Hartelijk dank dat u gekozen hebt voor de NIO ET5 slimme elektrische auto (die we hierna “ET5”
noemen). Tijdens uw groene reis met de ET5 voorzien wij u van attente en doordachte gebruikersdiensten.
We adviseren u om de “Gebruikershandleiding” op het centrale display door te nemen en alle nodige
informatie over het gebruik van de auto te leren, voordat u de reis met de ET5 begint.
Niemand mag zonder wettelijke en effectieve toestemming kopieën maken of wijzigingen
aanbrengen in de inhoud (geheel of gedeeltelijk) van deze handleiding.
Niemand mag zonder wettelijke en geldige toestemming onderdelen van het voertuig ombouwen,
afstellen of demonteren, dit om functionele storingen of persoonlijk letsel te voorkomen.
De gebruikte labels, tekens en afbeeldingen en ook de inhoud zelf van deze handleiding zijn
slechts bedoeld ter illustratie.
De werkelijke uitrusting, configuratie, functies etc. van uw auto kunnen afwijken van de
beschrijvingen en afbeeldingen in deze handleiding. Ze kunnen worden aangepast als er een nieuwe
softwareversie in uw auto wordt geïnstalleerd. Zie de werkelijke uitrusting, configuratie, functies etc. van
uw auto. Voor alle duidelijkheid: NIO behoudt zich het recht voor om te beslissen of en wanneer er een
upgrade van de uitrusting, configuratie, functies en bijbehorende software voor de auto wordt geleverd,
waarbij rekening wordt gehouden met veiligheidsaspecten, naleving van wet- en regelgeving en eventuele
andere overwegingen.
Houd u strikt aan de waarschuwingen die in deze handleiding worden vermeld. Dit zal u helpen de
auto veiliger te gebruiken. Let goed op andere waarschuwingsinformatie die u van NIO krijgt. Zorg ervoor dat
u de nieuwste versie van de handleiding zorgvuldig leest en dat u de functies van de ET5 leert kennen
voordat u uw auto gebruikt. Als de ET5 niet op de juiste manier wordt bediend, kan er
letsel bij u of anderen ontstaan, of kan er schade aan de auto of verlies van eigendommen optreden. NIO
kan in dat geval niet aansprakelijk worden gesteld.
Waarschuwing: Deze inhoud heeft nauw betrekking op persoonlijke veiligheid. Neem deze altijd
in acht! Wanneer u dat niet doet, kan dat tot letsel of een ernstig ongeval leiden.
Let op: Dit is bedoeld om u te adviseren hoe u mogelijke schade aan de auto of materieel
verlies kunt vermijden.
Opmerking: Dit is bedoeld als aanbeveling om u te helpen uw auto beter te gebruiken.
Als u vragen over deze handleiding hebt, bel dan met NIO op het nummer 00800-09996699 of log in
op de officiële website van NIO voor de nieuwste versie van de gebruikershandleiding voor de ET5.
In geval van nood of in een situatie waar inzet van de hulpdiensten vereist is, moet u de NIO
Hotline bellen: 00800-09996699.
Find My Car
Om de auto te vinden wanneer die een eind weg geparkeerd staat
U, of een gemachtigde gebruiker, kunt de informatie over de plaats waar de auto geparkeerd is
nakijken in de mobiele app, zodat u de auto gemakkelijk terugvindt. Wanneer de auto verbonden is met het
netwerk, kunt u de huidige plaats waar de auto geparkeerd staat controleren bovenaan de pagina "Mijn auto"
in app op uw mobiele telefoon. Tik op de locatie-informatie om de plaats waar de auto staat te controleren
op de interface van de kaart.
Om de auto te vinden wanneer deze dichtbij staat
Wanneer niet met de auto wordt gereden en de geldige sleutel zich binnen 70 meter van de auto
bevindt (dit varieert afhankelijk van de status van de smart key en de omgeving van de auto), drukt u
binnen 3 seconden twee keer op de vergrendelknop van de smart key zodat de claxon van de auto een
geluidssignaal voortbrengt en de richtingaanwijzers knipperen, waardoor u weet waar de auto zich bevindt.
Druk na vijf seconden opnieuw op de vergrendelknop om de Find My Car-signalen te stoppen. Als u dat niet
doet wordt de functie Find My Car na tien seconden automatisch uitgeschakeld.
Als de Bluetooth-sleutelfunctie van uw mobiele telefoon is ingeschakeld of als de auto
verbonden is met het netwerk, kunt u uw auto ook zoeken door in de app op uw mobiele telefoon op de pagina
"Mijn auto" op de knop "Find My Car" te tikken, waardoor de claxon van de auto een geluidssignaal
voortbrengt en de richtingaanwijzers knipperen. Druk opnieuw op deze knop om het Find My Car
locatieverzoek te annuleren.
Ontgrendelen/vergrendelen met de smart key
Voordat u de auto binnengaat, kunt u de smart key gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Afhankelijk van de status van de smart key en de omgeving van de auto, is het grootste effectieve bereik
van de smart key 30 - 70 meter buiten de auto.
De knoppen en functies van de smart key zijn de volgende:
Ontgrendelknop
Wanneer de auto in de P-stand staat, ontgrendelt u de auto door indrukken van deze
knop. Na het ontgrendelen knipperen de richtingaanwijzers van de auto drie keer om aan te geven
dat de auto met succes is ontgrendeld. Na de succesvolle ontgrendeling, komen de portierhendels
op de buitenkant van de auto automatisch naar buiten.
Na het ontgrendelen van de vier portieren met de smart key, kunt u de achterklep
zonder sleutel vanaf de buitenkant openen.
Houd de ontgrendelknop ingedrukt om alle ruiten tegelijkertijd te openen. Laat
tijdens het openen van de ruiten de ontgrendelknop los en de ruiten zullen in hun huidige stand
blijven staan.
U kunt de ontgrendelmethode van de smart key instellen op het middendisplay: ga naar
de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren >Ontgrendelmodus van de
auto.
Als u "Hele auto ontgrendelen" selecteert, hoeft u slechts eenmaal op de
ontgrendelknop te drukken om alle portieren van de auto tegelijkertijd te ontgrendelen.
Als u "Bestuurdersportier ontgrendelen" selecteert, zal door de eerste keer op de
ontgrendelknop te drukken alleen het bestuurdersportier worden ontgrendeld, en door nogmaals
op de ontgrendelknop te drukken de overige drie portieren worden ontgrendeld.
Vergrendelknop
Wanneer de auto in de P-stand staat en alle portieren (inclusief de motorkap en
achterklep) gesloten zijn, ontgrendelt u de gehele auto door indrukken van deze knop. Nadat de
hele auto is vergrendeld, knipperen de richtingaanwijzers aan beide zijkanten één keer en brengt
de claxon één keer een geluidsignaal voort om aan te geven dat de auto met succes is
vergrendeld. Tegelijkertijd gaan de portierhendels op de buitenkant van de auto naar binnen en
worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt (ga naar de pagina Instellingen op de
bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen >
Buitenspiegel > Spiegels automatisch inklappen na vergrendelen om het automatisch
inklappen van de buitenspiegels in te stellen.
De vergrendelde achterklep kan alleen vanaf de buitenkant met de smart key worden
geopend.
U kunt het geluidsignaal van de claxon in- en uitschakelen op het middendisplay door
de pagina Instellingen te openen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay door te tikken
op Geluid > Geluidsignaal van auto > Geluidsignaal bij
vergrendelen.
Houd de vergrendelknop ingedrukt om alle ruiten tegelijkertijd te sluiten. Laat
tijdens het sluiten van de ruiten de vergrendelknop los en de ruiten zullen in hun huidige stand
blijven staan.
Wanneer de auto niet in de rijstand staat en de geldige smart key zich binnen 70
meter van de auto bevindt, kunt u hier binnen drie seconden twee keer op drukken om de functie
Find My Car te starten, waarna de richtingaanwijzers knipperen en de claxon een geluidsignaal
voortbrengt. Druk na vijf seconden opnieuw op de vergrendelknop om de Find My Car-signalen te
stoppen. Als u dat niet doet wordt de functie Find My Car na tien seconden automatisch
uitgeschakeld.
Wanneer alle portieren gesloten zijn, kunt u buiten de auto op de vergrendelknop van
de smart key drukken. Op dat moment wordt de auto vergrendeld. De richtingaanwijzers zullen één
keer knipperen en de claxon brengt één keer een geluidsignaal voort om aan te geven dat de auto
met succes is vergrendeld. In het geval een portier niet gesloten is, kan op dat moment de auto
niet worden vergrendeld door op de vergrendelknop te drukken en ontvangt u een
herinneringsmelding in de NIO-app die u mededeelt dat de auto niet met succes is vergrendeld.
Achterklep-openknop
Als de achterklep gesloten is, houdt u deze knop ingedrukt om de achterklep te openen.
Als de achterklep open is, houdt u deze knop nogmaals ingedrukt om de achterklep te sluiten.
Wanneer u een persoon of een huisdier in het voertuig achterlaat, moet u ervoor zorgen dat u
uw slimme sleutelhanger bij u heeft. Voorkomen is beter dan genezen, dus laat nooit iemand en ook geen
huisdieren alleen achter in de auto.
OpgeletNT2智能钥匙
De smart key is een elektronische component. Voorkom stoten, demonteren of achterlaten
op een plaats met een hoge temperatuur, luchtvochtigheid of sterke trillingen.
Als er nog passagiers aanwezig zijn in de auto op het moment dat u deze vergrendelt,
kunt u de vergrendelbediening op de smart key uitvoeren, waarna de passagiers in de auto nog
steeds de deuren van binnenuit kunnen openen. Echter, het antidiefstalalarmsysteem zal worden
geactiveerd.
Als er nog een smart key of een mobiele telefoon met de functie
Ontgrendelen/vergrendelen via Bluetooth aanwezig is in de auto nadat deze is vergrendeld, kan de
vergrendelbediening op de smart key nog steeds worden uitgevoerd, waarna de app op uw mobiele
telefoon u mededeelt dat er nog een sleutel aanwezig is in uw auto.
Als een passagier een smart key of een mobiele telefoon met de functie
Ontgrendelen/vergrendelen via Bluetooth meeneemt tot meer dan 3 meter verwijderd van uw auto, zal
uw auto u mededelen dat een sleutel uit uw auto is verwijderd.
Als geen enkel portier of de achterklep wordt geopend binnen 30 seconden nadat de auto
is ontgrendeld, worden alle portieren en de achterklep automatisch opnieuw vergrendeld.
Als een sleutel verloren of beschadigd is, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO
Service Center. Neem alle huidige sleutels mee voor de sleutelkoppelingsprocedure en vraag een
nieuwe sleutel aan.
Opgelet智能钥匙亏电时可使用物理应急钥匙上锁驾驶侧车门,所有车门随之一同上锁。
Wanneer de batterij van de sleutelhanger bijna leeg is, gebruikt u de noodsleutel om het
bestuurdersportier te vergrendelen. Alle andere portieren gaan tegelijkertijd op slot.
Na het sluiten van de bestuurdersdeur en het vergrendelen van het voertuig, wordt, als u per
ongeluk de slimme sleutelhanger in het voertuig laat zitten bij het sluiten van een andere deur, de
anti-vergrendelingsfunctie automatisch geactiveerd. In dit geval wordt het voertuig automatisch
ontgrendeld, knipperen de richtingaanwijzers drie keer en toetert de claxon drie keer.
Om het vergrendelen van de auto te vergemakkelijken terwijl de auto in de P-stand staat, gaat u
naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Ruiten > Ruiten automatisch sluiten na
vergrendelen, zodat wanneer u de auto vanaf de buitenkant vergrendelt (bijvoorbeeld met de
smart key, NFC, NIO-app, sleutelloos vergrendelen en vergrendelen bij weglopen) alle ruiten van de auto
automatisch worden gesloten met gebruikmaking van de antibeknellingsfunctie tijdens het sluiten van de
ruiten. Als op de smart key of op de knop Ontgrendelen of Vergrendelen met de NIO-app wordt gedrukt
tijdens het sluiten van de ruiten, zal het sluiten van de ruiten stoppen.
Opgelet执行锁车自动关窗时请确保车辆已成功上锁。
Bij het aanzetten van de automatische ramensluiter, moet u ervoor zorgen dat het
voertuig is vergrendeld.
Als een stoel voorin bezet is zullen voor de veiligheid van de inzittenden als het
voertuig is vergrendeld de ramen niet sluiten. Laat inzittenden of huisdieren niet achter in het
afgesloten voertuig.
De automatische raambediening werkt niet in voertuigen die vergrendeld zijn. Ontgrendel
in dit geval eerst het voertuig en vergrendel het voertuig vervolgens opnieuw en de ramen sluiten
automatisch.
De batterij van de Slimme sleuteltag vervangen
De afstandsbediening werkt met een CR2477-knoopcelbatterij. Als u de batterij moet vervangen,
knijp dan stevig in beide zijkanten van de afstandsbediening en schuif uw nagel of een dun plastic
voorwerp vanaf de opening aan de onderzijde langs de zijkant van de afstandsbediening totdat het
achterklepje kan worden geopend.
Gooi gebruikte batterijen weg volgens de plaatselijke voorschriften en wetgeving. Zie de
website van NIO voor meer informatie.
Plaats de knoopcelbatterij met de pluskant omlaag. Als u de batterij hebt geplaatst, lijnt u de
contacten van de batterij uit en sluit u het achterklepje goed zodat u de afstandsbediening weer kunt
gebruiken.
Als de batterij van de sleutelhanger bijna leeg is, kan de ontgrendelingsfunctie op afstand
worden beïnvloed. In dit geval kunt u proberen het voertuig vanaf een kortere afstand te ontgrendelen.
Als het nog steeds niet werkt, gebruik dan andere methoden (bijvoorbeeld de mobiele app of de
noodsleutel) om het voertuig te ontgrendelen.
Radiogolven kunnen de werking van de sleutelhanger beïnvloeden. Houd andere elektronische
toestellen (bijv. telefoons, laptops en tablets) op ten minste 30 cm afstand van de sleutelhanger.
Keyless ontgrendelen en vergrendelen
Als u een geldige afstandsbediening bij zich draagt, of op uw smartphone de Bluetooth-sleutel
hebt ingeschakeld (in uw jaszak of handtas), dan kunt u de auto zonder sleutel ontgrendelen of vergrendelen
door het achterste deel van een van de portierkrukken aan te raken.
Als de afstandsbediening in de auto achterblijft of als een van de portieren (of de achterklep,
of de kap van de voorbak) open staat, en wanneer u dan op de vergrendelknop van een van de portieren drukt
om de functie "Vergrendelen zonder sleutel" te activeren van buiten de auto, wordt de auto in die situatie
niet volledig vergrendeld en klinkt de claxon even om u erop attent te maken dat u de sleutel uit de auto
moet meenemen of het betreffende portier eerst moet dicht doen.
Opgelet进行无钥匙解锁/上锁操作时,车辆需挂 P 挡且车门、前盖及尾门均关上。
Om het voertuig te ontgrendelen/vergrendelen zonder een sleutel te gebruiken, moet u ervoor
zorgen dat het voertuig in de parkeerstand staat en dat alle deuren, de motorkap en de kofferbak gesloten
zijn.
Opgelet 进行无钥匙上锁操作时,请勿使用蛮力按压车外门把手。
Wanneer u het voertuig zonder sleutel vergrendelt, druk dan niet te hard op de buitendeurgreep.
Patiënten die afhankelijk zijn van pacemakers moeten minstens 22 centimeter uit de buurt van de
binnenste antennes blijven, om te voorkomen dat hun pacemakers worden gehinderd door de antenne van het
sleutelloze ontgrendelingssysteem.
Locatie van de interne Bluetooth-antennes:
Onder de kap van de binnenspiegel
Boven de B-stijl aan de linkerkant van de carrosserie
Boven de B-stijl aan de rechterkant van de carrosserie
Dak achteraan
Boven de achterbumpersteun
Ontgrendelen of vergrendelen met de NIO-app
Als u ver weg bent van de auto, kunt u in de NIO-app naar de pagina "Mijn auto" gaan en tikken op
"Portiersloten" om de portieren vanaf afstand te ontgrendelen en de auto te starten, of om de portieren te
vergrendelen. Op dat moment kunt u uw auto uitlenen aan iemand anders.
Om met de NIO-app de auto te ontgrendelen en starten, of te vergrendelen, moet aan de volgende
vereisten worden voldaan:
De gebruiker moet de eigenaar van de auto zijn of gemachtigd zijn door de eigenaar.
De auto staat in de parkeerstand en alle portieren zijn gesloten.
De mobiele telefoon en de auto zijn verbonden met het internet.
De functie Ontgrendelen/vergrendelen via Bluetooth op de mobiele telefoon is uitgeschakeld
(anders krijgt deze functie de voorkeur).
Als u of een gemachtigde gebruiker het voertuig niet kan ontgrendelen met behulp van de
NIO-app, neem dan contact op met NIO voor hulp.
Ontgrendelen/vergrendelen via Bluetooth
Met de functie Ontgrendelen en starten via Bluetooth kunt u het voertuig eenvoudig en snel
ontgrendelen/vergrendelen zonder een sleuteltag.
Open eerst de NIO-app.
Tik op Mijn voertuig > Instellingen > Digitale Bluetooth-sleutel om een
service Ontgrendelen en starten via Bluetooth aan te maken. Schakel vervolgens deze service en Bluetooth in
op uw telefoon en houd uw telefoon dicht bij een ontgrendeld voertuig om het voertuig aan uw telefoon te
koppelen en deze service te activeren. Na succesvolle activering laat de bovenkant van de pagina Mijn
voertuig zien dat uw telefoon is verbonden met het voertuig via de digitale Bluetooth-sleutel en vervolgens
kunt u de digitale Bluetooth-sleutel gebruiken om de slimme sleuteltag te vervangen voor het ontgrendelen en
vergrendelen van uw voertuig. Vervolgens wordt uw telefoon bij het naderen automatisch verbonden met uw
voertuig. U kunt ook naar de pagina Sleutelbeheer gaan om de digitale Bluetooth-sleutel te beheren of zo
nodig te verwijderen.
Als het voertuig in PARK staat, kunt u met de optie Ontgrendelen en starten via Bluetooth op uw
telefoon de volgende handelingen uitvoeren wanneer u uw voertuig nadert (op maximaal 30-70 meter - dit is
afhankelijk van de status van de Bluetooth-verbinding):
Tik op de knop Ontgrendelen/Vergrendelen op de pagina Mijn voertuig van de NIO-app om het
voertuig te ontgrendelen/vergrendelen, waarbij de portiergrepen automatisch worden uitgeschoven of
ingetrokken.
Als u het voertuig hebt ontgrendeld met de digitale Bluetooth-sleutel, hoeft u alleen maar te
gaan zitten, het portier te sluiten en het rempedaal in te drukken om het voertuig te starten.
Neem uw telefoon mee en raak het aangewezen gebied op de portiergreep aan om het voertuig te
ontgrendelen/vergrendelen.
Nadat u de functie aankomstontgrendeling op het middendisplay hebt ingeschakeld, wordt het
voertuig automatisch ontgrendeld zodra u de opgegeven actieradius rondom het voertuig betreedt.
Nadat u de functie verlaatvergrendeling op het middendisplay hebt ingeschakeld, wordt het
voertuig automatisch vergrendeld wanneer u het voertuig op de in de telefoon opgegeven afstand verlaat.
U kunt op de schakelaar van de bagageruimte drukken of naar de pagina Mijn voertuig van de
NIO-app gaan om de bagageruimte te openen/sluiten.
U kunt uw voertuig vinden, ruiten bijstellen en uw voertuig via de pagina Mijn voertuig van
de NIO-app.
Opgelet手机蓝牙钥匙
Als u het voertuig niet kunt vergrendelen of ontgrendelen met de digitale
bluetoothsleutel vanwege een bluetoothverbindingsfout, lost u de fout op en probeert u het opnieuw.
Als de bluetoothverbinding tussen uw telefoon en het voertuig mislukt wanneer u het
voertuig probeert te starten met de digitale bluetoothsleutel, maakt u opnieuw verbinding via
Bluetooth en probeert u het opnieuw.
De digitale bluetoothsleutel is alleen beschikbaar voor een gekoppelde telefoon. Als u
een nieuwe telefoon gebruikt, maakt u een nieuwe digitale bluetoothsleutel aan en wordt de digitale
bluetoothsleutel op de vorige telefoon automatisch uitgeschakeld. Als u zich wilt aanmelden bij het
account, moet u de digitale bluetoothsleutel opnieuw activeren.
Zowel de eigenaar van het voertuig als geautoriseerde gebruikers kunnen een digitale
bluetoothsleutel aanmaken, maar het aantal digitale bluetoothsleutels dat aan het voertuig kan
worden gekoppeld, is beperkt.
Ook als er personen in het voertuig zitten, kunt u het voertuig nog steeds vergrendelen
met de digitale bluetoothsleutel. De inzittenden kunnen zo nodig uit het voertuig stappen, maar het
antidiefstalalarmsysteem wordt geactiveerd.
Als een slimme sleutelhanger of telefoon met de digitale bluetoothsleutel in het voertuig
is achtergelaten, kunt u het voertuig nog steeds vergrendelen met een slimme sleutelhanger en
herinnert de NIO-app u aan een sleutel die in het voertuig is achtergebleven.
Als een inzittende per ongeluk de slimme sleutelhanger of telefoon met de digitale
bluetoothsleutel meer dan 3 meter uit het voertuig haalt, zal het voertuig u herinneren aan een
sleutel buiten het bereik.
Ontgrendelen en vergrendelen met NFC
U, of een gemachtigde gebruiker, kunt ook een mobiele telefoon met NFC-functie of een NFC-kaart
gebruiken om de auto te ontgrendelen of te vergrendelen. Zodra de auto is ontgrendeld kunt u de achterklep
van buitenaf openen. U kunt de NFC-sleutel eenvoudig beheren en deze eenvoudig verwijderen op de interface
voor het beheren van het sleutel.
De auto vanaf uw telefoon ontgrendelen of vergrendelen:
Open Mijn auto > Informatie over de auto > NFC-sleutel in
app op uw mobiele telefoon, installeer de app "NIO NFC-sleutel" en schakel "Lokale NFC-sleutel" in. Het
"NFC"-logo wordt nu weergegeven in de linkerbovenhoek van de interface van "Mijn auto".
Schakel de NFC-functie van de smartphone in en stel NIO in als de standaard betaal-app.
Houd het scherm van de telefoon ontgrendeld, breng de NFC-sensorzone van de telefoon dicht
bij de NFC-sensorzone van de B-stijl aan bestuurderszijde. De app geeft nu de melding dat de NFC-sleutel
wordt gebruikt. Zodra de auto is ontgrendeld, klapt de portierkruk automatisch uit. De portierkruk klapt
automatisch in als de auto wordt vergrendeld. Er klinkt dan ook een duidelijke "klik" die de
vergrendeling aangeeft.
Houd de NFC-kaart eventjes dicht bij de NFC-sensorzone van de B-stijl aan bestuurderszijde. De
auto wordt nu automatisch ontgrendeld of vergrendeld. Zodra de auto is ontgrendeld, klapt de portierkruk
automatisch uit. De portierkruk klapt automatisch in als de auto wordt vergrendeld. Er klinkt dan ook een
duidelijke "klik" die de vergrendeling aangeeft.
OpgeletNT2 NFC
Het detectiebereik van de NFC is minder dan 10 millimeter. Het wordt aanbevolen om uw
mobiele telefoon of NFC-kaart gedurende een korte periode in de NFC-detectiezone te plaatsen om het
voertuig te ontgrendelen of te vergrendelen.
Als u het voertuig via NFC hebt ontgrendeld, kunt u het nog steeds vergrendelen met uw
sleuteltag of de noodsleutel. We raden u aan om altijd uw sleuteltag of telefoon bij u te hebben.
Bewaar uw NFC-kaart op een veilige plek. Bescherm deze tegen stoten, buigen, hoge
temperaturen, sterke trillingen en vochtschade.
Tijdens voertuigupdates kunt u de NFC-functie niet gebruiken. Zorg ervoor dat u de
sleuteltag bij de hand hebt om het voertuig te ontgrendelen.
Log bij het ontgrendelen of vergrendelen van het voertuig via NFC in op de NIO-app en
download de NFC-sleutel opnieuw als u geen geverifieerde NFC-sleutel kunt verkrijgen. Als er geen
geverifieerde NFC-sleutel wordt herkend, zorg er dan voor dat het voertuig overeenkomt met het
NFC-account. Open vervolgens de NFC-app opnieuw en ontgrendel het scherm van de mobiele telefoon om
het voertuig opnieuw te ontgrendelen of te vergrendelen. Als NFC nog steeds niet werkt, neem dan
contact op met NIO.
Ontgrendelen en vergrendelen op de middenconsole
U kunt de auto ontgrendelen of vergrendelen met de vergrendelknop op de middenconsole.
Wanneer de auto volledig ontgrendeld is en alle portieren dicht zijn, kunt u de auto
vergrendelen door te drukken op de vergrendelknop op de middenconsole. Het middendisplay geeft de
vergrendelde status van de auto weer en de led in de knop gaat groen branden.
Wanneer de auto volledig vergrendeld is (niet van buitenaf) of wanneer alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld is, kunt u de auto ontgrendelen door te drukken op de vergrendelknop op de
middenconsole. Het middendisplay geeft de ontgrendelde status van de auto weer en de led in de knop gaat
uit.
Ontgrendelen en vergrendelen in noodsituaties
De auto in noodsituaties van buitenaf ontgrendelen/vergrendelen
Wanneer u de auto niet van buitenaf kunt ontgrendelen of vergrendelen met een van de hiervoor
genoemde conventionele methoden, kunt u de fysieke noodsleutel gebruiken om het bestuurdersportier te
ontgrendelen of te vergrendelen.
Opgelet请将物理应急钥匙带出车外并妥善保管,以备紧急解锁或上锁时使用。
Bewaar de noodsleutel niet in het voertuig. Berg deze veilig op voor in geval van nood.
De fysieke noodsleutel gebruiken:
Gebruik de schuifknop op de fysieke noodsleutel en trek het metalen deel van de sleutel
eruit.
Houd het voorste deel van de buitenportierhendel van het bestuurdersportier even
ingedrukt om de hendel te doen uitklappen.
Houd de uitgeklapte buitenportierhendel met een hand vast terwijl u de fysieke
noodsleutel met de andere hand in het sleutelgat van de buitenportierhendel duwt. Draai de sleutel
nu tegen de klok in om het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Houd bij het vergrendelen het voorste deel van de buitenportierhendel ingedrukt, draai de
fysieke noodsleutel tegen de klok in voor één ontgrendelingsactie, en draai de sleutel met de klok
mee om het bestuurdersportier te vergrendelen.
Als u het voertuig wilt vergrendelen met de sleuteltag wanneer u deze hebt ontgrendeld met
de noodsleutel, reset dan de slotcilinder door het portier aan de bestuurderskant te ontgrendelen en
vervolgens te vergrendelen, om het voertuig veilig te houden.
Wanneer de accu van de auto helemaal leeg is, kan de fysieke sleutel alleen het
bestuurdersportier vergrendelen. Als u de andere portieren wilt vergrendelen, moet u de
portiervergrendeling naar beneden drukken, en dan het portier gewoon sluiten om het te vergrendelen. Het
portier kan in zo'n situatie echter niet vanaf de buitenkant worden geopend.
De auto in een noodgeval van binnenuit ontgrendelen
Als de hele auto is vergrendeld en het portier in een noodgeval moet worden geopend
(bijvoorbeeld wanneer de elektronische schakelaar op de binnenhandgreep niet werkt of de auto doordrenkt
is met water), moet u één keer aan de mechanische schakelaar van de binnenhandgreep trekken om het
betreffende portier te openen.
OpgeletNT2 Opening the door from inside in an emergency
Wanneer de 12V-accu van het voertuig bijna leeg is, kan de fysieke noodsleutel alleen
worden gebruikt om het portier aan de bestuurderszijde te ontgrendelen. Op dat moment kan de
noodsleutel niet worden gebruikt om het hele voertuig te ontgrendelen. De andere portieren kunnen
dan alleen worden ontgrendeld en geopend door te trekken aan de mechanische schakelaar bij de
binnenhandgreep.
De ruiten kunnen niet worden neergelaten wanneer het portier wordt geopend met behulp
van de mechanische schakelaar bij de binnenhandgreep omdat dit het risico met zich zou meebrengen
dat het bekledingspaneel van de ruit wordt beschadigd.
Geen van beide achterportieren kan van binnenuit worden geopend wanneer de
kinderslotfunctie is ingeschakeld. Ze kunnen alleen van buitenaf worden geopend nadat de auto is
ontgrendeld.
Bij een ongeval dat zo ernstig is dat de airbag wordt geactiveerd, wordt het kinderslot
in de achterportieren automatisch ontgrendeld.
Ontgrendelen bij naderen
Ontgrendelen bij naderen werkt wanneer u een geldige smart key of een mobiele telefoon bij u hebt
waarop de functie Ontgrendelen en starten via Bluetooth is ingeschakeld. Zonder de sleutel te pakken zal de
auto automatisch worden ontgrendeld zodra u zich binnen 1,5 meter van de B-stijl bevindt.
Om deze functie in of uit te schakelen, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk
onderaan het middendisplay en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren
> Ontgrendelen bij naderen.
Automatisch ontgrendelen in de parkeerstand
Der auto kan automatisch worden ontgrendeld in de parkeerstand zonder de vergrendelingsfunctie op
het middendisplay te gebruiken.
Als de auto automatisch werd vergrendeld door Vergrendelen bij wegrijden (bij een snelheid hoger
dan 8 km/u) en de bestuurder de auto tot stilstand brengt door het rempedaal in te trappen en de P-stand te
selecteren, wordt de auto automatisch ontgrendeld. Nadat de auto is ontgrendeld, kan de achterklep vanaf de
buitenkant zonder sleutel worden geopend.
U kunt configureren hoe de auto in de parkeerstand automatisch wordt ontgrendeld op het
middendisplay: ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren > Automatisch ontgrendelen in de
parkeerstand.
Vergrendelen bij weglopen
Vergrendelen bij weglopen werkt wanneer u een geldige smart key of een mobiele telefoon bij u
hebt waarop de functie Ontgrendelen en starten via Bluetooth is ingeschakeld. Zonder de sleutel te pakken
zal de auto automatisch worden vergrendeld zodra u 3 tot 7 meter ervan verwijderd bent. Als de auto is
vergrendeld door middel van vergrendelen bij weglopen, wordt een vergrendelgeluid voortgebracht, knipperen
de richtingaanwijzers en, indien Spiegels automatisch inklappen na vergrendelen is ingeschakeld, worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
Om deze functie in te schakelen, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan
het middendisplay en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren >
Vergrendelen bij weglopen. Gebruik vergrendelen bij weglopen alleen op bekende en veilige
parkeerterreinen. Nadat vergrendelen bij weglopen is ingeschakeld, verzekert u zich ervan een geldige smart
key bij u te dragen of de functie Ontgrendelen en starten via Bluetooth op uw mobiele telefoon in te
schakelen, en controleert u of de auto met succes wordt vergrendeld terwijl u wegloopt.
Waarschuwing离开车辆时请确认车辆已成功自动上锁,保障车内财产安全。
Als de wegloopvergrendeling is ingeschakeld, moet u ervoor zorgen dat er geen kind of
huisdier in het voertuig achterblijft om ongelukken te voorkomen.
Wanneer u de wegloopvergrendeling gebruikt, zorg er dan voor dat het voertuig is
vergrendeld via de geluids- of visuele controles van het slot (koplampen, zijspiegels of de
NIO-app), om eventuele eigendommen in uw voertuig te beschermen.
Wanneer er een andere geverifieerde slimme sleutelhanger in het voertuig ligt of niet aan
een andere voorwaarde voor vergrendeling wordt voldaan (zoals een niet sluitende deur, motorkap of
laadplatform of de wegloopvergrendeling op het middendisplay uitschakelt), zal de
wegloopvergrendeling niet werken.
Plaats uw slimme sleutelhanger niet in de buurt van een mobiele telefoon,
bluetoothheadset of andere communicatietoestellen. Het voertuig kan zo per ongeluk worden
vergrendeld als gevolg van signaalinterferentie.
Apparatuur met een sterk magnetisch veld, zoals DC-laders of hoogspanningsstations, kan
het signaal van de slimme sleutelhanger verstoren, waardoor het voertuig in bepaalde gevallen per
ongeluk kan worden vergrendeld. Het wordt aanbevolen om uw slimme sleutelhanger bij u te dragen om
ongemak veroorzaakt door de onbedoelde vergrendeling van het voertuig te voorkomen.
Wegrijvergrendeling
Uw voertuig kan tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld.
Wanneer het voertuig is ontgrendeld en alle portieren, de motorkap en de achterklep zijn
gesloten, worden alle portieren automatisch vergrendeld zodra de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u.
Opmerking车辆由静止到行驶的过程中,只能触发一次自动上锁功能。
De wegrijvergrendeling wordt alleen geactiveerd wanneer het voertuig overgaat van stilstaand
naar bewegend.
Antidiefstalsysteem
Zodra de auto van buitenaf is vergrendeld (inclusief de achterklep en de kap van de voorbak) met
de afstandsbediening, mobiele app, NFC-functie of fysieke noodsleutel, wordt het antidiefstalsysteem
automatisch ingeschakeld.
Als iemand een portier probeert te openen zonder dat hij of zij een geldige afstandsbediening bij
zich heeft (of wanneer deze persoon een afstandsbediening zonder geldige autorisatie bij zich heeft), wordt
het antidiefstalsysteem geactiveerd en het alarm gaat af: de richtingaanwijzers knipperen en de claxon
werkt. Om het alarm te deactiveren kunt u de auto van buitenaf ontgrendelen met de afstandsbediening, de
NIO-app en de NFC-functie.
Portierhendel
De portierhendels op de buitenkant van de auto komen automatisch naar buiten wanneer de auto
wordt ontgrendeld. U kunt vervolgens de binnenkant van de portierhendel aanraken om via de sensor de
portierhendel te openen, waarna het portier een klein stukje open springt en de ruit een klein stukje omlaag
gaat zodat u het portier gemakkelijk kunt openen. Wanneer u het portier wilt sluiten, duwt u gewoon ertegen,
waarna het portier vanuit de halfgesloten positie magnetisch wordt gesloten. Zo wordt het openen en sluiten
van de portieren een eenvoudige en gebruikersvriendelijke ervaring.
U kunt de sensorfunctie van de portierhendels aan/uit-schakelen via het middendisplay: open de
pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Portier-
en ruitvergrendelingen > Portieren > Portierhendelsensor inschakelen.
De portierhendels op de buitenkant van de auto worden automatisch ingetrokken wanneer de auto
wordt vergrendeld of zodra de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u.
U kunt het intrekken van de portierhendels op de buitenkant van de auto configureren op het
middendisplay. Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren > Automatisch intrekken
portierhendels. Nadat deze functie is ingeschakeld, zullen de portierhendels automatisch worden
ingetrokken 20 seconden nadat de auto is vergrendeld. Dit voorkomt dat de portierhendels tegen voetgangers
aan komen of de portieren kunnen worden geopend door onbevoegden. U kunt de portierhendels weer naar buiten
laten komen door het sensorgebied van de portierhendels aan te raken.
Wanneer de deur automatisch sluit of de buitendeurgrepen automatisch worden ingetrokken, zorg
er dan voor dat inzittenden (vooral kinderen) hun handen uit de buurt van de deurgrepen houden. Als u
dit niet doet, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
Opmerking若佩戴绝缘手套导致门把手轻触功能失效,可手动轻拉门把手,即可实现开门及降窗操作。
Als de deurgreep niet uitschuift omdat u beschermende handschoenen draagt, kunt u iets
trekken aan de deurgreep om de deur te openen of het raam te laten zakken.
Opgelet若外门把手无法展开,可按住对应外门把手前部区域,即可手动展开车外门把手。
Als de handgrepen aan de buitenkant van de deur niet automatisch kunnen uitschuiven, drukt u
op de voorkant van de handgreep om deze te gebruiken.
U kunt het portier van binnenuit openen door op de elektronische schakelaar op de binnenhandgreep
van het betreffende portier te drukken. Druk één keer op de schakelaar als het portier ontgrendeld is, en
twee keer als het portier vergrendeld is. Het betreffende portier gaat open en de ruit zakt op een kier.
OpgeletElectronic switch for the inner door handle
Als de rijsnelheid hoger is dan 3 km/u, wordt de elektronische schakelaar voor de
binnenhandgreep van het portier automatisch uitgeschakeld. Let goed op dat u veilig rijdt.
De elektronische schakelaar voor de binnenhandgreep van het portier kan alleen worden
ingeschakeld wanneer het nodig is om de veiligheidsgordel los te maken.
De ruit kan tot 20 mm boven het onderste punt zakken wanneer het achterportier geopend
is, en kan tot het onderste punt zakken wanneer het achterportier gesloten is.
Gemakkelijk instappen en uitstappen
Nadat de portieren geopend zijn, kunnen u en de andere passagiers instappen. De auto is uitgerust
met verschillende functies die het in- en uitstappen vergemakkelijken.
Gemakkelijk instappen en uitstappen voor de bestuurder
U kunt de beste stand voor gemakkelijk uitstappen instellen op het middendisplay: terwijl de
auto stilstaat en in de parkeerstand staat en u het bestuurdersportier opent om uit te stappen, beweegt de
bestuurdersstoel automatisch naar de door u ingestelde uitstapstand (inclusief de verticale en horizontale
stand van het zitkussen en de hoek van de rugleuning) en beweegt het stuurwiel automatisch naar de hoogste
stand, zodat u gemakkelijk kunt uitstappen en later weer kunt instappen.
U kunt deze functie in- en uitschakelen op het middendisplay: open de pagina Instellingen op de
bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Stoelen >
Bestuurdersstoel > Gemakkelijk instappen en uitstappen voor de bestuurder. U en de
gemachtigde gebruikers kunnen een uitstapstand instellen onder de respectieve accounts. Nadat u de
uitstapstand van de bestuurdersstoel handmatig hebt ingesteld, tikt u op Stand
afstellen > Stoelen > Bestuurdersstoel > Geheugen voor de stand > Uitstapstand, waarna de huidige stand van de stoel wordt opgeslagen onder de
betreffende account als de uitstapstand. Telkens wanneer het bestuurdersportier wordt geopend en de
veiligheidsgordel wordt losgemaakt (dit kan op het middendisplay worden ingesteld), beweegt de
bestuurdersstoel automatisch naar de uitstapstand die onder deze account is opgeslagen.
Opgelet设置离车位置时,请勿将座椅调节至最后、靠背调节过低,避免影响后排乘客使用。
Verplaats bij het instellen van de uitstappositie de stoel niet naar de achterste stand en
zet de rugleuning niet in de laagste stand. Dit kan vervelend zijn voor de passagiers achterin. U kunt
de aanbevolen optimale uitstappositie instellen op het middendisplay.
OpgeletNadat de functie "Eenvoudig instappen" voor de bestuurder is ingeschakeld, worden
de bestuurdersstoel, het stuurwiel en de buitenspiegel afgesteld in de rijpositie die op het
middendisplay is ingesteld in de geheugenpagina voor de bestuurdersstoel. Dit gebeurt automatisch
zodra de bestuurder plaatsneemt en het portier sluit (of zodra het rempedaal wordt ingetrapt).
Nadat de functie "Eenvoudig instappen" voor de bestuurder is ingeschakeld, worden de
bestuurdersstoel, het stuurwiel en de buitenspiegel afgesteld in de rijpositie die op het
middendisplay is ingesteld in de geheugenpagina voor de bestuurdersstoel. Dit gebeurt automatisch
zodra de bestuurder plaatsneemt en het portier sluit (of zodra het rempedaal wordt ingetrapt).
Gemakkelijk instappen en uitstappen voor de voorpassagier
Terwijl de auto stilstaat en in de parkeerstand staat en u het voorpassagiersportier opent,
beweegt de voorpassagiersstoel automatisch naar de standaardstand, zodat de voorpassagier gemakkelijk kan
uitstappen en instappen.
U kunt deze functie in- en uitschakelen op het middendisplay: open de pagina Instellingen op de
bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Stoelen >
Voorpassagiersstoel > Gemakkelijk instappen en uitstappen voor de voorpassagier. Er zijn
twee instellingen voor Gemakkelijk instappen en uitstappen:
Alleen uitstappen: door de veiligheidsgordel los te maken of het voorpassagiersportier te
openen (die kan op het middendisplay worden ingesteld), beweegt de stoel automatisch naar de
standaardstand. Wanneer de passagier instapt en het voorpassagiersportier sluit, beweegt de stoel niet
en blijft in de stand waarin hij stond toen de passagier de laatste keer uitstapte.
Uit- en instappen: door de veiligheidsgordel los te maken of het voorpassagiersportier te
openen, beweegt de stoel automatisch naar de standaardstand. Wanneer de passagier instapt en het
voorpassagiersportier sluit, beweegt de stoel automatisch naar de gebruikelijk stand die onder de
bijbehorende account is opgeslagen (in te stellen op het middendisplay onder Voorpassagiersstoel >
Geheugen voor de stand).
Opgelet开启副驾驶轻松进出功能后,请注意周围环境及后排乘客的安全。
Wanneer u Gemakkelijke Toegang Passagier voorin gebruikt, wordt aanbevolen dat u de
standaardpositie op de juiste manier instelt en let op de omgeving en de veiligheid van eventuele
passagiers op de achterbank.
Achterklep
De achterklep openen en sluiten door op de knop te drukken
Wanneer u de afstandsbediening bij u draagt, drukt u licht op de knop op de handgreep van de
achterklep om de achterklep te openen.
Bij het openen van de achterklep kunt u de achterklepknop een paar seconden ingedrukt houden.
De stand van de achterklep op dat moment kan automatisch in het geheugen worden opgeslagen.
Opgelet 打开尾门前需清除尾门上的附着物,如雪和冰。否则可能导致尾门打开后再次突然关闭。
Voordat u de kofferbakklep opent, moet u er bij winterweer voor zorgen dat dit vrij is van
sneeuw en ijs. Anders kan de kofferbakklep plotseling vanzelf sluiten.
Uw auto is uitgerust met een functie voor het sluiten van de achterklep met één druk op de
knop.
Druk op de knop op de achterklep om de klep automatisch te sluiten en te vergrendelen. U hoort
een "klik" die de sluiting bevestigt.
De achterklep openen en sluiten op het middendisplay
Veeg naar rechts op de linkerrand van het middendisplay om naar de pagina Snelle toegang te
gaan en tik vervolgens op Bagageruimte achterin om de achterklep te openen.
Openen van de achterklep: druk op Drukken en vasthouden om te
openen en houd even vast. De achterklep gaat automatisch open.
Sluiten van de achterklep: druk op Drukken en vasthouden om te
sluiten en houd even vast. De achterklep sluit automatisch.
Tijdens het openen of sluiten van de achterklep kunt u tikken op de knop voor openen of
sluiten, en de beweging stopt.
De achterklep openen en sluiten met de smart key
De achterklep openen: houd de knop voor de achterklep op de afstandsbediening ingedrukt; de
achterklep gaat automatisch open.
De achterklep sluiten: houd de knop voor de achterklep op de afstandsbediening ingedrukt; de
achterklep sluit automatisch.
Opgelet如果智能钥匙电量不足,则无法执行该操作,需及时更换电池。
Deze functie is niet beschikbaar wanneer de batterij van de slimme sleutelhanger bijna leeg
is. Vervang de batterij zo gauw mogelijk.
De achterklep openen en sluiten in de app op uw mobiele telefoon
Terwijl de auto in de parkeerstand staat en de portieren gesloten zijn, opent u in de app van
NIO op uw mobiele telefoon de interface Mijn auto en tikt u op de knop Bagageruimte
achterin om de achterklep te openen. U krijgt een melding dat de achterklep is geopend. Tik
opnieuw op de gemarkeerde knop Bagageruimte achterin om de achterklep te
sluiten. Als de klep tijdens het sluiten wordt geblokkeerd, krijgt u een melding dat het sluiten van de
achterklep niet gelukt is.
Opgelet只有车辆处于联网状态下,才能执行该操作。
Deze handeling kan alleen worden uitgevoerd als het voertuig verbonden is met Internet.
De achterklep openen en sluiten met een schopbeweging
Wanneer u de handen vol hebt of als het gewoon niet uitkomt om de sleutel te pakken, kunt u de
achterklep openen met een schopbeweging onder de achterbumper.
Til uw voet ter hoogte van het midden van de achterbumper op tot dicht onder de achterbumper en
maak dan een schopbeweging naar voren tot minstens 10 cm onder de bumper en trek uw voet vervolgens snel
terug om de achterklep te openen. U kunt de achterklep ook openen door met uw voet zijdelings te bewegen
van de ene kant naar de andere, minstens 10 cm onder de achterbumper.
Om de achterklep met een schopbeweging te kunnen openen, moet u uw Bluetooth-sleutel op de
mobiele telefoon of de smart key bij u hebben.
Om per ongeluk openen door iemand vlakbij de bagageruimte achterin te voorkomen, gaat u naar de
pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Schopsensor bagageruimte achterin en schakelt
u de functie achterklep openen/sluiten met schopbeweging uit.
Wanneer u uw voet zijdelings beweegt, beweegt u in één richting en niet herhaaldelijk
heen en weer.
Zet uw voet niet neer onder de bumper. Anders zal de achterklep niet worden
geactiveerd.
Raak de achterklep niet aan voordat deze stopt met bewegen.
Deze functie kan tijdelijk zijn uitgeschakeld in situaties waaronder, maar niet beperkt tot:
Vaak openen en sluiten
Een twijfelend been
Wanneer er niet binnen het detectiebereik wordt geschopt
Als de achterklep niet reageert, wacht enkele seconden en probeer het opnieuw, of gebruik een
andere methode om de achterklep te openen en te sluiten.
Opgelet 车辆需处于静止状态。脚踢的范围大约为车尾中间。
Zorg ervoor dat uw voertuig stilstaat.
Zorg ervoor dat het bereik van de trapbeweging ongeveer in het midden van de achterbumper
ligt.
De achterklep handmatig openen en sluiten
Als de achterklep niet goed geopend/gesloten wordt, moet u de achterklep handmatig
openen/sluiten met een langzame en vloeiende beweging.
Waarschuwing避免大力快速开闭电动尾门,否则可能会导致组件损坏。
Vermijd het krachtig en snel openen en sluiten van de kofferbakklep omdat dit kan leiden tot
schade aan het onderdeel.
Antiklembeveiliging van de achterklep
Uw auto is uitgerust met een antiklembeveiliging op de achterklep.
Als een obstakel de beweging van de achterklep bij automatisch openen of sluiten belemmert,
stopt het openen of sluiten en wordt de antiklembeveiliging geactiveerd.
Het openen wordt onderbroken, de achterklep stopt en u hoort een lang waarschuwingssignaal.
Het sluiten wordt onderbroken, de achterklep stopt, er klinkt een lang waarschuwingssignaal
en de achterklep gaat weer een stukje omhoog.
Waarschuwing在打开或关闭前,确认无人在尾门旁,以防夹住可能导致人员受伤。
Om het risico op beknelling uit te sluiten, mag niemand zich in de buurt van de werkzone van
de kofferbakklep ophouden vóór het openen of sluiten van de kofferbakklep.
Opgelet车辆行驶中,请确保尾门处于关闭状态。
Verzeker u ervan dat de achterklep gesloten is wanneer u met de auto rijdt.
Ruitbediening
Aan de binnenkant van het bestuurdersportier zitten vier knoppen om de vier ruiten te bedienen
die daar zitten om het de bestuurder makkelijk te maken om de ruiten te bedienen.
Ruit aan bestuurderszijde
Ruit aan passagierszijde voorin
Achterruit rechts
Achterruit links
Er bevinden zich ook knoppen voor de ruiten op de armsteunen van de andere drie portieren,
waarmee de passagiers de ruiten kunnen bedienen.
Duw de knop van de ruit naar voren om de geopende stand van de ruit te regelen. Duw deze knop
snel helemaal naar voren en laat de knop los om de ruit volledig te openen (met één druk ruit openen).
Trek de knop van de ruit naar achteren om de gesloten stand van de ruit te regelen. Trek deze
knop snel helemaal naar achteren en laat de knop los om de ruit volledig te sluiten (met één druk ruit
sluiten).
Daarnaast kunt u ook op het middendisplay in de interface van Instellingen op Portier- en ruitvergrendelingen > Ruiten tikken en Sluiten, Kier en Openen
selecteren om alle ruiten van de auto te bedienen.
Sluiten: Als deze functie is ingeschakeld, worden alle ruiten
gesloten.
Openen: Als deze functie is ingeschakeld, worden alle ruiten
geopend.
Kier: Als deze functie is ingeschakeld, worden alle ruiten
ongeveer 25 mm geopend.
Favoriet: Houd dit ingedrukt om de huidige standen van alle
ruiten te onthouden. Wanneer dit wordt ingeschakeld, worden alle ruiten in de opgeslagen stand gezet.
Wanneer de transmissie van de auto in P wordt gezet en er niemand op de bestuurdersstoel zit,
kunt u de ruiten bedienen met de smart key; wanneer de portieren, de motorkap en de achterklep allemaal zijn
gesloten, houd de ontgrendelknop op de smart key ingedrukt om alle ruiten te openen; houd dan de
vergrendelknop ingedrukt om alle ruiten te sluiten; laat tijdens het openen of sluiten van de ruiten de
ontgrendel- of vergrendelknop los om de ruiten in de huidige positie te stoppen.
De vier ruiten van de auto hebben allemaal een antiklembeveiliging. Wanneer de beweging van de
ruit door een vreemd voorwerp wordt geblokkeerd, stopt de beweging omhoog en gaat de ruit een bepaalde
afstand weer omlaag.
Het werkingsgebied van de antiklembeveiliging wordt in de onderstaande afbeelding aangegeven:
Wanneer een van de volgende situaties zich voordoet, wordt de antiklembeveiliging van de
betreffende ruit tijdelijk uitgeschakeld, en wordt ook het sluiten van de ruit met één druk op de knop
uitgeschakeld (deze twee functies worden automatisch na 10 seconden weer hersteld):
Wanneer de ruit bevriest en het sluiten wordt onderbroken.
Wanneer het sluiten drie keer achter elkaar binnen 15 seconden wordt onderbroken door de
antiklembeveiliging.
Als het automatisch sluiten/openen van de ruit en de antiklembeveiliging niet werken
(bijvoorbeeld door het herstarten van de auto nadat de 12V-accu leeg was), kunt u dit als volgt opnieuw
initialiseren:
Houd de knop van de betreffende ruit naar achteren getrokken om de ruit te sluiten totdat
deze helemaal bovenaan is.
Laat de knop los; het glas van de ruit gaat iets omlaag. Zet de knop weer naar achteren
totdat het glas van de ruit helemaal omhoog gaat.
Houd de knop van de betreffende ruit naar voren geduwd om de ruit te openen totdat deze
helemaal onderaan is.
Coating tegen steenslag
De coating tegen steenslag bevindt zich aan beide zijden van de wielen aan de achterzijde van de
carrosserie; deze coating beschermt de lak van de carrosserie tegen krassen door hard korrelvormig materiaal
als de auto snel rijdt, zodat de lak glad en mooi blijft.
Opmerking切勿在不采用任何额外保护的情况下部分或全部去除该薄膜,防止破坏车身油漆。
Verwijder de folie nooit gedeeltelijk of volledig zonder extra bescherming, anders kan de lak
beschadigd raken.
Laadinstructies
Om het voertuig in goede staat te houden, moet u het voertuig onmiddellijk opladen bij laag
batterijniveau.
Het voertuig kan alleen in de parkeerstand worden opgeladen. Het kan niet worden opgeladen in
een andere versnelling of tijdens het bijwerken van de software.
De laadpoort bevindt zich op de linkerkant van het voertuig. Het voertuig kan worden opgeladen
met DC of AC.
Om ongelukken te voorkomen, laadt u het voertuig niet op in de buurt van brandbare gassen
of vloeistoffen en zorgt u ervoor dat het opladen gebeurt in een goed geventileerde ruimte.
Houd tijdens het opladen een veilige afstand van de oplader om risico's als gevolg van
hoogspanning te voorkomen. Raak de metalen pinnen van de oplaadconnector of de oplaadpoort niet aan.
Dit kan leiden tot letsel.
Minderjarigen mogen tijdens het opladen de oplaadapparatuur niet gebruiken of benaderen.
Laadapparatuur die tekenen van schade, roest, vocht of vreemde stoffen vertoont, mag niet
worden gebruikt voor het opladen van het voertuig.
Ongeautoriseerde wijziging of demontage van de oplaadconnector of apparatuur is verboden.
Gebruik bij het opladen van het voertuig oplaadapparatuur die voldoet aan de lokale normen.
Anders kan dit leiden tot een laadstoring of schade aan het voertuig, de oplaadapparatuur of
persoonlijk letsel veroorzaken.
Laad het voertuig niet op bij hevige regenval of extreme weersomstandigheden. Als u dit
doet, kan dit leiden tot een laadstoring of schade aan het voertuig of de laadapparatuur veroorzaken.
Controleer, voordat u gaat opladen, de oplaadconnector en de laadpoort van het voertuig op
vervorming, brandplekken of erosie. Als er een afwijking wordt gevonden, laad het voertuig dan niet
op. Anders kan dit leiden tot schade aan het voertuig, het oplaadapparaat of persoonlijk letsel
veroorzaken. Neem zo nodig contact op met NIO.
Controleer voordat u gaat opladen de oplaadconnector en de laadpoort van het voertuig op
vuil of vreemde stoffen. De connector moet schoon worden gehouden en als u dit niet doet, kan dit
leiden tot een oplaadstoring of schade aan de laadpoort van het voertuig.
Als de oplaadapparatuur defect raakt, neem dan contact op met de fabrikant van de
oplaadapparatuur. Probeer deze niet zelf te repareren.
Controleer na regen of er water in de laadpoort zit voordat u het voertuig oplaadt. Laad
het voertuig niet op als er een duidelijke aanwijzing van water in de laadpoort is. Als u dit doet,
kan dit leiden tot een laadstoring of schade aan het voertuig of de laadapparatuur veroorzaken.
Gebruik geen hogedrukreinigers om tijdens het opladen de laadpoort schoon te maken. Als u
dit doet, kan dit leiden tot een laadstoring of schade aan het voertuig of de laadapparatuur
veroorzaken.
Tijdens het snelladen moeten patiënten die afhankelijk zijn van pacemakers uit de buurt van
het voertuig blijven om elektromagnetische interferentie tussen de pacemaker en de oplaadapparatuur
uit te sluiten. .
Als tijdens het opladen het voertuig een eigenaardige geur heeft of rook afgeeft, stop dan
met opladen en neem onmiddellijk contact op met NIO.
Verwijder de oplaadconnector pas als het opladen is voltooid. Het vroegtijdig verwijderen
van de oplaadconnector kan een elektrische boog veroorzaken.
Opgelet环境温度过高或过低时都将影响充电时间,车辆长时间处于低温下将影响电池容量。
De oplaadtijd wordt beïnvloed door een te hoge of lage omgevingstemperatuur. De accucapaciteit
wordt negatief beïnvloed als het voertuig een te lange tijd in een koude ruimte geparkeerd staat.
Laad processen
U kunt de auto zowel aan een privélaadpaal als aan een publieke laadpaal opladen.
Laadproces
Zet de auto in de parkeerstand, open de afdekking van de laadpoort door erop te drukken, of
veeg naar rechts op de hoofdpagina van het middendisplay om de pagina "Snelle toegang" te openen en
tik op Laadpoort, waarna de afdekking van de laadpoort automatisch wordt
geopend. Het controlelampje van de laadpoort brandt wit.
Ga voorzichtig om met de klep van oplaadpoort als deze actief of open is. Dit doet u om
beschadiging aan de klep uit te sluiten.
Controleer of de laadkabel en de laaduitrusting in goede staat verkeren en sluit de
laadkabel aan op de laadpoort van de auto. De laadkabel en de laadpoort beginnen zich op elkaar af te
stemmen: als het controlelampje van de laadpoort begint te knipperen en vervolgens blauw brandt, werkt
de laadpoort correct. Als de afstemming mislukt of te lang duurt, knippert het controlelampje van de
laadpoort blauw en gaat vervolgens uit, waarna u de laadkabel opnieuw moet aansluiten.
Schakel de laaduitrusting in en begin het opladen. U kunt op het middendisplay op de pagina
Instellingen tikken op Accu of de app op uw mobiele telefoon gebruiken
om de huidige laadstatus te controleren. Tijdens het opladen moet het controlelampje van de laadpoort
blauw branden. Dit geeft aan dat het opladen bezig is.
Als u het opladen tussentijds handmatig wilt stoppen, ontgrendelt u de auto volledig en
tikt u op de pagina Instellingen op het middendisplay op Accu om het
opladen te stoppen. Wacht tot het controlelampje van de laadpoort groen brandt voordat u de laadkabel
loskoppelt.
Nadat het opladen voltooid is, drukt u op de ontgrendelknop van de laadkabel voordat u de
laadkabel uit de laadpoort trekt.
Opgelet进行直流快充过程中,可先将车辆解锁,再长按充电口关闭按钮,即可手动停止充电。
Tijdens het DC-snelladen kunt u de auto eerst ontgrendelen en daarna de sluitknop
van de laadpoort ingedrukt houden om het opladen handmatig te stoppen.
Ga recht voor de laadpoort staan wanneer u de laadkabel aansluit of loskoppelt. Als
de laadkabel vast zit, probeert u deze iets op te tillen. Schud de laadkabel niet met kracht
tijdens het aansluiten of loskoppelen om te voorkomen dat de laadkabel of de laadpoort worden
beschadigd.
Als het controlelampje van de laadpoort tijdens het opladen rood knippert, gaat u naar een
andere laadpaal en probeert u het daar opnieuw. Als het controlelampje rood blijft knipperen, stopt u
onmiddellijk met opladen en neemt u contact op met het NIO Service Center.
Nadat u de laadkabel hebt losgekoppeld en opgeborgen, duwt u de afdekking van de laadpoort
omlaag, drukt u op de sluitknop van de laadpoort, of tikt u op het middendisplay op Laadpoort, waarna de afdekking van de laadpoort automatisch wordt gesloten.
Wanneer u uw auto oplaadt met behulp van NIO Power Home, zal de afdekking van de
laadpoort automatisch open gaan zodra u de laadkabel vanaf het laadstation verwijdert, en
automatisch dicht gaan zodra u de laadkabel loskoppelt van uw auto. Als
tijdens het automatisch sluiten van de afdekking van de laadpoort deze vast komt te zitten op de
laadkabel, houdt u de sluitknop gedurende 5 seconden ingedrukt, waarna de afdekking van de
laadpoort automatisch open gaat.
De laadkabel kan na het opladen niet worden
losgekoppeld
Als u de laadkabel niet kunt loskoppelen nadat de auto volledig ontgrendeld is, probeert u de
laadkabel los te koppelen aan de hand van de volgende stappen:
Sluit de laadkabel opnieuw aan om er zeker van te zijn dat de ontgrendelknop van de
laadkabel omhoog komt. Vergrendel en ontgrendel opnieuw de volledige auto. Houd daarna de
ontgrendelknop van de laadkabel gedurende 1 tot 2 seconden ingedrukt en wacht tot het controlelampje
van de laadpoort groen brandt. Trek ten slotte de laadkabel eruit.
Open de klep van de bagageruimte achterin, trek aan de noodontgrendelingskabel van de
elektronische vergrendeling van de laadpoort en probeer vervolgens de laadkabel lost te koppelen.
Als u de laadkabel nog steeds niet kunt loskoppelen, stopt u onmiddellijk met opladen en
neemt u contact op met het NIO Service Center.
Batterijniveau en laadscherm
De status van de huidige hoogspanningsaccu en enige waarschuwingsinformatie met betrekking tot de
accu kan worden weergegeven op het digitale instrumentenpaneel.
Weergave van huidig vermogen
Dit geeft de huidige vermogenswaarde van de hoogspanningsaccu aan terwijl deze vermogen
levert of energie terugwint uit regeneratief remmen.
Energiebalk van de hoogspanningsaccu
Deze energiebalk geeft het vermogen aan dat wordt geleverd door de hoogspanningsaccu: een
groene energiebalk geeft het vermogen aan tijden regeneratief remmen.
Bereik
Dit geeft het resterende bereik aan dat in de huidige status wordt ondersteund door de
hoogspanningsaccu.
Wanneer het resterende bereik minder is dan 60 km (deze waarde is configureerbaar), wordt het
pictogram geel, en wanneer het minder wordt dan 10 km wordt het pictogram rood.
Voordat u de auto oplaad of nadat u bent gestopt, kunt u de gewenste instellingen voor opladen
configureren op het middendisplay. Wanneer de vooraf bepaalde oplaadlimiet is bereikt, wordt het opladen
automatisch gestopt en wordt een herinnering weergegeven op het instrumentenpaneel, waarmee wordt voorzien
in de behoeften van gebruikers in verschillende scenario's en zorgt voor een werkelijk
gebruikersvriendelijke oplaadervaring. In deze functie is de bovenlimiet voor opladen standaard ingesteld op
90%, echter, u kunt naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay gaan, op
Accu tikken en vervolgens de accu in het automodel verschuiven om dit in te
stellen. Het instelbereik is 50% tot 100%.
U kunt de optie Informatie over de auto weergeven via de menuknop op de rechterkant van het
stuurwiel, en de waarden voor de stroomsterkte en spanning van de huidige hoogspanningsaccu bekijken.
De controlelampjes op het digitale instrumentenpaneel die betrekking hebben op het accuniveau
zijn de volgende:
Weergegeven pictogram op het instrumentenpaneel
Beschrijving
Normaal controlelampje voor hoogspanningsaccu
Dit controlelampje geeft aan dat de huidige hoogspanningsaccu normaal werkt.
Controlelampje voor hoogspanningsaccu bijna leeg
Dit controlelampje geeft aan dat de huidige hoogspanningsaccu bijna leeg is. Laad hem op
tijd op. Neem zo nodig contact op met het NIO Service Center.
Waarschuwingslampje voor het uitschakelen van de hoogspanningsaccu
Op dit moment ontvangt uw auto geen voeding vanuit de hoogspanningsaccu. Neem zo nodig
contact op met het NIO Service Center.
Waarschuwingslampje voor een storing in het opladen van de laagspanningsaccu
Als dit waarschuwingslampje brandt, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO Service
Center.
Waarschuwingslampje voor een storing in de hoogspanningsaccu
Als dit waarschuwingslampje brandt, stopt u de auto onmiddellijk en neemt u contact op
met het NIO Service Center.
Waarschuwingslampje voor een te hoge temperatuur van de hoogspanningsaccu
Als dit waarschuwingslampje brandt, stopt u de auto onmiddellijk en neemt u contact op
met het NIO Service Center.
Controlelampje voor met ijs en sneeuw bedekt wegdek
Dit controlelampje brandt om aan te geven dat de huidige omgevingstemperatuur te laag is,
wat van invloed kan zijn op de prestaties van de hoogspanningsaccu.
Controlelampje voor de aangesloten laadkabel
Dit controlelampje brandt om aan te geven dat de laadkabel momenteel is aangesloten.
Accuvoorbereiding
De oplaadsnelheid van een hoogspanningsaccu neemt af onder koude omstandigheden, zoals in de
winter. Als de functie Accuvoorbereiding is ingeschakeld, kan de hoogspanningsaccu van tevoren tot op zekere
hoogte worden opgewarmd voordat de auto het oplaadpunt bereikt (een laadpaal ) om de oplaadsnelheid van de
auto te verbeteren.
Accu-opwarming onderweg
De functie Accu-opwarming onderweg is standaard ingeschakeld. Ga naar de pagina Instellingen op
de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en selecteer de interface Accu
om de functie uit te schakelen. Nadat deze functie is ingeschakeld en de bestemming of tussenstop op de
navigatieroute is het laadstation , zal de auto automatisch de voorbereiding van de hoogspanningsaccu
starten, onder voorwaarde dat het zeker is dat de bestemming kan worden gehaald, om de laadefficiëntie te
verbeteren. De accu-opwarming onderweg vervroegt alleen de waarschuwingsfase van de accu en verspilt geen
extra laadenergie.
Tijdens navigatie wordt de functie Accu-opwarming onderweg automatisch geactiveerd in de
volgende omstandigheden. De huidige status van de accuvoorbereiding wordt weergegeven op de statusbalk
bovenaan het middendisplay:
De bestemming of tussenstop van de navigatie is een laadstation , of een tankstation met
een laadstation.
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
Het huidige resterende bereik is meer dan 120 km.
De auto staat niet in de ECO+-modus.
U kunt de functie Accu-opwarming onderweg handmatig uitschakelen door "Dit keer uitschakelen"
(volgende keer standaard ingeschakeld) of "Uitgeschakeld houden" te selecteren.
Deze functie schakelt automatisch de accuvoorbereidingsprocedure uit (de schakelaar blijft aan
staan) in een van de volgende omstandigheden:
Sluit een oplader aan.
Schakel de navigatie uit of stop met navigeren naar het laadstation .
Als het huidige resterende bereik slechts 20 km is, wordt accuvoorbereiding tot de
bestemming niet ondersteund.
De auto wordt in de ECO+-modus gezet.
Handmatige accuvoorbereiding voor opladen
De functie Handmatige accuvoorbereiding voor opladen is standaard uitgeschakeld. Als u bekend
bent met de route naar het oplaadpunt en niet de navigatiebegeleiding hoeft te volgen, wordt het
aanbevolen om in een omgeving met lage temperaturen de interface Accu weer
te geven op het middendisplay en de functie Handmatige accuvoorbereiding voor opladen in te schakelen. De
auto zal de voorbereiding voor de hoogspanningsaccu inschakelen om de laadefficiëntie te verbeteren.
Wanneer u de handmatige accuvoorbereiding voor opladen start is het noodzakelijk dat u zich ervan
verzekert dat de omgevingstemperatuur lager is dan 20 ℃ en het resterende bereik van de auto minder is dan
10 km.
U kunt de functie Handmatige accuvoorbereiding voor opladen inschakelen en uitschakelen op het
middendisplay . De statusbalk bovenaan het middendisplay geeft de huidige status van de accuvoorbereiding
weer.
Deze functie schakelt automatisch de accuvoorbereidingsprocedure uit (de schakelaar is nu uit)
in een van de volgende omstandigheden:
Sluit een oplader aan.
De functie Accu-opwarming onderweg is ingeschakeld.
De accu is opgewarmd tot de ingestelde temperatuur die 1 uur lang is gehandhaafd.
De auto wordt in de ECO+-modus gezet.
Opgelet低温充电预热功能激活后,手动充电预热功能不可用。
Als de functie Accuvoorbereiding wordt geactiveerd, wordt het energieverbruik in bepaalde
mate verhoogd. Plan uw reis zorgvuldig of gebruik deze functie op gepaste wijze.
Nadat de functie Accu-opwarming onderweg is ingeschakeld, is de functie Handmatige
accuvoorbereiding voor opladen niet beschikbaar.
De functie Handmatige accuvoorbereiding voor opladen kan de gevolgen van de
accuvoorbereiding voor het bereik tot aan de bestemming niet zelf bepalen. Let goed op of het
huidige bereik toereikend is om de bestemming te bereiken voordat u deze functie inschakelt.
Slim opladen
Slim opladen kan de kosten van thuis opladen verlagen voor gebruikers die thuis een dynamisch of
piek-dal-energietarief hebben door automatisch de auto op te laden op tijdstippen waarop de stroomprijs laag
is.
De twee typen slim opladen zijn als volgt:
NIO slim opladen: werkt met elke energieleverancier.
Tibber slim opladen: werkt alleen met Tibber. De gebruiker moet een energiecontract bij hen
afsluiten.
Aangezien NIO slim opladen en Tibber slim opladen elkaar kunnen beïnvloeden, mogen gebruikers
slechts één oplossing voor slim opladen per locatie gebruiken.
NIO slim opladen
Deze functie kan worden geactiveerd in de instellingen van uw auto , en zal worden onthouden
voor deze locatie.
Zo werkt het:
De gebruiker sluit de auto aan op een AC-oplader, bij voorkeur thuis.
De gebruiker activeert de functie in de instellingen van uw auto (Instellingen van uw auto > Accu) .
De gebruiker selecteert de oplaadstrategie:
Optimalisatie van dynamisch tarief kiest de goedkoopste uren om
de benodigde hoeveelheid energie te laden tot aan de eindtijd ingesteld door de gebruiker.
Voorkeurstijden voor opladen vertraagt het opladen tot het
tijdstip geconfigureerd door de gebruiker.
De gebruiker stelt het tijdstip in waarop het opladen dagelijks moet beginnen
(bijvoorbeeld 07.30 uur). NIO creëert een oplaadschema op basis van de instellingen en
gebruikersinformatie. Het opladen start en stopt automatisch overeenkomstig het tijdschema.
Optimalisatie van dynamisch tarief start en stopt het opladen
zodanig dat gebruik gemaakt wordt van de goedkoopste uren tot aan de eindtijd ingesteld door de
gebruiker.
Voorkeurstijden voor opladen vertraagt het opladen tot het
tijdstip geconfigureerd door de gebruiker.
Als het oplaadlampje oranje brandt, betekent dit dat de reservering voor slim opladen met
succes is gemaakt en de auto voorbereid is op het opladen. Als het lampje wit brandt, betekent dit
dat het opladen voltooid is.
De auto zal de volgende dag opgeladen zijn op het tijdstip dat de gebruiker heeft
ingesteld
Alle instellingen voor slim opladen worden opgeslagen voor elke specifieke locatie van
Slim opladen. Als de gebruiker terugkomt op een locatie, worden alle instellingen automatisch
opgeroepen.
De functie Slim opladen ondersteunt maximaal 10 locaties. Ongewenste locaties kunnen
worden verwijderd op de pagina Navigatie - Favorieten beheren. Deze functie werkt alleen met
AC-opladen.
Tibber slim opladen
De gebruiker moet een energiecontract afsluiten bij Tibber en thuis een slimme meter hebben.
Activeren is mogelijk voor elk(e) AC-oplaadstation/thuislaadkabel.
Zo werkt het:
De gebruiker sluit een energiecontract af bij Tibber.
De gebruiker maakt zich bekend met Tibber en opent de app.
De gebruiker activeert in de Tibber-app "Power-Up NIO".
De gebruiker logt één keer in met de inloggegevens van NIO.
De gebruiker stelt in de Tibber-app de vertrektijden per weekdag in.
Het opladen van de auto op de Tibber Home-locatie wordt vanaf nu geregeld door Tibber.
De gebruiker kan altijd het opladen bedienen in de Tibber-app. Om het regelen van uw auto
door Tibber in zijn geheel te stoppen, gaat u in de Tibber-app naar het gedeelte Power-ups en koppelt
u de NIO Power-up los. Of u kunt contact opnemen met de helpdesk van Tibber.
Met name voor problemen (de app werkt niet, het opladen werkt niet, enz.) en algemene vragen
(hoe kan ik een energiecontract afsluiten, wanneer wordt mijn account actief, enz.), gaat u naar
Tibber.com waar u wordt doorgestuurd naar uw locale website.
Grootlicht en dimlicht
U kunt het grootlicht en dimlicht aanpassen met de verlichtingshendel aan de linkerkant van het
stuurwiel.
Duw de verlichtingshendel naar voren om het automatisch grootlicht (AHB, Auto High Beams)
in te schakelen. Duw hem nogmaals naar voren om het grootlicht in te schakelen.
Trek de verlichtingshendel naar achteren om het grootlicht uit te schakelen. Duw de hendel
heen en weer om een flitssignaal te geven.
Opmerking只有在打开自动大灯或大灯开启时才能使用。
Automatisch grootlicht werkt uitsluitend als de koplampen zijn ingesteld op de
automatische modus of als de functie is ingeschakeld.
De koplampen en achterlichten van de auto kunnen mist, rijp, enz. veroorzaken bij een lage
temperatuur of in omgevingen met een hoge luchtvochtigheid, wat normale natuurkundige fenomenen zijn.
Nadat de auto gedurende een bepaalde tijd bij kamertemperatuur geparkeerd heeft gestaan, zal de mist
of rijp verdwijnen.
Richtingaanwijzers
Bocht naar links: zet de verlichtingshendel omlaag
Bocht naar rechts: zet de verlichtingshendel omhoog
De richtingaanwijzers gaan uit als het stuurwiel terug komt of wanneer u de verlichtingshendel
weer in het midden zet.
Wanneer de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld, gaat het bijbehorende controlelampje op het
digitale instrumentenpaneel branden en hoort u een klikgeluid.
Mistlampen
U kunt de mistlampen voor en achter inschakelen door op de knop bovenop de verlichtingshendel te
drukken. Wanneer de mistlampen gaan branden, worden de positielichten ook automatisch ingeschakeld.
De lampen gaan in de volgende volgorde branden:
Eén keer drukken: de mistlampen voor worden ingeschakeld.
Twee keer drukken: de mistlampen achter worden ingeschakeld.
Drie keer drukken: de mistlampen achter worden uitgeschakeld.
Vier keer drukken: de mistlampen voor worden uitgeschakeld.
Wanneer er nog een keer wordt gedrukt, wordt de bovenstaande volgorde herhaald.
Wanneer de mistlampen worden ingeschakeld, gaat het bijbehorende controlelampje op het digitale
instrumentenpaneel ook branden om aan te geven dat de functie is ingeschakeld.
Positielichten
als de punctie positielichten is ingeschakeld, blijven de positielichten voor en achter branden.
Schakel als volgt in:
Methode 1: Vergrendel uw auto na het inschakelen van de alarmknipperlichten en houd de
alarmknipperlichten ingeschakeld.
Methode 2: Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en
tik op Rijden/Parkeren > Kampeermodus om de kampeermodus in te
schakelen. De uitschakeltijd van de pagina is ingesteld op 10 seconden. Tik vervolgens op Verlichting > Buitenverlichting > Positielichten om de lampen in te
stellen als positielichten . Schakel de airconditioning, muziek en andere apparaten in de auto uit en vergrendel
de auto nadat de pagina is uitgegaan zodat de positielichten voor en achter op de buitenkant van de auto
blijven branden.
Opmerking示宽灯开启后对里程有较大损耗,请合理使用。
Het inschakelen van de positielichten heeft een sterke invloed op het bereik. Gebruik de
positielichten met mate.
Welkomstverlichting
Wanneer u of een gemachtigde gebruiker een geldige smart key of een mobiele telefoon waarop de
functie Ontgrendelen/vergrendelen via Bluetooth op de mobiele telefoon is ingeschakeld bij u draagt en de
auto nadert tot een maximale afstand van ongeveer 10 meter zullen de dimlichten en de positielichten
automatisch worden ingeschakeld om u te verwelkomen. Op dat moment zal de auto uw accountinformatie opvragen
en automatisch uw gepersonaliseerde instellingen ophalen om vooraf de overeenkomstige veranderingen aan te
brengen voordat u de portieren ontgrendelt en opent, zoals de stoelinstellingen,
airconditioninginstellingen, media-instellingen en interieurverlichtingsinstellingen.
In-/uitstapverlichting in de portierhendels op de buitenkant
Elke portierhendel op de buitenkant is voorzien van een in-/uitstapverlichting in de
portierhendel. De portierhendels op de buitenkant komen automatisch naar buiten wanneer de hele auto wordt
ontgrendeld, en de in-uitstapverlichting in de portierhendels op de buitenkant zal gaan branden om het
gebied rondom het portier voor u te verlichten. De in-uitstapverlichting in de portierhendels op de
buitenkant gaat uit wanneer de portierhendels op de buitenkant naar binnen gaan.
Leeslampen
Automatische regeling van de leeslampen
Wanneer u de auto volledig ontgrendelt of een van de portieren (of de achterklep) opent, gaan
de leeslampen automatisch branden om het interieur te verlichten. In de volgende situaties worden de
leeslampen automatisch uitgeschakeld. In dat geval kunt u ze handmatig inschakelen door de
aanraakschakelaar op de dakconsole aan te raken.
Rijden
De auto van buitenaf vergrendelen
10 minuten nadat het portier is geopend
15 seconden nadat alle portieren zijn gesloten
Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Verlichting > Interieurverlichting > Leeslampen automatisch aan om het
automatisch inschakelen van de leeslampen te regelen.
Handmatige regeling van de leeslampen
U kunt de leeslampen handmatig inschakelen om het interieur van de auto te verlichten wanneer u
moet opruimen of een landkaart of documenten lezen. Er zijn aanraakschakelaars waarmee u de leeslampen in
de hemelbekleding kunt bedienen. Met de aanraakschakelaars kunt u de leeslampen afzonderlijk in- en
uitschakelen. Er is ook een hoofdschakelaar op het middendisplay om alle leeslampen tegelijkertijd te
bedienen. Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay, tik op Verlichting > Interieurverlichting > Leeslampen om alle leeslampen tegelijk
in of uit te schakelen.
Wanneer u de auto van buitenaf vergrendelt (met de afstandsbediening of de functie in de app op
uw mobiele telefoon), worden alle leeslampen tegelijk uitgeschakeld.
Als de leeslampen voorin branden doordat op de afzonderlijke schakelaar in de
hemelbekleding is gedrukt, kunnen deze niet worden uit- of ingeschakeld met behulp van de
leeslampenhoofdschakelaar, maar kunnen alleen worden bediend met behulp van de afzonderlijke
schakelaar. Als de leeslampen voorin uit zijn, kunnen de leeslampen voorin en achterin gelijktijdig
worden in- en uitgeschakeld met behulp van de leeslampenhoofdschakelaar.
Wanneer uw auto niet extern is vergrendel en de leeslampen voorin handmatig worden
ingeschakeld met behulp van de aanraakschakelaar in de hemelbekleding, worden deze niet automatisch
uitgeschakeld, maar moeten handmatig worden uitgeschakeld.
Grondverlichting
Er bevindt zich een grondverlichtingslamp onder elk van de vier portieren, voor meer gemak bij
het in- en uitstappen in het donker. De achterklep is ook uitgerust met twee lampen, zodat u duidelijk
zicht hebt op de grond bij het inladen van de kofferbak en niet verrast wordt door modder of plassen.
Wanneer de achterklep of een portier wordt geopend, gaat de betreffende grondverlichtingslamp
branden. De grondverlichting gaat 10 minuten na het openen van het portier uit, of wanneer het portier
wordt gesloten.
Slimme sfeerverlichting
De auto is uitgerust met slimme sfeerverlichting op de portierpanelen, in de opbergvakken en op
de vloer. U kunt uw favoriete sfeerlichteffect instellen om een aangename rijbeleving te creëren.
Nadat u bent ingestapt, kunt u de sfeerverlichting inschakelen op het middendisplay. De auto
toont het standaardeffect van de sfeerverlichting in de huidige rijmodus. Ga naar de pagina Instellingen
op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Verlichting >
Sfeerverlichting om de kleur en helderheid te selecteren voor de sfeerverlichting op
verschillende posities (hoofdkleur, extra kleuren en grond). Deze instelling wordt opgeslagen in uw
persoonlijke instellingen. U kunt ook verschillende standen voor de sfeerverlichting instellen, zoals
Ademen en Ritmisch. Deze instelling wordt op het middendisplay opgeslagen.
De sfeerverlichting van het interieur is ook gekoppeld aan de functie waarschuwing portier open
(DOW) Wanneer een portier op het punt staat te worden geopend, wordt de sfeerverlichting aan die kant van
het interieur rood.
Verlichting van de make-upspiegel
Tegen de hemelbekleding van de auto bevinden zich twee zonnekleppen, die voorzien zijn van
make-upspiegels, die verlicht zijn zodra ze worden geopend.
Volg me naar huis
De auto is uitgerust met de functie "Volg me naar huis". Wanneer u de auto op uw oprit
vergrendelt en naar uw huis loopt, zullen de dimlichten en positielichten ingeschakeld blijven om het pad
vóór u te verlichten.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Verlichting > Buitenverlichting > Volg me naar huis om in te stellen hoe lang
de koplampen ingeschakeld moeten blijven nadat de auto is vergrendeld.
Minimale verlichting
Terwijl de auto geparkeerd staat, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk
onderaan het middendisplay en tikt u op Verlichting > Interieurverlichting >
Minimale verlichting om de functie in te schakelen. Alle sfeerverlichting, leeslampen en
koplampen worden uitgeschakeld om met één tik een minimale verlichting te realiseren.
Als minimale verlichting handmatig wordt uitgeschakeld, wordt de voorgaande verlichtingsstatus
hersteld.
Als u de interieurverlichting, sfeerverlichting of leeslampen handmatig aanpast terwijl de
minimale verlichting is ingeschakeld, wordt de minimale verlichting automatisch uitgeschakeld.
Volle lichtsterkte
Om de functie in te schakelen, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan
het middendisplay en tikt u op Verlichting > Interieurverlichting > Volle
lichtsterkte. Als hulpmiddel bij het zoeken naar voorwerpen in de auto, worden de
sfeerverlichting en alle leeslampen ingeschakeld op maximale helderheid.
Als Volle lichtsterkte handmatig wordt uitgeschakeld, wordt de voorgaande verlichtingsstatus
hersteld.
Als u de interieurverlichting, sfeerverlichting of leeslampen handmatig aanpast terwijl Volle
lichtsterkte is ingeschakeld, wordt Volle lichtsterkte automatisch uitgeschakeld.
Zacht licht
Om de functie in te schakelen, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan
het middendisplay en tikt u op Verlichting > Interieurverlichting > Zacht
licht. Om een comfortabele slaapomgeving te creëren, licht de sfeerverlichting in de vloer
binnenin de auto zachtjes op in een warme gele kleur, en de sfeerverlichting en leeslampen in de portieren
en bagageruimte gaan uit.
Als Zacht licht handmatig wordt uitgeschakeld, wordt de voorgaande verlichtingsstatus hersteld.
Als u de interieurverlichting, sfeerverlichting of leeslampen handmatig aanpast terwijl zacht
licht is ingeschakeld, wordt zacht licht automatisch uitgeschakeld.
Kofferbak verlichting
De verlichting van de opbergruimte gaat automatisch branden als de achterklep wordt geopend.
De verlichting van de opbergruimte gaat automatisch uit als de achterklep wordt gesloten, of
nadat deze 10 minuten is ingeschakeld.
Sleutelhanger koppelen aan account
Wanneer het voertuig voor de eerste keer wordt geactiveerd en geverifieerd, wordt standaard het
account van de eigenaar gekoppeld aan de sleutelhanger. Wanneer het voertuig wordt ontgrendeld met een van
de sleutelhangers, logt het voertuig automatisch in op het account van de eigenaar.
De eigenaar kan ook een gemachtigd gebruikersaccount koppelen aan een slimme sleutelhanger door
de sleutelhanger in de NIO-app te beheren. Wanneer een gemachtigde gebruiker het voertuig ontgrendelt met
een sleutelhanger, logt het voertuig automatisch in op het account van de gekoppelde gebruiker. U kunt
accounts die zijn gekoppeld aan de sleutelhangers bekijken en verwijderen in de NIO-app. Nadat een account
met succes is gekoppeld of ontkoppeld, ontvangen de eigenaar van het voertuig en de accounteigenaar een
bericht en een app-melding.
Opmerking智能钥匙与账户绑定
Alleen de eigenaar van het voertuig kan sleutelhangers beheren die zijn gekoppeld aan
het account van de eigenaar. Andere gebruikers moeten door de eigenaar van het voertuig worden
geautoriseerd voordat het bijbehorende account aan de sleutelhanger wordt gekoppeld.
Als de eigenaar van het voertuig de autorisatie beëindigt, wordt het gebruikersaccount
automatisch losgekoppeld van de slimme sleutelhanger.
De gastmodus is alleen van toepassing op de slimme sleutelhangers die zijn gekoppeld
aan het account van de eigenaar. Als u het voertuig ontgrendelt met behulp van een sleutelhanger
die is gekoppeld aan een geautoriseerd gebruikersaccount, laadt het voertuig automatisch de
informatie van de geautoriseerde gebruiker.
Van account wisselen
U of een gemachtigde gebruiker kan van gebruikersaccount wisselen op het middendisplay om de
bijbehorende instellingen te laden (bijvoorbeeld stoel, stuur, enzovoort).
U, een medegebruiker of een gemachtigde gebruiker kan op een van de volgende twee manieren van
gebruikersaccount wisselen op het middendisplay en de bijbehorende instellingen laden:
Wanneer het voertuig is verbonden met het netwerk of er momenteel geen netwerk beschikbaar
is, maar u zich in het verleden hebt aangemeld, tikt u op de profielfoto op het middendisplay of op
Account > van account wisselen in Instellingen om een lijst met alle
geldige accounts weer te geven (inclusief het account van de eigenaar, accounts van medegebruikers en
gemachtigde gebruikersaccounts). Tik op de bijbehorende profielfoto of gebruikersnaam om over te
schakelen naar het account en log na verificatie in met dit account (door de QR-code te scannen met de
NIO-app of de verificatiecode in te voeren die op uw telefoon is ontvangen). U kunt zonder wachtwoord
inloggen ook activeren via Accounts > Gezichtsherkenning en
wachtwoord voor eenvoudig inloggen en accountwisseling.
Als u automatisch via gezichtsherkenning van account wilt wisselen, tik dan op uw
profielfoto op het middendisplay of kies Instellingen > Account >
Gezichtsherkenning en wachtwoord en voer de gezichtsherkenningsgegevens in om deze functie
te activeren. Nadat u het voertuig hebt ontgrendeld en op de bestuurdersstoel bent gaan zitten, kijk
dan recht vooruit. Het voertuig zal de bijbehorende accountinformatie automatisch herkennen en de
bijbehorende aangepaste instellingen laden. Als het gezicht van de herkende gebruiker niet overeenkomt
met het huidige account, maar overeenkomt met een ander geldig account (bijvoorbeeld als u de
sleuteltag aan een gezinslid hebt uitgeleend), schakelt het voertuig automatisch naar het account van
de huidige gebruiker.
Opgelet只有在非驾驶状态可以进行切换账户的操作
U kunt alleen van account wisselen als de auto niet rijdt.
In de gastmodus slaat het voertuig geen aangepaste instellingen op (zoals de stand van de
bestuurdersstoel).
Gemachtigde ontgrendeling
Als u uw auto wilt uitlenen aan anderen, kunt u geregistreerde gebruikers in de NIO-app machtigen
om uw auto te gebruiken. Een gemachtigde gebruiker krijgt toegang tot functies die een machtiging vereisen
door hun NFC-sleutel of geverifieerde NIO-app te gebruiken.
Machtigen door eigenaar
Tik op in de NIO-app op de pagina Instellingen op Profielfoto >
Accountinstellingen of in de linkerbovenhoek van het middendisplay, en voer het
gebarenwachtwoord van uw auto in om naar de pagina Machtigingenbeheer te gaan.
U kunt een gebruiker machtigen en gerelateerde functies die een machtiging vereisen instellen
door zijn/haar gebruikersnaam van de NIO-app in te voeren. Maximaal negen gebruikers kunnen worden
gemachtigd. Na het instellen van de machtiging van de gebruiker, tikt u op de profielfoto of de
gebruikersnaam van de gemachtigde gebruiker om gedetailleerde informatie over de gebruiker en de functies
die een machtiging vereisen (zoals media, video en beveiligd opbergvak) te bekijken. Als de huidige
machtiging actief is, kunt u ook het bereik van de gemachtigde toegang beweren en de machtiging van de
gebruiker uitschakelen. Een gemachtigde gebruiker heeft alleen toegang tot functies die een machtiging
vereisen en kan geen machtigingen beheren of de gastmodus instellen.
Nadat de auto is vergrendeld en u de auto ontgrendelt met behulp van uw smart key, logt de auto
automatisch in bij de account van de eigenaar.
Als u om veiligheidsredenen de machtiging annuleert wanneer een gemachtigde gebruiker het
voertuig bestuurt, wordt deze pas van kracht als de gemachtigde gebruiker stopt en het voertuig
vergrendelt.
Als de geautoriseerde gebruiker een NIO-account heeft, wordt de autorisatie onmiddellijk van
kracht nadat deze is voltooid. Als de geautoriseerde gebruiker geen NIO-account heeft, wordt de
autorisatie pas van kracht nadat de gebruiker een NIO-account heeft aangemaakt.
Ontgrendelen door een gemachtigde gebruiker
Een gemachtigde gebruiker kan de auto ontgrendelen met behulp van zijn/haar NFC-sleutel of
NIO-app. Om de accountinformatie en de functies die een machtiging vereisen van een gemachtigde gebruiker
te bekijken, tikt u op zijn/haar profielfoto op het middendisplay:
Ontgrendelen met NFC: Open de NFC-sleutel-app op de mobiele telefoon en houdt deze dicht
bij het middelste deel van de carrosserie aan de linkerkant van de auto.
Vanaf afstand ontgrendelen met de NIO-app: Tik in de NIO-app op de pagina "Mijn auto" op
"Portiersloten".
Gastmodus
Als u het voertuig aan anderen wilt uitlenen door hun een slimme sleutelhanger te geven, tikt u
op uw profielfoto op het middendisplay en kiest u gastmodus om uw privacy te beschermen (bijvoorbeeld
navigatiegeschiedenis, contacten, video's, foto's). Alleen standaardfuncties zoals klimaatregeling, weer en
navigatie (zonder toegang tot geschiedenis of favorieten) zijn beschikbaar voor gasten.
Als de gastmodus is ingeschakeld, toont het voertuig de functies die exclusief zijn voor de
gastmodus nadat de voertuiggebruiker het voertuig heeft ontgrendeld en betreden met behulp van de slimme
sleutel. Om de gastmodus te verlaten, voert u het gebarenwachtwoord van het voertuig in.
U kunt de gastmodus alleen instellen als het voertuig stilstaat.
Als een slimme sleutelhanger is gekoppeld aan het account van de eigenaar en uw voertuig
zich niet in de gastmodus bevindt, logt het voertuig automatisch in op het account van de eigenaar
wanneer een gebruiker het voertuig met een slimme sleutelhanger ontgrendelt.
Servicemachtiging
U of een gemachtigde gebruiker kan een serviceaanvraag naar NIO sturen via de NIO-app. NIO
beheert en machtigt servicespecialisten om tijdelijk toegang te krijgen tot het voertuig en de gevraagde
service uit te voeren (bijv. One Click for Power). NIO haalt de machtiging op nadat de service is voltooid.
Na het verkrijgen van machtiging kunnen servicespecialisten het voertuig ontgrendelen met behulp
van een NFC-sleutel binnen een bepaald tijdsbestek en gemachtigde functies gebruiken. Het middendisplay
toont de accountinformatie van de gemachtigde servicespecialist en de gemachtigde functies die voor hen
beschikbaar zijn. Gemachtigde servicespecialisten kunnen de machtiging niet beheren, de gastmodus instellen,
het voertuig aan een sleutelhanger koppelen of van account wisselen.
Zodra de service is afgerond, moeten alle portieren en de kofferbakklep worden vergrendeld. Als
een portier of de kofferbakklep niet op slot is, wordt u hiervan op de hoogte gesteld via de NIO-app.
Geheugen voor de stand van de bestuurdersstoel instellen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Stoelen > Bestuurdersstoel > Geheugen voor de stand om uw
gepersonaliseerde instellingen te configureren. Aan de hand van de voorkeuren die zijn ingesteld in de
account van de gebruiker zal de auto automatisch de bestuurdersstoel, het stuurwiel, de buitenspiegels en de
instellen op de bijbehorende gebruikelijke standen voor de gebruiker. Nadat de voorpassagiersstoel naar
voren of achteren is versteld, of de stand van de rugleuning is versteld, met behulp van de knoppen erop,
tikt u op het middendisplay op de interface voor het geheugen van de bestuurdersstoel op de knop Rijstand/Alternatieve stand/Ruststand/Andere stand om voor verschillende situaties
gepersonaliseerde standen in te stellen en de gewijzigde instellingen op te slaan in de persoonlijke account
van de betreffende gebruiker.
Nadat u hebt plaatsgenomen op de bestuurdersstoel (het bestuurdersportier moet gesloten zijn),
tikt u op de interface voor het geheugen voor de bestuurder op de knop van de betreffende positie. De auto
zal automatisch de stoel verstellen aan de hand van de meest recente gepersonaliseerde instellingen voor
deze positie die zijn opgeslagen door de gebruiker.
Als de gebruiker de instellingen opnieuw verandert tijdens het gebruik van de auto (zoals de
stand van de bestuurdersstoel), tikt u op de interface voor het geheugen voor de bestuurder op de knop
Opslaan van de betreffende positie, waarna de bijgewerkte instellingen zullen
worden opgeslagen in de bijbehorende positie onder de persoonlijke account van de gebruiker en de
oorspronkelijke instellingen zullen worden vervangen.
Waarschuwing车辆行驶中禁止调节座椅位置,防止发生意外事故。
Om ongevallen te voorkomen, verstelt u de stand van uw stoel niet tijdens het rijden.
Opgelet进行主驾驶座椅记忆初始化设置前,请确保车辆周围环境安全并处于 P 挡,且座椅和方向盘附近无异物,后排无乘客,请将座椅高度降低,头枕降至最低以防触碰顶棚。
Voordat u het geheugen van de bestuurdersstoel opstart, moet u ervoor zorgen dat het
voertuig zich in een veilige omgeving in de parkeerstand bevindt, de stoel en het stuur vrij zijn
van obstakels en de achterbank onbezet is. Verlaag ook de zithoogte en zet de hoofdsteun in de
laagste stand om beschadiging van de hemelbekleding te voorkomen.
Bedien tijdens het rijden geen knoppen op de geheugeninterface op het middendisplay om de
bestuurdersstoel, het stuur of de zijspiegels te verstellen en houd rekening met uw veiligheid.
Geheugen voor de stand van de voorpassagiersstoel instellen
Om de functie van het geheugen van de voorpassagiersstoel te kunnen gebruiken, moet de auto in de
P-stand worden gezet. Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik
op Stand afstellen > Stoelen > Voorpassagiersstoel > Geheugen voor de
stand om uw gepersonaliseerde instellingen te configureren op deze pagina (de standaardpositie
kan niet worden veranderd). Nadat de stand van de voorpassagiersstoel is ingesteld met behulp van de knoppen
erop, tikt u op het middendisplay op de interface voor het geheugen voor de voorpassagiersstoel op de knop
Normale stand/Alternatieve stand/Ruststand/Andere stand om voor verschillende
situaties gepersonaliseerde standen in te stellen en de gewijzigde instellingen op te slaan in de
persoonlijke account van de betreffende gebruiker.
Nadat u hebt plaatsgenomen op de voorpassagiersstoel, tikt u op de interface voor het geheugen
voor de voorpassagiersstoel op de knop van de betreffende positie, waarna de auto automatisch de stoel zal
verstellen aan de hand van de meest recente gepersonaliseerde instellingen voor deze positie die zijn
opgeslagen door de gebruiker.
Als de gebruiker de stand van de voorpassagiersstoel opnieuw verandert tijdens het gebruik van de
auto, tikt u op de interface voor het geheugen voor de voorpassagiersstoel op de knop Opslaan van de betreffende positie, waarna de bijgewerkte instellingen zullen worden
opgeslagen in de bijbehorende positie onder de persoonlijke account van de gebruiker en de oorspronkelijke
instellingen zullen worden vervangen.
Opgelet进行副驾驶座椅记忆初始化设置前,请确保车辆周围环境安全并处于 P 挡,且座椅附近无异物,后排无乘客,请将座椅高度降低,头枕降至最低以防触碰顶棚。
Voordat u het geheugen van de bestuurdersstoel opstart, moet u ervoor zorgen dat het voertuig
zich in een veilige omgeving in de parkeerstand bevindt, de stoel vrij is van obstakels, de voetsteun
opgeborgen en de achterbank onbezet is. Verlaag ook de zithoogte en zet de hoofdsteun in de laagste stand
om beschadiging aan de hemelbekleding te voorkomen.
Geheugen voor de stand van het stuurwiel instellen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Stuurwiel > Geheugen voor de stand om uw gepersonaliseerde
instellingen te configureren. Nadat de stand van het stuurwiel is ingesteld met behulp van de knoppen erop,
tikt u op het middendisplay op de interface voor het geheugen van de bestuurdersstoel op de knop Rijstand/Alternatieve stand/Ruststand/Andere stand om voor verschillende situaties
gepersonaliseerde standen in te stellen en de gewijzigde instellingen op te slaan in de persoonlijke account
van de betreffende gebruiker.
Nadat u hebt plaatsgenomen op de bestuurdersstoel (het bestuurdersportier moet gesloten zijn),
tikt u op de interface voor het geheugen voor de bestuurder op de knop van de betreffende positie om het
stuurwiel automatisch te verstellen aan de hand van de meest recente gepersonaliseerde instellingen voor
deze positie die zijn opgeslagen door de gebruiker.
Als de gebruiker de instellingen opnieuw verandert tijdens het gebruik van de auto (zoals de
stand van het stuurwiel), tikt u op de interface voor het geheugen voor de bestuurder op de knop Opslaan van de betreffende positie, waarna de bijgewerkte instellingen zullen worden
opgeslagen in de bijbehorende positie onder de persoonlijke account van de gebruiker en de oorspronkelijke
instellingen zullen worden vervangen.
Om ongevallen te voorkomen, verstelt u de stand van het stuurwiel niet tijdens het rijden.
Een verkeerde afstelling van de stand van het stuurwiel of een verkeerde zithouding kan
letsel veroorzaken. Het wordt aanbevolen dat de afstand tussen het stuurwiel en uw borst niet minder
dan 25 cm bedraagt.
Opgelet进行主驾驶座椅记忆初始化设置前,请确保车辆周围环境安全并处于 P 挡,且座椅和方向盘附近无异物,后排无乘客,请将座椅高度降低,头枕降至最低以防触碰顶棚。
Voordat u het geheugen van de bestuurdersstoel opstart, moet u ervoor zorgen dat het
voertuig zich in een veilige omgeving in de parkeerstand bevindt, de stoel en het stuur vrij zijn
van obstakels en de achterbank onbezet is. Verlaag ook de zithoogte en zet de hoofdsteun in de
laagste stand om beschadiging van de hemelbekleding te voorkomen.
Bedien tijdens het rijden geen knoppen op de geheugeninterface op het middendisplay om de
bestuurdersstoel, het stuur of de zijspiegels te verstellen en houd rekening met uw veiligheid.
Geheugen voor de stand van de buitenspiegels instellen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Buitenspiegel > Geheugen voor de stand om uw
gepersonaliseerde instellingen te configureren. Nadat de stand van de buitenspiegels is ingesteld, tikt u op
het middendisplay op de interface voor het geheugen van de bestuurdersstoel op de knop Rijstand/Alternatieve stand/Andere stand om voor verschillende situaties
gepersonaliseerde standen in te stellen en de gewijzigde instellingen op te slaan in de persoonlijke account
van de betreffende gebruiker.
Nadat u hebt plaatsgenomen op de bestuurdersstoel (het bestuurdersportier moet gesloten zijn),
tikt u op in interface voor het geheugen voor de bestuurder op de knop van de betreffende positie om de
buitenspiegels automatisch te verstellen aan de hand van de meest recente gepersonaliseerde instellingen
voor deze positie die zijn opgeslagen door de gebruiker.
Als de gebruiker de instellingen opnieuw verandert tijdens het gebruik van de auto (zoals de
stand van de buitenspiegels), tikt u op de interface voor het geheugen voor de bestuurder op de knop Opslaan van de betreffende positie, waarna de bijgewerkte instellingen zullen worden
opgeslagen in de bijbehorende positie onder de persoonlijke account van de gebruiker en de oorspronkelijke
instellingen zullen worden vervangen.
Waarschuwing车辆行驶中禁止调节外后视镜,防止发生意外事故
Om ongevallen te voorkomen, verstelt u de buitenspiegels niet tijdens het rijden.
Opgelet进行主驾驶座椅记忆初始化设置前,请确保车辆周围环境安全并处于 P 挡,且座椅和方向盘附近无异物,后排无乘客,请将座椅高度降低,头枕降至最低以防触碰顶棚。
Voordat u het geheugen van de bestuurdersstoel opstart, moet u ervoor zorgen dat het
voertuig zich in een veilige omgeving in de parkeerstand bevindt, de stoel en het stuur vrij zijn
van obstakels en de achterbank onbezet is. Verlaag ook de zithoogte en zet de hoofdsteun in de
laagste stand om beschadiging van de hemelbekleding te voorkomen.
Bedien tijdens het rijden geen knoppen op de geheugeninterface op het middendisplay om de
bestuurdersstoel, het stuur of de zijspiegels te verstellen en houd rekening met uw veiligheid.
Tijdens het achteruitrijden met de auto kunnen de buitenspiegels automatisch omlaag kantelen om
een duidelijk zicht op de weg te geven. Om deze functie in te schakelen, gaat u naar de pagina Instellingen
op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op Stand afstellen >
Buitenspiegel > Automatisch omlaag kantenen in achteruitstand. Na het omlaag kantelen, kan de
stand van de buitenspiegels worden afgesteld. De nieuwe afgestelde stand wordt automatisch opgeslagen in de
persoonlijke account van de gebruiker (het is niet nodig om dit op het middendisplay op de interface van het
geheugen in te stellen). De volgende keer wanneer de gebruiker de auto achteruitrijdt, zullen de
buitenspiegels automatisch omlaag kantelen naar deze stand. Wanneer de R-stand wordt verlaten, worden de
buitenspiegels teruggezet in de stand voor vooruitrijden die is ingesteld op de interface voor het geheugen
voor de bestuurder.
Als de zijspiegels automatisch naar een opgeslagen stand kantelen, stoppen deze met kantelen
als u een zijspiegel handmatig bijstelt en slaan de nieuwe stand op in het bijbehorende account.
De bestuurdersstoel afstellen
De stand van de stoel afstellen met de knoppen
Met behulp van de knoppen aan de zijkant van de stoel kunt u de stand van de bestuurdersstoel
afstellen.
Lengte van het zitkussen
Beweeg de knop heen en weer om de lengte van het zitkussen af te stellen.
Hellingshoek van de voorrand van het zitkussen
Om de hellingshoek van de voorrand van het zitkussen af te stellen kantelt u deze knop.
Lengtepositie van de stoel
Beweeg deze knop heen en weer om de stoel naar voren of naar achteren te zetten.
Hoogte van de stoel
Beweeg het middelste deel van deze knop omhoog of omlaag om de zithoogte te verstellen.
Hellingshoek van de rugleuning
Beweeg het bovenste deel van deze knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning
van de stoel af te stellen.
De onderrugsteun afstellen
Houd de knop naar boven/onder/links/rechts gedrukt om de onderrugsteun af te stellen.
De stand van de stoel afstellen met de knoppen
Met behulp van de knoppen aan de zijkant van de stoel kunt u de stand van de bestuurdersstoel
afstellen.
Hellingshoek van de voorrand van het zitkussen
Om de hellingshoek van de voorrand van het zitkussen af te stellen kantelt u deze knop.
Lengtepositie van de stoel
Beweeg deze knop heen en weer om de stoel naar voren of naar achteren te zetten.
Hoogte van de stoel
Beweeg het middelste deel van deze knop omhoog of omlaag om de zithoogte te verstellen.
Hellingshoek van de rugleuning
Beweeg het bovenste deel van deze knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning
van de stoel af te stellen.
De onderrugsteun afstellen
Houd de knop naar boven/onder/links/rechts gedrukt om de onderrugsteun af te stellen.
Voordat u de stoel verstelt (naar voren/achteren, zithoogte, rugleuning, enz.) moet u
controleren of er voldoende veilige ruimte is rondom de stoel, rekening houdend met kinderen, andere
inzittenden en huisdieren op de achterbank. Zo voorkomt u dat die door de stoel geraakt of gekneld
worden.
Voordat u de stoel verstelt (naar voren en achteren, zithoogte, rugleuning, beensteun,
enz.), verzekert u zich ervan dat er voldoende veilige ruimte is in de omgeving om risico's van
vervorming en breuk als gevolg van samendrukking en botsing met voorwerpen in de omgeving
(voetsteun, beensteun, bekerhouder in de stoel, armleuning, enz.) te voorkomen tijdens het
verstellen van de stoel.
Verstel de stand van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun, enz. terwijl de auto geparkeerd
staat. Verstellen van de stoel en andere aanpassingen tijdens het rijden kunnen veiligheidsrisico's
veroorzaken.
Wanneer u de stoel verstelt (naar voor of achter, zithoogte, rugleuning, enz.) moet u
opletten dat u uw handen of andere lichaamsdelen niet in het bewegingspad van de stoel plaatst, om
te voorkomen dat u bekneld of gekneusd raakt.
Na het verstellen van de stoelstand, verzekert u zich ervan dat de stoel vergrendeld is.
Verzeker u ervan dat kinderen de stoelen niet verstellen omdat hierdoor het risico van
beknelling ontstaat.
Terwijl Gemakkelijk instappen en uitstappen is ingeschakeld, verzekert u zich ervan dat
er voldoende veilige ruimte is op zowel de voorste als de achterste zitrij voor kinderen, passagiers
en huisdieren. Tref voorzorgsmaatregelen om pletten en stoten tijdens het verstellen van de stoelen
te voorkomen.
Wacht totdat Gemakkelijk instappen en uitstappen is voltooid voordat u de auto start.
Enige handeling die u op dat moment uitvoert, kan leiden tot het verlies van de controle over de
auto en als gevolg daarvan een ongeval.
Het wordt aanbevolen om Gemakkelijk instappen en uitstappen uit te schakelen als vaak
kinderen op de achterbank zitten.
Voordat u de auto start, verzekert u zich ervan dat uw stoel in de aanbevolen stand is
versteld (raadpleeg de Gebruikershandleiding voor de aanbevolen zithouding en stoelstand).
De afstelling van de stoel bedienen op het middendisplay
U kunt de afstelling van de bestuurdersstoel bedienen op het middendisplay.
Tik op het middendisplay in de interface voor bediening van de bestuurdersstoel op de
richtingspijlen voor "Stand", "Rugleuning" en "Zitkussen" om respectievelijk de stand van de
bestuurdersstoel, de hellingshoek van de rugleuning en de stand van het zitkussen af te stellen.
Het middendisplay biedt vijf mogelijke standen: rijstand, ruststand, uitstapstand, andere
stand, alternatieve stand en hellingshoekstand. Elke stand moet door u worden afgesteld, met uitzondering
van de hellingshoekstand.
Een geheugenpositie instellen:
Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Stoelen > Bestuurdersstoel om de stand van de
bestuurdersstoel op deze pagina in te stellen.
U kunt de stand van de stoel afstellen met behulp van de stoelknoppen of op het middendisplay
om gepersonaliseerde standen af te stellen voor verschillende scenario's door in de interface op de knop
Rijstand/Ruststand/Uitstapstand/Alternatieve stand te drukken, waarna de
instellingen worden opgeslagen onder het betreffende gebruikersaccount. Als u een ingestelde stand wilt
veranderen, stelt u de stoel af en slaat u de instelling opnieuw op.
Correcte zithouding van de bestuurder
Beperk mogelijke risico's tot een minimum en denk om uw veiligheid door de stoel als volgt af
te stellen:
Zet de stoel naar voren of naar achteren in een positie waarbij u de gas- en rempedalen
gemakkelijk kunt indrukken.
Stel de rugleuning van de stoel af op een geschikte rechtop-zithouding, waarbij uw rug
volledig tegen de rugleuning komt en de rugleuning niet te ver is gekanteld.
Stel de hoogte van de stoel af in een geschikte positie waarbij u uw handen comfortabel op
het stuurwiel kunt leggen.
Stel het stuurwiel zodanig af dat er minimaal een afstand van 25 cm tussen uw borstkas en
het stuurwiel zit.
Leg het middelste deel van de veiligheidsgordel tussen uw nek en de schouder. Plaats het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel stevig over uw heupgewrichten, niet over uw onderbuik.
WaarschuwingGebruik geen diverse stoelhoezen en breng zelf geen wijzigingen aan de
stoelbekleding. In het geval van een aanrijding kunnen deze hoezen of aan de aangepaste bekleding, de
werking van de zij-airbags in de stoelen ernstig belemmeren. De bescherming van de inzittenden wordt
daardoor sterk verminderd en het risico op letsel neemt toe.
Gebruik geen diverse stoelhoezen en breng zelf geen wijzigingen aan de stoelbekleding. In
het geval van een aanrijding kunnen deze hoezen of aan de aangepaste bekleding, de werking van de
zij-airbags in de stoelen ernstig belemmeren. De bescherming van de inzittenden wordt daardoor sterk
verminderd en het risico op letsel neemt toe.
Plaats geen voorwerpen onder de stoelen. Hierdoor kunnen veiligheidsrisico's ontstaan bij
het verstellen van de stoel of bij aanrijdingen, snel optrekken of plotseling afremmen.
Hang geen andere voorwerpen (bijv. kleerhangers) aan stoelen of hoofdsteunen. Dit kan het
risico op letsel verhogen in het geval van een aanrijding of bij plotseling optrekken of afremmen.
Tijdens het rijden mag er op elke zitplaats in de wagen maar één persoon zitten. Laat een
kind nooit een zitplaats en veiligheidsgordel delen met een volwassene. Laat een baby of een kind
nooit bij een volwassene op schoot meerijden. Anders kunnen veiligheidsrisico's ontstaan bij
aanrijdingen, snel optrekken of plotseling afremmen, waarbij het kind en/of de volwassen letsel
kunnen oplopen.
Als de rugleuning van de stoel te ver wordt gekanteld tijdens het rijden, kan dit in het
geval van een aanrijding leiden tot ernstige letsels. Zie de aanbevolen correcte stoelposities.
Personen met beperkte pijngewaarwording door ziekte of leeftijd moeten het
temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming voorzichtig gebruiken om mogelijke brandwonden bij
langdurig gebruik (zelfs bij relatief lage temperaturen) te voorkomen.
De voorpassagiersstoel afstellen
De stand van de stoel afstellen met de knoppen
Met behulp van de knoppen aan de zijkant van de stoel kan uw voorpassagier de stand van de
voorpassagiersstoel afstellen.
Lengte van het zitkussen
Beweeg de knop heen en weer om de lengte van het zitkussen af te stellen.
Hellingshoek van de voorrand van het zitkussen
Om de hellingshoek van de voorrand van het zitkussen af te stellen kantelt u deze knop.
Lengtepositie van de stoel
Beweeg deze knop heen en weer om de stoel naar voren of naar achteren te zetten.
Hoogte van de stoel
Beweeg het middelste deel van deze knop omhoog of omlaag om de zithoogte te verstellen.
Hellingshoek van de rugleuning
Beweeg het bovenste deel van deze knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning
van de stoel af te stellen.
De onderrugsteun afstellen
Houd de knop naar boven/onder/links/rechts gedrukt om de onderrugsteun af te stellen.
De stand van de stoel afstellen met de knoppen
Met behulp van de knoppen aan de zijkant van de stoel kan uw voorpassagier de stand van de
voorpassagiersstoel afstellen.
Hellingshoek van de voorrand van het zitkussen
Om de hellingshoek van de voorrand van het zitkussen af te stellen kantelt u deze knop.
Lengtepositie van de stoel
Beweeg deze knop heen en weer om de stoel naar voren of naar achteren te zetten.
Hoogte van de stoel
Beweeg het middelste deel van deze knop omhoog of omlaag om de stoel omhoog of omlaag te
bewegen.
Hellingshoek van de rugleuning
Beweeg het bovenste deel van deze knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning
van de stoel af te stellen.
De onderrugsteun afstellen
Houd de knop naar boven/onder/links/rechts gedrukt om de onderrugsteun af te stellen.
Voordat u de stoel verstelt (vooruit en achteruit, hoogte, rugleuning, enz.), moet u
ervoor zorgen dat er voldoende veilige ruimte is voor de stoel en kinderen, inzittenden en
huisdieren achterin om te voorkomen dat kinderen, inzittenden en huisdieren achterin bekneld raken.
Pas de positie en hoofdsteun van de bestuurdersstoel aan wanneer het voertuig in de
parkeerstand staat. Het verstellen van de stoel tijdens het rijden verhoogt de veiligheidsrisico's.
Vermijd tijdens de stoelverstelling (vooruit en achteruit, hoogte, rugleuning, enz.), het
plaatsen van uw handen of andere delen van het lichaam op het bewegingspad van de stoel om
beknelling en botsen te voorkomen.
Zorg ervoor dat de stoel is vergrendeld na het verstellen van de stand.
Kinderen mogen de stoel niet verstellen vanwege risico op beknelling.
Wanneer Gemakkelijke toegang is ingeschakeld, moet u ervoor zorgen dat er voldoende
veilige ruimte is voor kinderen, inzittenden en huisdieren voor- en achterin om beknelling of
botsingen door de stoel te voorkomen.
Start het voertuig niet voordat de Gemakkelijke toegang-functie op veilige wijze is
afgerond. Elke handeling die eerder plaatsvindt kan ertoe leiden dat het voertuig de controle
verliest en ongelukken veroorzaakt.
Het wordt aanbevolen om Gemakkelijke toegang uit te zetten als er vaak kinderen achterin
zitten.
De afstelling van de stoel bedienen op het middendisplay
U kunt de afstelling van de voorpassagiersstoel bedienen op het middendisplay.
Tik op het middendisplay in de interface voor bediening van de voorpassagiersstoel op de
richtingspijlen voor "Stand", "Rugleuning" en "Zitkussen" om respectievelijk de stand van de
voorpassagiersstoel, de hellingshoek van de rugleuning en de stand van het zitkussen af te stellen.
Het middendisplay biedt vier mogelijke standen: de standaardstand, de normale stand, de
ruststand en de alternatieve stand. De standaardstand kan niet worden veranderd en de normale stand, de
ruststand en de alternatieve stand moeten door u worden afgesteld.
Een geheugenpositie instellen:
Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Stoelen > Voorpassagiersstoel om de stand van de
voorpassagiersstoel op deze pagina in te stellen.
U kunt de stand van de stoel afstellen met behulp van de stoelknoppen of op het middendisplay
om gepersonaliseerde standen af te stellen voor verschillende scenario's door in de interface op de knop
Normale stand/Ruststand/Alternatieve stand te drukken, waarna de
instellingen worden opgeslagen onder het betreffende gebruikersaccount. Als u een ingestelde stand wilt
veranderen, stelt u de stoel af en slaat u de instelling opnieuw op.
Correcte zithouding van de voorpassagier
Beperk mogelijke risico's tot een minimum en denk om uw veiligheid door de stoel als volgt af
te stellen:
Zet de stoel naar achteren of naar voren in een positie waarbij u beide voeten in de
voetruimte vóór de stoel kunt plaatsen.
Stel de rugleuning van de stoel af op een geschikte rechtop-zithouding, waarbij uw rug
volledig tegen de rugleuning komt en de rugleuning niet te ver is gekanteld.
Leg het middelste deel van de veiligheidsgordel tussen uw nek en de schouder. Plaats het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel stevig over uw heupgewrichten, niet over uw onderbuik.
WaarschuwingGebruik geen diverse stoelhoezen en breng zelf geen wijzigingen aan de
stoelbekleding. In het geval van een aanrijding kunnen deze hoezen of aan de aangepaste bekleding, de
werking van de zij-airbags in de stoelen ernstig belemmeren. De bescherming van de inzittenden wordt
daardoor sterk verminderd en het risico op letsel neemt toe.
Gebruik geen diverse stoelhoezen en breng zelf geen wijzigingen aan de stoelbekleding. In
het geval van een aanrijding kunnen deze hoezen of aan de aangepaste bekleding, de werking van de
zij-airbags in de stoelen ernstig belemmeren. De bescherming van de inzittenden wordt daardoor sterk
verminderd en het risico op letsel neemt toe.
Plaats geen voorwerpen onder de stoelen. Hierdoor kunnen veiligheidsrisico's ontstaan bij
het verstellen van de stoel of bij aanrijdingen, snel optrekken of plotseling afremmen.
Hang geen andere voorwerpen (bijv. kleerhangers) aan stoelen of hoofdsteunen. Dit kan het
risico op letsel verhogen in het geval van een aanrijding of bij plotseling optrekken of afremmen.
Tijdens het rijden mag er op elke zitplaats in de wagen maar één persoon zitten. Laat een
kind nooit een zitplaats en veiligheidsgordel delen met een volwassene. Laat een baby of een kind
nooit bij een volwassene op schoot meerijden. Anders kunnen veiligheidsrisico's ontstaan bij
aanrijdingen, snel optrekken of plotseling afremmen, waarbij het kind en/of de volwassen letsel
kunnen oplopen.
Als de rugleuning van de stoel te ver wordt gekanteld tijdens het rijden, kan dit in het
geval van een aanrijding leiden tot ernstige letsels. Zie de aanbevolen correcte stoelposities.
Personen met beperkte pijngewaarwording door ziekte of leeftijd moeten het
temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming voorzichtig gebruiken om mogelijke brandwonden bij
langdurig gebruik (zelfs bij relatief lage temperaturen) te voorkomen.
Waarschuwing副驾驶座椅请勿让儿童单独乘坐或怀抱儿童乘坐等以下图示行为:
De gedragingen aangegeven in de volgende afbeelding zijn niet toegestaan, zoals een kind
alleen laten zitten of vasthouden op de voorpassagiersstoel:
De hoofdsteun van de stoel afstellen
Druk op de rechterknop onder de hoofdsteun om de hoofdsteun omhoog en omlaag te verplaatsen. Zet
de hoofdsteun in de juiste positie totdat u een klik hoort. Dit betekent dat de hoofdsteun in deze positie
is vergrendeld.
WaarschuwingTo provide the best protection, make sure the headrest is set to an appropriate
height according to the occupant's height.
Om de beste bescherming te bieden, moet u ervoor zorgen dat de hoogte van de hoofdsteun
is afgesteld op de lengte van de inzittende.
Gebruik de hoofdsteun niet wanneer deze in de laagste stand staat. Trek de hoofdsteun
voor gebruik omhoog en controleer of deze in de gewenste stand vergrendeld is.
Stel de hoofdsteun van de stoel in en zorg ervoor dat het midden van de hoofdsteun en
de ogen van de inzittende zich op hetzelfde niveau bevinden.
Rijd niet met het voertuig als de hoofdsteun verwijderd is! In geval van een botsing,
plotselinge versnelling of vertraging bieden stoelen zonder hoofdsteunen mogelijk niet voldoende
bescherming aan het hoofd, wat ernstige gevolgen kan hebben.
De zitplaatsen van de achterbank afstellen
Trek aan de mechanische hendel van de rugleuning van de stoel om de rugleuning te ontgrendelen en
duw vervolgens de rugleuning naar achteren om de rugleuning van de stoel achterover te kantelen.
Wanneer u de rugleuning van een zitplaats van de achterbank neerklapt, moet u controleren
of er geen voorwerpen op de zitplaats liggen en of de veiligheidsgordel niet is bevestigd. Wanneer u
dat niet doet, kan er schade aan de zitplaatsen van de derde zitrij ontstaan.
Zorg ervoor dat de stoel is vergrendeld voordat u de auto start (vooruit en achteruit,
hoogte, rugleuning enz..). Anders bestaat er kans op letsel. (Als de zitplaatsen van de achterbank
bijvoorbeeld niet volledig zijn vergrendeld nadat de rugleuningen omhoog zijn gezet, kan de kans op
letsel toenemen bij ongevallen, of bij plotseling accelereren of afremmen.)
Ga niet op neergeklapte zitplaatsen zitten (bijvoorbeeld op neergeklapte zitplaatsen van
de achterbank) terwijl de auto rijdt. Anders bestaat de kans op (dodelijk) letsel bij een
aanrijding, of bij plotseling accelereren of afremmen.
Wanneer de rugleuning van een zitplaats van de achterbank wordt versteld, mag de
veiligheidsgordel niet draaien of vast komen te zitten in de rugleuning. Anders kan de
veiligheidsgordel beschadigd raden, wat een veiligheidsrisico kan betekenen.
Juiste zitpositie van passagiers op de achterste zitrij
Beperk mogelijke risico's tot een minimum en denk om uw veiligheid door de stoel als volgt af
te stellen:
Stel de hoofdsteun zodanig af dat het midden van de hoofdsteun op dezelfde hoogte als uw
ogen staat.
Plaats uw voeten in de voetenruimte voor de achterste zitplaatsen.
Leg het middelste deel van de veiligheidsgordel tussen uw nek en schouder, en wikkel het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel stevig rond uw heup (niet uw buik).
Wanneer er kinderen in uw auto zitten, zet de kinderen dan in geschikte kinderzitjes om ze
te beschermen. Zie het hoofdstuk over kinderzitjes voor meer informatie.
WaarschuwingHang geen andere voorwerpen (bijv. kleerhangers) aan stoelen of hoofdsteunen. Dit
kan het risico op letsel verhogen in het geval van een aanrijding of bij plotseling optrekken of
afremmen.
Hang geen andere voorwerpen (bijv. kleerhangers) aan stoelen of hoofdsteunen. Dit kan
het risico op letsel verhogen in het geval van een aanrijding of bij plotseling optrekken of
afremmen.
Tijdens het rijden mag er op elke zitplaats in de wagen maar één persoon zitten. Laat
een kind nooit een zitplaats en veiligheidsgordel delen met een volwassene. Laat een baby of een
kind nooit bij een volwassene op schoot meerijden. Anders kunnen veiligheidsrisico's ontstaan bij
aanrijdingen, snel optrekken of plotseling afremmen, waarbij het kind en/of de volwassen letsel
kunnen oplopen.
Personen met beperkte pijngewaarwording door ziekte of leeftijd moeten het
temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming voorzichtig gebruiken om mogelijke brandwonden bij
langdurig gebruik (zelfs bij relatief lage temperaturen) te voorkomen.
WaarschuwingAchterpassagiers mogen zich niet op de volgende manier gedragen:
Achterpassagiers mogen zich niet op de volgende manier gedragen:
Stoelmassage
De voorstoelen hebben een onderrugmassagefunctie, die standaard is uitgeschakeld. Open
onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk de pagina Comfortpaneel en tik op Stoelen > Massage en selecteer de gewenste massagestand (modus 1, modus 2,
modus 3, modus 4, modus 5) en de massage-intensiteit (niveau 1, niveau 2).
Modus 1: Zachtjes
Modus 2: Rollen
Modus 3: Dynamisch
Modus 4: Onderrug
Modus 5: Bovenrug
Niveau 1: Zacht
Niveau 2: Hard
De stoelmassage wordt automatisch uitgeschakeld als de massagemodus niet wordt veranderd binnen
20 minuten.
Opgelet若功能进行中乘客离开座位超过 30 秒,功能关闭。
Als een passagier zijn/haar stoel gedurende langer dan 30 seconden verlaat tijdens de
werking van deze functie, wordt deze functie uitgeschakeld.
Stoelverwarming
De voor- en achterstoelen hebben een verwarmingsfunctie, die standaard is uitgeschakeld. Open
onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk de pagina Comfortpaneel en tik op Stoel
> Verwarming om de verwarmingsfunctie voor de betreffende stoel in te schakelen en het niveau
te selecteren. Er zijn drie verwarmingsniveaus, die de stoel binnen 10 minuten tot het ingestelde niveau
verwarmen en deze temperatuur handhaven.
De voorstoelen hebben een verwarmingsfunctie, die standaard is uitgeschakeld. Open onderaan het
middendisplay op de bedieningsbalk de pagina Comfortpaneel en tik op Stoel >
Verwarming om de verwarmingsfunctie voor de betreffende stoel in te schakelen en het niveau te
selecteren. Er zijn drie verwarmingsniveaus, die de stoel binnen 10 minuten tot het ingestelde niveau
verwarmen en deze temperatuur handhaven.
Slimme stoelverwarming: Deze functie is standaard uitgeschakeld.
Nadat de functie is ingeschakeld en de omgevingstemperatuur lager is dan 12 ℃ en de interieurtemperatuur
lager is dan 10 ℃, wordt de stoelverwarmingsfunctie automatisch ingeschakeld. Hoe lager de
omgevingstemperatuur, hoe langer de stoelverwarmingsduur.
Als deze functie aan staat, wordt het huidige niveau opgeslagen en wordt de functie
uitgeschakeld wanneer de passagier de stoel gedurende meer dan 30 seconden verlaat;
Als iemand binnen 15 minuten na het vertrek van de passagier gaat zitten, wordt het
eerder opgeslagen niveau hervat; als er binnen 15 minuten niemand gaat zitten, blijft de functie
uitgeschakeld;
Personen met een beperkte pijngewaarwording als gevolg van ziekte, leeftijd of andere
aandoeningen moeten het temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming zorgvuldig gebruiken om
mogelijke brandwonden bij lage temperaturen als gevolg van langdurig gebruik te voorkomen.
Stoelventilatie
De voorstoelen hebben een ventilatiefunctie, die standaard is uitgeschakeld. Open onderaan het
middendisplay op de bedieningsbalk de pagina Comfortpaneel en tik op Stoelen >
Ventilatie om de ventilatiefunctie voor de betreffende stoel in te schakelen. Er zijn drie
ventilatieniveaus.
Opmerking若功能进行中乘客离开座位超过 30 秒,功能关闭,此时中控屏会保存当前功能的挡位
Als deze functie aan staat, wordt het huidige niveau opgeslagen en wordt de functie
uitgeschakeld wanneer de passagier de stoel gedurende meer dan 30 seconden verlaat;
Als iemand binnen 15 minuten na het vertrek van de passagier gaat zitten, wordt het
eerder opgeslagen niveau hervat; Als er binnen 15 minuten niemand gaat zitten, blijft de functie
uitgeschakeld.
Stoelen met stressontlasting
De voorstoelen zijn uitgerust met stressontlasting voor de onderrug. Ga naar de pagina
Comfortpaneel op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay, tik op Stoelen >
Stressontlasting en selecteer de gewenste stressontlastingsmodus.
Modus 1: Ontlasting van de rug boven
Modus 2: Ontlasting van de rug midden
Modus 3: Ontlasting van de rug onder
Modus 4: Circulaire ontlasting van de rug onder tot boven
Nadat elke modus is ingeschakeld, werkt deze gedurende 20 minuten in een cyclus en stopt deze na
20 minuten.
Opgelet若功能进行中乘客离开座位超过 30 秒,功能关闭。
Als een passagier zijn/haar stoel gedurende langer dan 30 seconden verlaat tijdens de werking
van deze functie, wordt deze functie uitgeschakeld.
Opbergvak voorin
De auto heeft een aantal praktische opbergvakken voor het opbergen van dagelijkse benodigdheden.
Waarschuwing储物空间内禁止放置易燃、易爆、易飞溅的物品,储物时请盖紧盒盖。
Plaats nooit brandbare voorwerpen of vloeistoffen met een hoog risico op spatten in de
kofferruimte. Sluit de klep altijd na het plaatsen van voorwerpen in de kofferruimte.
Opbergvak in het portier
Er bevindt zich een opbergvak in het onderste deel van elk portier, die kan worden gebruikt
voor het opbergen van voorwerpen. Het opbergvak heeft verlichting die 's avonds en 's nachts, bij weinig
licht of bij ingeschakelde positielichten wordt ingeschakeld.
Opgelet在门板下方的储物时,请勿放置尺寸过大的物品,以免门板结构和表面受到损坏。
Plaats geen grote of scherpe voorwerpen in de onderste opbergruimte van het deurpaneel
om schade aan de constructie en oppervlak van het deurpaneel te voorkomen.
Als gevolg van de speciale textuur van het deurpaneelontwerp, dient u het oppervlak van
het deurpaneel regelmatig schoon te vegen.
Bekerhouder
Er bevinden zich twee bekerhouders in de middelste armsteun, die voor drankjes kunnen worden
gebruikt.
Plaats geen warme dranken in een bekerhouder. Morsen kan het risico op letsel vergroten.
Plaats geen breekbare voorwerpen om letsel bij breuk uit te sluiten
Open opbergvak in de middenconsole
Het open opbergvak onder de middenconsole kan worden gebruikt voor het tijdelijk opbergen van
niet-belangrijke voorwerpen en achterin bevindt zich een 12V-voeding, waarmee de elektronische apparaten
van inzittenden kunnen worden opladen.
Opbergvak achterin
Achterportieren
Naast de achterstoelen bevinden zich praktische opbergvakken. In beide achterportieren bevindt
zich een opbergvak dat kan worden gebruikt voor drankjes of andere voorwerpen. Het opbergvak heeft
verlichting die 's avonds en 's nachts, bij weinig licht of bij ingeschakeld positielichten wordt
ingeschakeld.
Opgelet在门板下方的储物时,请勿放置尺寸过大的物品,以免门板结构和表面受到损坏。
Plaats geen grote of scherpe voorwerpen in de onderste opbergruimte van het deurpaneel
om schade aan de constructie en oppervlak van het deurpaneel te voorkomen.
Als gevolg van de speciale textuur van het deurpaneelontwerp, dient u het oppervlak van
het deurpaneel regelmatig schoon te vegen.
Er zijn ook kledinghaken naast beide portieren, waar u uw kleding aan kunt hangen.
Hang geen harde voorwerpen (zoals hangers, fruit, glazen flessen) aan de kledinghaak
vlakbij het portier om letsel bij een ongeval te voorkomen.
Middelste armsteun achter
Wanneer niemand op de middelste zitplaats van de achterbank zit, kunt u de middelste armsteun
uit de rugleuning openklappen om de bekerhouders te gebruiken.
Plaats nooit brandbare voorwerpen of vloeistoffen met een hoog risico op spatten in de
kofferruimte. Sluit de klep altijd na het plaatsen van voorwerpen in de kofferruimte.
Plaats bij het rijden geen zware, scherpe of breekbare voorwerpen op de armleuning. Bij
een botsing, plotselinge versnelling of vertraging kunnen dergelijke voorwerpen het risico op
letsel vergroten.
Beveiligd opbergvak
Opbergmodus
Het beveiligde opbergvak staat standaard in de opbergmodus. In deze modus is het beveiligde
opbergvak niet vergrendeld en kan de klep worden geopend met de knoppen links en rechts van de middelste
armsteun:
Knoppen voor het opbergvak
Druk op de knop om de klep te openen. Deze kan worden gebruikt om bijvoorbeeld mobiele
telefoons of zakdoekjes op te bergen (één knop aan elke kant).
USB C-poort in het opbergvak (60 W)
Snelle-overdrachtspoort voor het opladen van mobiele apparaten, geen ondersteuning voor
gegevensoverdracht.
USB A-poort in het opbergvak (2,5 W)
Gewone overdrachtpoort voor gegevensoverdracht, zoals een geluidsbron op USB-media,
video-export van een digitale videorecorder (DVR), toegang tot een microfoon, enz.
Knoppen voor het opbergvak
Druk op de knop om de klep te openen. Deze kan worden gebruikt om bijvoorbeeld mobiele
telefoons of zakdoekjes op te bergen (de klep kan worden geopend met zowel de linker- als de
rechterknop).
USB C-poort in het opbergvak (60 W)
Snelle-overdrachtspoort voor het opladen van mobiele apparaten, geen ondersteuning voor
gegevensoverdracht.
USB A-poort in het opbergvak (2,5 W)
Gewone overdrachtpoort voor gegevensoverdracht, zoals een geluidsbron op USB-media,
video-export van een digitale videorecorder (DVR), toegang tot een microfoon, enz.
USB C-poort in het opbergvak (60 W)
Snelle-overdrachtspoort voor het aansluiten van een AR-bril en opladen van mobiele
apparaten, geen ondersteuning voor gegevensoverdracht.
Modus beveiligd opbergvak
Veeg naar rechts op de hoofdpagina op het middendisplay om de pagina Snelle toegang te openen
en tik op Beveiligd opbergvak. Wanneer de modus beveiligd opbergvak voor het
eerst wordt ingeschakeld, wordt op het middendisplay een pop-upvenster voor het instellen van het
wachtwoord weergegeven en moet u een wachtwoord instellen om de modus beveiligd opbergvak in te stellen.
Eenmaal ingesteld moet u het wachtwoord op het middendisplay invoeren om het beveiligde
opbergvak te ontgrendelen en daarna kunt u de klep openen met de knoppen op de zijkanten van de middelste
armsteun.
Standschakelaar
Als u tussen de twee standen van het beveiligde opbergvak wilt wisselen, opent u de pagina
Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op Veiligheid
> Armsteunkast om te wisselen tussen de opbergmodus en de modus beveiligd opbergvak.
Opbergmodus > Modus beveiligd opbergvak:
Pagina Beveiligd opbergvak toevoegen
Een wachtwoord instellen
Modus beveiligd opbergvak > Opbergmodus:
Waarschuwing voor risico
De pagina Instellingen voor het beveiligde opbergvak wordt afgesloten (wordt grijs)
Bagageruimte achterin
Wanneer de achterklep is geopend, kunt u voorwerpen in de laadruimte van de bagageruimte achterin
plaatsen.
Opgelet存放液体物品时需注意密封保管,以免液体渗漏对车辆造成损坏。若发生渗漏,请及时清理。
Bij het opslaan van vloeistoffen in het voertuig moet u ervoor zorgen dat het reservoir goed
is afgesloten. Morsen of lekken kunnen het voertuig beschadigen. Ruim bij morsen of lekkage de vloeistof
zo snel mogelijk op.
12V-voeding in de bagageruimte achterin
De 12V-voeding bevindt zich aan de linkerkant van de bagageruimte achterin, die waar nodig
voeding aan externe apparaten kan leveren.
Aangekoppelde aanhanger
Aangekoppeld accessoire
De trekhaak van de auto is een ronde koppeling conform de nationale norm ECR R55, die
aangekoppelde accessoires kan ondersteunen (zoals een aanhanger, caravan of fietsendrager).
De trekhaak kan een verticale belasting tot 75 kg dragen. Bij het vervoeren van fietsen of
andere voorwerpen met de trekhaak moet u altijd controleren of het maximumgewicht niet wordt overschreden.
Bij de berekening van het kogeldruk, mag u nooit vergeten het gewicht van de fietsdrager of accessoire
beugel mee te tellen. Als het gewicht van de fietsendrager bijvoorbeeld 14 kg is, kunnen er twee fietsen
met een gewicht van elk 20 kg of vier fietsen van ongeveer 10 kg worden vervoerd om de maximumbelasting
niet te overschrijden.
OpgeletDe trekhaak van de wagen is ontworpen om een kogeldruk van maximaal 100 kg te
dragen. Overschrijding van dit maximumgewicht kan zware schade aan de trekhaak veroorzaken.
De trekhaak van de wagen is ontworpen om een kogeldruk van maximaal 75 kg te dragen.
Overschrijding van dit maximumgewicht kan zware schade aan de trekhaak veroorzaken.
Probeer geen accessoire drager te installeren op een wagen zonder trekhaakkit. Dit
zou immers tot aanzienlijke schade kunnen leiden.
Bij het slepen van een aanhanger en het gebruik van andere accessoires nemen het gewicht en de
weerstand van de auto toe, waardoor het rijbereik aanzienlijk afneemt met een aanhanger. Ondanks dat de
calculator voor het rijbereik probeert het geschatte bereik aan te passen op basis van de
aanhangwagenmodus, kan desondanks het werkelijke energieverbruik afwijken. U moet uw rijafstand en
bestemming goed plannen.
Als u de accessoiresteun wilt monteren en gebruiken, moet de trekhaak zijn aangebracht. Volg
daarna de instructies die bij de accessoire beugel/fietsdrager worden geleverd. U moet aan alle
regelgeving en wettelijke vereisten voldoen bij het gebruik van draagaccessoires. De trekhaak set van de
auto omvat ook de bedrading voor de verlichting die vereist is voor de accessoire steun.
Bij het aankoppelen van accessoires moet u regelmatig controleren of de accessoire steun en
andere voorwerpen in veilige toestand zijn en ook controleren of de verlichting van de accessoires goed
werkt (waar van toepassing).
Het wordt aanbevolen om uw voertuigaccessoires aan te schaffen via de NIO-website. Koop zo
nodig producten van andere bedrijven die voldoen aan de nationale normen. NIO beveelt producten aan die
door NIO zijn goedgekeurd en ondersteunt deze. Voordat u een accessoire van een andere fabrikant
installeert, moet u de productinformatie doorlezen om er zeker van te zijn dat dit accessoire compatibel
is.
Opgelet拖挂装置可能会遮挡后视镜、后摄像头和/或后超声波传感器的视野。此外,某些 PILOT 功能可能无法正常工作。
De aanhanger kan het zicht in de buitenspiegels, van de achteruitkijkcamera's en/of de
ultrasone sensoren achter belemmeren. Bovendien werken sommige PILOT-functies mogelijk niet goed.
Trekvermogen
Het totale gewicht van de aanhanger (inclusief lading en bijkomende uitrusting) en het
draagvermogen van de trekhaak mogen de volgende waarden niet overschrijden:
Band
Maximum trekvermogen
Maximaal draagvermogen trekhaak
19", 20"
1400 kg
75 kg
Het draagvermogen van de trekhaak (kogeldruk) is de neerwaartse kracht die het gewicht van de
aanhanger uitoefent op de trekhaak. Deze belasting mag niet minder bedragen dan 4% van de aanhanglast.
Wanneer er veel uitrusting, passagiers of lading in de aanhanger wordt vervoerd, kan de beschikbare
kogeldruk beperkt zijn, waardoor het maximale aanhanger gewicht ook afneemt. Er vanuitgaande dat de lading
in de aanhanger het toegestane brutogewicht (GVWR) niet overschrijdt, kan het maximale trekvermogen worden
berekend. Het GVWR is op het typeplaatje van de auto gestanst.
Als u met een C6-rijbewijs met een trekkend voertuig rijdt, moet u ervoor zorgen dat de totale
massa, inclusief die van het voertuig zelf en de aanhanger, minder is dan (niet inclusief) 4500 kg.
Bandenspanning tijdens het trekken van een aanhanger
De bandenspanning moet worden aangepast aan de extra lading van de aanhanger/drager. Houd de
bandenspanning op 290 kPa. De maximaal toegestane steigingspercentage is 12% voor slepen.
OpmerkingBij het trekken mag de technisch toelaatbare maximale massa op de achteras niet
groter zijn dan 15% en de technisch toelaatbare massa van het voertuig in beladen toestand mag niet
groter zijn dan 100 kg. In dergelijke situaties mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan 100 km/u en de
bandenspanning van de achterbanden moet ten minste 20 kPa hoger zijn dan de normaal aanbevolen
bandenspanning.
Bij het trekken mag de technisch toelaatbare maximale massa op de achteras niet groter zijn
dan 15% en de technisch toelaatbare massa van het voertuig in beladen toestand mag niet groter zijn
dan 75 kg. In dergelijke situaties mag de rijsnelheid niet hoger zijn dan 100 km/u en de
bandenspanning van de achterbanden moet ten minste 20 kPa hoger zijn dan de normaal aanbevolen
bandenspanning.
Probeer nooit een voertuig met een defecte band te slepen. Tijdelijk gerepareerde banden zijn
niet bestand tegen de trekbelasting. Slepen met defecte of tijdelijk gerepareerde banden kan leiden tot
schade aan de banden en onstabiliteit van het voertuig.
Handelingen voorafgaand aan het trekken van een aanhanger
Vóór het trekken van een aanhanger moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:
Pomp de band op tot de gespecificeerde bandenspanning voor koude banden voor het slepen.
Zorg ervoor dat u de plaatselijke regelgeving en wettelijke vereisten voor het trekken van
een aanhanger kent en deze in acht neemt.
Stel de achteruitkijkspiegels af zodat u een goed zicht naar achteren hebt zonder voor de
hand liggende dode hoeken.
Schakel de aanhangwagenmodus in op het middendisplay.
Controleer het volgende:
De bestuurder van het trekkend voertuig moet over een C6-rijbewijs beschikken.
De auto moet horizontaal staan bij het aankoppelen aan de trekhaak. Als de neus van de auto
omhoog wordt gedrukt en de achterkant naar beneden, controleer dan of het maximale trekvermogen en de
kogeldruk uit de tabel "Trekvermogen" niet zijn overschreden.
Alle componenten van de trekhaak, accessoires en stekkers (waar aanwezig) zijn in goede
staat en goed aangesloten. Trek geen aanhanger als er duidelijke problemen zijn.
De verlichting van de aanhanger (remlichten, richtingaanwijzers en markeringslichten) werkt
goed.
De disselkoppeling is stevig op de trekhaak aangekoppeld.
Alle voorwerpen in de auto zitten goed vast.
U moet mogelijk wielblokken gebruiken.
De sleepbelasting wordt gelijkmatig verdeeld zodat het gewicht op de disselkoppeling
ongeveer 4% van het totale sleepgewicht is en het maximale draagvermogen van de disselkoppeling uit de
tabel 'Sleepvermogen' niet wordt overschreden.
Het gewicht van de koppeling van de aanhangwagen moet ongeveer 4 procent van het
brutogewicht van de aanhangwagen bedragen en mag niet hoger zijn dan de maximale koppelbelasting
van de aanhangwagen die in de tabel met trekvermogen is vermeld. Een onevenwichtige belasting op
de wielen of een zwaardere belasting aan de achterkant kan ervoor zorgen dat de aanhangwagen gaat
slingeren, wat de voertuigbediening ondermijnt.
Zorg er altijd voor dat de lading in de aanhangwagen goed vastzit en niet beweegt. Een
bewegende lading ondermijnt de voertuigbediening, waardoor ongevallen kunnen ontstaan.
Aanhangwagenmodus
Voorafgaand aan het trekken van een aanhanger, zet u de auto in de P-stand, gaat u naar de
pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op Rijden > Elektrische trekhaak. De trekhaak wordt dan uitgeklapt. Wanneer een
aanhanger wordt getrokken, moet de aanhangwagenmodus altijd actief zijn. Wanneer u de kabelboom van de
aanhanger aansluit, schakelt de auto de aanhangwagenmodus in nadat u hebt bevestigd. De aanhangwagenmodus
wordt uitgeschakeld zodra de kabelboom van de aanhanger wordt losgekoppeld. Als u de aanhangwagenmodus
handmatig wilt in- of uitschakelen, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het
middendisplay en tikt u op Rijden > Aanhangwagenmodus. Een van de
volgende indicatoren wordt nu op het instrumentenpaneel weergegeven:
Pictogram
Beschrijving
De auto heeft gedetecteerd dat de verlichting van de aanhanger is aangesloten, maar de
aanhangwagenmodus is niet geactiveerd. Mogelijk is er al een accessoire op de auto aangesloten.
De auto heeft een storing in een elektrische aansluiting van de verlichting van de
aanhanger gedetecteerd. Een deel van of alle verlichting van de aanhanger kan defect zijn. Voor uw
veiligheid moet u zo snel mogelijk stoppen en de bedrading of aansluiting van de verlichting van
de aanhanger op storingen controleren. Als het probleem is opgelost, maar het rode pictogram nog
steeds wordt weergegeven,moet u de aanhangwagenmodus uit- en daarna weer inschakelen.
Waarschuwing拖车前,务必检查拖车模式是否已启用。
Controleer voordat u gaat slepen of de sleepmodus is ingeschakeld.
In geen geval mag de sleepmodus worden uitgeschakeld tijdens het slepen. Als u dit wel
doet, kan dit leiden tot ongevallen.
Gebruik de instelling voor het bijstellen van de rijhoogte op het middendisplay niet om
de hoogte van de trekinrichting goed af te stemmen op de hoogte van de aanhangwagen.
Opmerking启用拖车模式时,某些 PILOT 功能(转向、召唤、车道辅助等)以及脚踢传感器、便利进出、超声波传感器功能可能不可用。
Sommige PILOT-functies (Stuurhulp,Actieve rijstrookverandering enzovoort) evenals de
voetbewegingsensoren, gemakkelijke toegang en ultrasone sensoren zijn mogelijk niet beschikbaar in
de aanhangwagenmodus.
Zet het voertuig op de normale rijhoogte voordat een aanhanger wordt aangekoppeld. Als
u de aanhangwagenmodus met een abnormale rijhoogte inschakelt, wordt de rijhoogte automatisch
bijgesteld naar normaal.
Instructies voor het trekken van een aanhanger
Uw auto is vooral als passagiersauto bedoeld. Het slepen van een aanhanger is extra belastend
voor de motor, transmissie, remmen, banden en ophanging van de auto en beperkt het rijbereik. Als u
besluit om een aanhanger te slepen, rijd dan voorzichtig en neem de volgende richtlijnen in acht:
Verminder uw rijsnelheid en vermijd plotselinge manoeuvres. Wanneer er een aanhanger wordt
gesleept, dan zijn het stuurgedrag, de stabiliteit, de draaicirkel, de remafstand en remwerking van de
auto anders dan wanneer er zonder aanhanger wordt gereden.
Houd minstens twee keer de afstand tot uw voorligger aan dan wanneer u geen aanhanger
sleept. Zo kunt u situaties voorkomen waarbij u hard moet remmen. Bij plotseling remmen kan de auto
wegschuiven of kunt u de controle over de auto verliezen.
Vermijd scherp draaien waarbij de aanhanger in contact zou kunnen komen met de auto en
schade veroorzaken. De wielen van de aanhanger staan dichter bij de binnenzijde van de bocht dan de
wielen van de auto en daarom moet u een grotere draaicirkel maken om te voorkomen dat de aanhanger een
stoeprand, verkeersborden, bomen of andere objecten raakt.
Controleer regelmatig of de verlichting van de aanhanger en de richtingaanwijzers goed
werken.
Controleer regelmatig of alle voorwerpen in de auto goed vastzitten.
Controleer regelmatig of de remmen van de aanhanger goed werken.
Parkeer de auto niet op een helling.
Controleer regelmatig of alle sleeponderdelen goed zijn bevestigd.
Wanneer een aanhanger aan de auto is gekoppeld, kan het led-achterlicht van de aanhanger
heel even knipperen; dit is normaal.
Er mogen geen mensen in de aanhanger meerijden als deze wordt getrokken.
Leg lading in de aanhanger zo dicht mogelijk bij de as, zodat de aanhanger zo weinig
mogelijk gaat slingeren.
De aanhanger parkeren
Het wordt aanbevolen om de auto niet te parkeren op een helling met een hellingsgraad hoger dan
12%. Als u toch op een helling moet parkeren, moet u wielblokken onder de wielen van de aanhanger
plaatsen:
Eén persoon houdt het rempedaal ingedrukt;
Een andere persoon plaatst wielblokken onder de wielen aan de zijde van de helling omlaag;
Wanneer de blokken zijn geplaatst, laat u het rempedaal los en controleert u of de blokken
het gewicht van de auto en de aanhanger kunnen dragen (schakel Autohold niet in).
Zet de auto in de P-stand en schakel de parkeerrem in.
Als op een helling moet worden geparkeerd, zorg er dan altijd voor dat alle wielen van de
aanhangwagen stevig zijn bevestigd met wiggen. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstige schade
of ongevallen.
Elektrische aansluiting
Alle aanhangers zijn uitgerust met achterlichten, remlichten, markeringslichten aan de zijkant,
en richtingaanwijzers. De trekhaak heeft een ingebouwde 13-polige aansluiting voor de voeding naar de
verlichting van de aanhanger. Als de stekker van de aanhanger in de aansluiting op de auto wordt gestoken,
moet u dit bevestigen en wordt de aanhangwagenmodus ingeschakeld.
Richtingaanwijzer links (geel)
Mistachterlicht rechts (blauw)
Pen 1-8 aarding (wit)
Richtingaanwijzer rechts (groen)
Achterlicht rechts (bruin)
Remlicht (rood)
Achterlicht links (zwart)
Achteruitrijlichten (roze)
Geen voeding (oranje)
12V-voedingsuitgang wanneer de auto ontwaakt is (grijs)
Gebruik alleen de elektrische stekkers die door NIO zijn ontworpen. Probeer de kabels niet
rechtstreeks te splitsen of de kabel van de aanhangwagen op een andere manier aan te sluiten, omdat dit
het elektrische systeem van het voertuig kan beschadigen en storingen kan veroorzaken.
OpgeletFør og etter trekking av tilhenger må du manuelt sjekke og sikre at alle elektriske
koblinger fungerer korrekt og at alle tilhengerlys fungerer korrekt.
Voor en na het trekken van een aanhangwagen moet u handmatig controleren en ervoor
zorgen dat alle elektrische aansluitingen correct werken en dat alle aanhangwagenverlichting
correct werkt.
Als de verlichting van de aanhanger uitvalt bij het trekken van een aanhanger, kan er
een zekering zijn doorgebrand. Als de zekering is doorgebrand, komt er geen waarschuwing uit de
auto. Neem contact op met het NIO servicecentrum.
Zorg ervoor dat de kabel van de aanhangwagen de grond niet raakt bij het trekken van
een aanhangwagen en dat de kabel voldoende speling heeft om de auto en de aanhangwagen te laten
slingeren.
De stand van het stuurwiel afstellen
Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay, tik op Stand afstellen > Stuurwiel >Afstellen beginnen en stel dan de stand af met de
knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel, en tik op Afstellen beëindigen
nadat het afstellen is voltooid. U kunt ook op de hoofdpagina van het middendisplay naar rechts vegen om de
interface van Snelle toegang weer te geven en op Stuurwiel afstellen > Afstellen
beginnen tikken om de stand van het stuurwiel af te stellen.
Zo stelt u de stand van het stuurwiel af met de knoppen aan de rechterkant
van het stuurwiel:
Omhoog: zet het stuurwiel omhoog
Omlaag: zet het stuurwiel omlaag
Links: zet het stuurwiel verder van de bestuurder af
Rechts: zet het stuurwiel dichter bij de bestuurder
Wanneer het pop-upvenster handmatig door de bestuurder wordt gesloten of passief wordt
gesloten vanwege externe factoren, verlaten de rechter bedieningselementen op het stuur de
aanpassingsmodus van het stuur en worden in plaats daarvan de reguliere bedieningselementen hervat,
zoals het beantwoorden van telefoongesprekken en het verhogen of verlagen van het volume.
Stel de stand van het stuurwiel niet onder het rijden af. Wanneer u dat wel doet, kunt u
een ongeval veroorzaken.
Als het stuurwiel of stoelen verkeerd zijn afgesteld, kan er letsel ontstaan. Zorg ervoor
dat uw borst minstens 25 centimeter van het stuurwiel is verwijderd.
Bediening via knoppen op het stuurwiel
De knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel kunnen worden gebruikt om de stand van het
stuurwiel, rechterbuitenspiegel, geluidsvolume, enz. af te stellen.
De stand van het stuurwiel afstellen
Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Stuurwiel >Afstellen beginnen om de stand af te stellen
met de knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel. Zie De stand van het stuurwiel
afstellen.
De rechterbuitenspiegel afstellen
Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Buitenspiegels >Afstellen beginnen om de stand van de
rechterbuitenspiegel af te stellen met de knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel. Zie Stand van de buitenspiegels afstellen.
Volume aanpassen
Wanneer u bijvoorbeeld een oproep beantwoordt, met NOMI praat of multimedia afspeelt, kunt u
met de Omhoog-knop of Omlaag-knop het volume aanpassen. Houd de Omlaag-knop ingedrukt om het geluid te
dempen.
In andere scenario's, waarin het volume niet hoeft te worden aangepast, gebeurt er niets als u
de Omhoog-knop ingedrukt houdt en wordt het geluid gedempt als u de Omlaagknop ingedrukt houdt.
Als het geluid is gedempt, kunt u het geluid weer herstellen met de Omhoog-knop.
De aangepaste functie activeren
Houd de knop Midden aan de rechterzijde van het stuurwiel ingedrukt om de aangepaste functie in
te schakelen. De functie die standaard geactiveerd wordt is NOMI, maar u kunt de aangepaste functie
veranderen op de pagina Instellingen door op Stand veranderen > Stuurwiel >
Aangepaste stuurwielknoppen te tikken.
Bediening tijdens een onmiddellijke taak
Wanneer de waarschuwing voor een inkomende oproep wordt weergegeven, kunt u de oproep met de
knoppen Links en Rechts aannemen of weigeren en met de knop Midden kunt u uw keuze bevestigen.
Naar het normale menu gaan
Houd de Links-knop of Rechts-knop ingedrukt om de "Schakelmodus" te openen. U kunt de volgorde
van de menu's wijzigen door op de Links-knop of Rechts-knop te tikken.
Nadat op de middenknop is getikt, of na 3 seconden zonder bediening van de Links-knop of
Rechts-knop, wordt het huidige menu automatisch geselecteerd en worde de Schakelmodus verlaten.
Bediening binnen het menu
Wanneer de menu's Media/Software van derden, Geschat bereik, Kilometerstand en Energieverbruik
op het instrumentenpaneel worden weergegeven, druk op de Links-, Midden- en Rechts-knoppen aan de
rechterkant van het stuurwiel om het type media/software van derden om te schakelen.
Wanneer het menu Media/software van derden op Media staat: Links - vorig nummer; Rechts -
volgend nummer; Midden - afspelen/pauze
Wanneer het menu Media/software van derden op Karaoke staat: Links - herhalen; Rechts - volgend
nummer; Midden - afspelen/pauze
Wanneer het menu Team op het instrumentenpaneel wordt weergegeven: Midden - geluid
opnemen/verzenden
Bediening via knoppen aan de linkerzijde op het stuurwiel
De knoppen aan de linkerkant van het stuurwiel kunnen worden gebruikt om de linkerbuitenspiegel
af te stellen en de rijhulpfunctie te bedienen.
De linkerbuitenspiegel afstellen
Open de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Buitenspiegels > Afstellen beginnen om de stand van de
linkerbuitenspiegel af te stellen met de knoppen aan de linkerkant van het stuurwiel. Zie Stand van de buitenspiegels afstellen.
De rijhulpfunctie bedienen
Middenknop: rijhulp inschakelen of uitschakelen
Omhoog-knop: de kruissnelheid verhogen
Omlaag-knop: de kruissnelheid verlagen
Rechts-knop: de volgafstand vergroten
Links-knop: de volgafstand verkleinen
Tik op de Omhoog-knop of Omlaag-knop: verhoog/verlaag de kruissnelheid met 5 km/u. Houd de
Omhoog-knop of Omlaag-knop ingedrukt: verhoog/verlaag de kruissnelheid met 1 km/u continu
Tik op de Links-knop of Rechts-knop: vergroot/verklein de volgafstand met 1 niveau, waarbij
Niveau 1 het dichtstbij is en Niveau 5 het verst
Stuurwielverwarming
Bij lage temperaturen kunt u de verwarmingsfunctie van het stuurwiel inschakelen door op de
bedieningsbalk onderaan het middendisplay naar de pagina Comfortpaneel te gaan en op Stoelen >Verwarming > Stuurwielverwarming te tikken. Het stuurwiel wordt in 10
minuten geleidelijk opgewarmd tot een comfortabele temperatuur en handhaaft deze temperatuur.
Intelligente stuurwielverwarming: Als deze functie is ingeschakeld,
wordt de stuurwielverwarming automatisch in geschakeld zodra de omgevingstemperatuur lager is dan 12 °C en
de interieurtemperatuur lager is dan 10 °C. Hoe lager de omgevingstemperatuur, hoe langer de
verwarmingsduur.
Dubbele knop Herstart op het stuurwiel
Als op het middendisplay abnormaliteiten worden weergegeven, zoals een haperen scherm of
niet-reagerend scherm, probeert u dit te verhelpen door het voertuigsysteem snel te herstarten.
Instructies voor dubbele knop Herstart:
Schakel de alarmknipperlichten in.
Parkeer uw auto op een veilige plek en zet de transmissie in P.
Houd aan de linkerkant van het stuurwiel de Rechts-knop en aan de rechterkant van het
stuurwiel de Omlaag-knop gedurende ongeveer 8 seconden tegelijkertijd ingedrukt.
Na ongeveer 30 seconden gaan alle schermen branden en kan het systeem weer worden gebruikt.
Als het systeem niet normaal werkt, neem zo snel mogelijk contact op met het servicecentrum van
NIO.
Opgelet车辆双键重启必须在驻车状态,请确保车辆停靠在安全区域;
Het voertuig moet in PARK staan om Tweeknops-reboot te kunnen gebruiken. Zorg ervoor dat
het voertuig in een veilige omgeving is geparkeerd;
Het is ten strengste verboden om Tweeknops-reboot te gebruiken terwijl het voertuig
rijdt;
Houd de alarmknipperlichten ingeschakeld, terwijl het voertuigsysteem opnieuw wordt
opgestart;
Voer Tweeknops-reboot niet uit terwijl de software van het voertuig wordt bijgewerkt;
Tijdens het herstarten kunnen de statusweergave van het voertuig, de
veiligheidswaarschuwing, het beeld van de surround-weergave, de kaartinterface en andere informatie
niet worden bekeken;
Als de normale werking van het scherm na Tweeknops-reboot niet wordt hervat, kunt u
proberen het voertuig te vergrendelen en het voertuig in de slaapstand te zetten. Als het probleem
zich blijft voordoen, neem dan contact op met NIO.
USB-poort
In uw auto zijn drie USB-poorten aanwezig, waaronder één Type A-poort en twee Type C-poorten.
Locatie:
Beveiligd opbergvak
Type A-poort (2,5 W): Wordt gebruikt voor het exporteren van video's vanuit de DVR en het
aansluiten van een microfoon of USB-luidspreker.
Type C-poort (60 W): Wordt gebruikt voor het opladen van mobiele apparaten.
Onder de ventilatieopeningen voor de achterste zitrij
Type C-poort (60 W): Wordt gebruikt voor het opladen van mobiele apparaten.
Als de optionele N-box is aangebracht, zijn zes USB-poorten aanwezig in uw auto, waaronder één
Type A-poort en vijf Type C-poorten.
Beveiligd opbergvak
② Type C-poort (60 W): Wordt gebruikt voor het opladen van mobiele apparaten.
③ Type A-poort (2,5 W): Wordt gebruikt voor het exporteren van video's vanuit de DVR en het
aansluiten van een microfoon of USB-luidspreker.
④ Type C-poort (60 W): Wordt gebruikt voor het aansluiten van een AR-bril en het opladen
van mobiele apparaten.
Onder de ventilatieopeningen voor de achterste zitrij
Type C-poort (60 W): Wordt gebruikt voor het aansluiten van een AR-bril en het opladen van
mobiele apparaten.
12V-voedingen
Uw auto is uitgerust met twee 12V-voedingen.
Open opbergvak onder de middenconsole: achterin
Bagageruimte achterin: aan de linkerzijde
Draadloos opladen
U kunt uw apparaten die geschikt zijn voor draadloos opladen, neerleggen op de
draadloos-oplaadplaat naast de bekerhouder in de middelste armsteun om ze draadloos op te laden.
Draadloos opladen is standaard ingeschakeld. U kunt de interface van Draadloos opladen weergeven
vanaf de statusbalk rechtsboven op het middendisplay om dit uit te schakelen. De huidige status van de
functie wordt opgeslagen onder het account van de eigenaar of de gemachtigde gebruiker. De huidige
laadstatus wordt weergegeven op het middendisplay.
Wanneer de Bluetooth-functie "NFC-koppeling met één tik" wordt gebruikt door de
draadloos-oplaadplaat, wordt het draadloos opladen tijdelijk gestopt.
Draadloos opladen stopt in de volgende omstandigheden en op het centrale display wordt de
relevante status getoond:
Het opladen is voltooid.
Als er fouten optreden tijdens het opladen, bijvoorbeeld wanneer de voeding van de auto een
te hoge of te lage spanning geeft.
U kunt kiezen om NFC-detectie uit te schakelen. In dat geval zal de
draadloos-oplaadplaat NFC-kaarten niet herkennen en zal de kaartherkenningsmelding niet worden weergegeven
wanneer de mobiele telefoon erop wordt gelegd.
Wanneer draadloos laden is ingeschakeld, kan een metalen voorwerp (zoals een sleutel,
munt of NFC-kaart) dat in het vak voor draadloos laden wordt gelegd de laadefficiëntie beïnvloeden
of zelfs tot brandwonden leiden.
Wanneer u de functie voor draadloos laden gebruikt, mag u geen metalen voorwerpen,
zoals munten of kaarten met een chip of batterij, tussen de telefoon en de laadplaat leggen.
Gebruik geen telefoonhoesje met metalen materialen, zoals hoesjes die magnetisch opladen
ondersteunen (MagSafe).
Het is normaal dat de telefoon heet wordt nadat de telefoon langere tijd heeft
opgeladen. Leg een volledig opgeladen apparaat niet in het laadvak. Dat kan oververhitting
veroorzaken.
Laad niet twee of meerdere apparaten tegelijkertijd draadloos op.
De ventilatieopening van de koelventilator bevindt zich onder in het vak voor draadloos
laden. Voorkom dat er fijn of vloeibaar materiaal inkomt.
Ruitenwissers van de voorruit
De voorruitenwissers worden gebruikt om de voorruit schoon te vegen. De verschillende standen van
de ruitenwissers kunnen worden ingesteld met de hendel aan de rechterkant van het stuurwiel.
Pictogram
Naam
Functie
Bedieningsmethode
Eén keer wissen
De functie Eén keer wissen van de voorruitenwissers wordt
ingeschakeld
Zet de hendel van de ruitenwissers snel omlaag
Vegen
De functie Eén keer wissen van de ruitenwisser van de
voorruit wordt uitgeschakeld
Zet de wisserhendel in deze stand
Intervalstand
De intervalstand van de ruitenwisser voor de voorruit
wordt ingeschakeld
Zet de wisserhendel omhoog in deze stand
Continu wissen
De functie Langzaam wissen van de ruitenwisser voor de
voorruit wordt ingeschakeld
Zet de wisserhendel omhoog in deze stand
De functie Snel wissen van de ruitenwisser voor de
voorruit wordt ingeschakeld
Zet de wisserhendel verder omhoog in deze stand
Wanneer de ruitenwissers in de intervalstand staan, kunt u de snelheid van de ruitenwissers met
de snelheidsschakelaar aanpassen. Ga omhoog om de wisfrequentie te verhogen en omlaag om de wisfrequentie te
verlagen.
Waarschuwing冬季启动刮水器前,确保刮水器刮片未结冻,且已刮落挡风玻璃上的冰雪。
Zorg er in de winter voor dat de ruitenwissers niet bevroren zijn en dat er geen ijs of
sneeuw op de voorruit zit voordat u de ruitenwissers aanzet.
Waarschuwing 当刮水器清洁挡风玻璃时,要使用足够的清洗液,挡风玻璃必须保持湿润。
Zorg ervoor dat u voldoende ruitensproeiervloeistof gebruikt om de voorruit nat te houden bij
het schoonvegen van de voorruit.
Automatische stand van de ruitenwissers
Nadat de functie automatische voorruitenwissers is ingeschakeld en de regensensor regen
detecteert, beginnen de ruitenwissers te werken. Wanneer de regen stopt, stoppen ook de ruitenwissers.
De snelheid van de ruitenwissers verandert automatisch afhankelijk van de rijsnelheid en
regenval.
Druk op de knop voor de automatische stand van de ruitenwissers op het uiteinde van de rechterhendel om de automatische stand in
te schakelen. Druk nog een keer op de knop of zet de hendel omhoog of omlaag om de automatische stand van
de ruitenwissers uit te schakelen.
Opmerking在自动洗车房中,请确保停用自动雨刮功能,否则可能会由于无意间刮水导致雨刮器损坏。
Zorg ervoor, om schade aan de ruitenwissers te voorkomen, dat de automatische ruitenwisser
bij het binnenrijden van een wasstraat uit staat.
De voorruit schoonvegen met de ruitenwissers
Als u de ruitenwisserhendel aan de rechterkant van het stuurwiel naar u toe trekt en selecteert, sproeien de wisserbladen op de
ruitenwisserarmen water en wissen de ruitenwissers met lage snelheid. Laat de ruitenwisserhendel los om
het sproeien te stoppen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Portier- en ruitvergrendelingen > Ruitenwissers > Intensieve
reiniging. Nadat deze functie is ingeschakeld, vegen de ruitenwissers nog een keer na het
sproeien van water. Wij adviseren u deze functie in koudere regio's uit te schakelen in de winter.
Opgelet洗涤液不足时不要使用清洗装置,否则会损坏洗涤液泵。
Om beschadiging aan de ruitenwisserpomp te voorkomen, mag u deze niet gebruiken als er te
weinig ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit.
Waarschuwing在恶劣天气条件下,确保雨刮片未被冻结或粘附在挡风玻璃上。
Zorg er bij slecht weer voor dat de ruitenwissers niet bevroren zijn of vastzitten aan de
voorruit.
Verwarmen van de rustzone van de voorruitenwissers
De rustzone van de voorruitenwissers heeft een verwarmingsfunctie.
Bedieningselementen op middendisplay
Als de omgevingstemperatuur <=5 °C is, schakelt u op het middendisplay in de
interface van de airconditioning Voorruitontwaseming in, waarna de
rustzone van de voorruitenwissers begint op te warmen. Als u Voorruitontwaseming uitschakelt, stopt de verwarming van de rustzone van
de voorruitenwissers.
Als de omgevingstemperatuur >5 °C is, stopt de verwarming van de rustzone van de
voorruitenwissers.
Bediening van de app
Als de omgevingstemperatuur <=5 ℃ is, tikt u in de app op Sneeuw verwijderen met één druk op de knop, waarna de rustzone van de
voorruitenwissers begint op te warmen. Als u Sneeuw verwijderen met één druk
op de knop uitschakelt, stopt de verwarming van de rustzone van de voorruitenwissers.
Als de omgevingstemperatuur >5 °C is, stopt de verwarming van de rustzone van de
voorruitenwissers.
Automatisch verwarmen van de buitenspiegels en achterruit
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Stand afstellen > Buitenspiegels en schakel de automatische
verwarmingsfunctie van de buitenspiegels en achterruit in. Als de voorruitenwissers worden ingeschakeld
tijdens het rijden op een regenachtige dag, wordt automatisch de verwarmingsfunctie van de buitenspiegels
en achterruit ingeschakeld om te helpen condens te verwijderen.
De stand van de buitenspiegels afstellen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Buitenspiegels afstellen > Afstellen beginnen. Stel
vervolgens met behulp van de stuurwielknoppen de stand van de buitenspiegels af en tik op Afstellen beëindigen nadat het afstellen is voltooid. U kunt ook op de hoofdpagina
van het middendisplay van links naar rechts vegen om de interface van Snelle toegang weer te geven en op
Buitenspiegels afstellen > Afstellen beginnen tikken om de stand van de
buitenspiegels af te stellen.
De knoppen aan de linkerkant van het stuurwiel worden gebruikt om de linkerbuitenspiegel af te
stellen en de knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel worden gebruikt om de rechterbuitenspiegel af te
stellen.
Afstellen:
Omhoog- en Omlaag-knoppen: Bedienen het omhoog en omlaag kantelen
van de buitenspiegels.
Links- en Rechts-knoppen: Bedienen het naar links en naar rechts
zwenken van de buitenspiegels.
Druk: Roteren van één niveau. Druk +
houd: Continu roteren.
Waarschuwing车辆行驶中禁止调节外后视镜,防止发生意外事故
Stel de buitenspiegels niet onder het rijden af. Wanneer u dat wel doet, kunt u een ongeval
veroorzaken.
Buitenspiegels inklappen
U kunt instellen dat de buitenspiegels automatisch worden ingeklapt door naar de pagina
Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay te gaan en op Stand
afstellen > Buitenspiegels > Spiegels automatisch inklappen na vergrendelen te tikken.
Als uw auto vanaf de buitenkant van de auto wordt vergrendeld, worden de buitenspiegels
automatisch ingeklapt. Ze klappen weer automatisch uit als de bestuurder op de bestuurdersstoel gaat zitten
(het bestuurdersportier moet gesloten zijn of het rempedaal moet ingetrapt zijn).
Als uw auto op lage snelheid door een smalle straat rijdt (de rijsnelheid moet lager zijn dan 40
km/u), tikt u op de pagina Instellingen op Stand afstellen > Buitenspiegels >
Buitenspiegels inklappen om de buitenspiegels handmatig in te klappen. Tik nogmaals op Buitenspiegels inklappen om de buitenspiegels automatisch uit te klappen.
Als u achteruitrijdt, kunt u de functie Automatisch omlaag kantenen in
achteruitrijstand inschakelen zodat u tijdens het achteruitrijden de weg beter kunt zien.
Buitenspiegels verwarmen
De buitenspiegels zijn uitgerust met verwarming, zodat de buitenspiegels kunnen worden verwarmd
om water of sneeuw bij regen- of sneeuwval snel te verwijderen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Buitenspiegels > Buitenspiegels verwarmen om de
verwarmingsfunctie van de buitenspiegels handmatig in te schakelen.
De verwarmingsfunctie van de buitenspiegels wordt automatisch 60 minuten na het inschakelen weer
uitgeschakeld. De functie kan ook handmatig worden uitgeschakeld op het middendisplay.
Automatisch verwarmen van de buitenspiegels en voorruit
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op de
interface Stand afstellen > Achteruitkijkspiegels en schakel de
automatische verwarmingsfunctie van de buitenspiegels en achterruit in. Als de voorruitenwissers worden
ingeschakeld tijdens het rijden op een regenachtige dag, wordt automatisch de verwarmingsfunctie van de
buitenspiegels en achterruit ingeschakeld om te helpen condens te verwijderen.
Automatisch dimmen van de binnen- en buitenspiegels
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Stand afstellen > Buitenspiegels > Automatisch dimmen van de binnen- en
buitenspiegels om de functie Automatisch dimmen van de binnen- en buitenspiegels in te schakelen.
De functie Automatisch dimmen van de binnen- en buitenspiegels vermindert de weerspiegeling van
de verlichting van de achterligger in de achteruitkijkspiegels, waardoor de rijveiligheid wordt verbeterd.
Opmerking车辆为 R挡或前阅读灯开启时防炫目功能不可用。
De functie Automatisch dimmen is niet beschikbaar wanneer de auto in de achteruitrijstand
staat of als de leeslampen voorin branden.
Klimaatregeling in de auto
Bedieningsbalk
U kunt de temperatuur en luchtverdeling in uw auto regelen met de bedieningsbalk voor de
airconditioning onderaan het middendisplay.
Hoofdinterface
Tik om terug te gaan naar de hoofdinterface.
Instellingen
Tik erop om naar de lijst met instellingen te gaan.
Wisselen tussen recirculatielucht en frisse lucht
De huidige luchtstroomstand wordt weergegeven. U kunt op een van de volgende drie standen
tikken om ze te selecteren: recirculatie , automatische recirculatie of frisse lucht , en frisse lucht .
Als de auto in de automatische recirculatie- en frisseluchtstand staat en de
luchtvervuiling ernstig is, wordt de frisseluchtstand automatisch uitgeschakeld en omgeschakeld naar
de recirculatiefunctie om de luchtkwaliteit in de auto automatisch te regelen.
Temperatuurweergave aan bestuurderszijde
Toont de gewenste temperatuur aan bestuurderszijde. Als u erop tikt, gaat u naar het
bedieningspaneel voor de temperatuur.
Als u naar links of rechts veegt, kunt u de gewenste temperatuur aanpassen. Het bereik aan
bestuurderszijde is 15–31 ℃.
U kunt ook op de pijl drukken om de gewenste temperatuur aan te passen. Telkens wanneer u
op de pijl drukt, wordt de temperatuur met 0,5 ℃ aangepast.
Selecteer "SYNC" om de temperatuur van de airconditioning voor de passagiers voorin en
achterin samen met die van de bestuurderszijde aan te passen. Als u de temperatuur aan de
voorpassagierskant of op de achterste zitrij handmatig aanpast, wordt de synchronisatiestand verlaten.
De toevoer en hoeveelheid lucht van de airconditioning regelen
Toont de status AAN/UIT van de airconditioning. Tik om het klimaatregelpaneel uit te vouwen
of in te klappen.
Ingedrukt houden en verschuiven om de snelheid van de ventilator voor te veranderen. Er
zijn acht niveaus, 0 – 8, waarbij op niveau 0 de airconditioning voor de hele auto wordt
uitgeschakeld.
Temperatuurweergave aan passagierszijde voorin
Toont de gewenste temperatuur aan passagierszijde voorin. Als u erop tikt, gaat u naar het
bedieningspaneel voor de temperatuur.
Als u naar links of rechts veegt, kunt u de gewenste temperatuur aanpassen. Het bereik aan
passagierszijde voorin is 15–31 ℃.
U kunt ook op de pijl drukken om de gewenste temperatuur aan te passen. Telkens wanneer u
op de pijl drukt, wordt de temperatuur met 0,5 ℃ aangepast.
De voorruit ontdooien/ontwasemen
Wanneer het ontdooien/ontwasemen van de voorruit is ingeschakeld, wordt tegelijkertijd de
handmatige stand van de airconditioning (AC) ingeschakeld, gaat de luchtverdelingsstand naar de
ontdooistand en gaat de airconditioning naar de automatische recirculatie-/frisseluchtstand.
Als op de buitenkant van de voorruit condens zit, wordt aanbevolen de ruitenwissers en
automatische klimaatregeling in te schakelen. Als op de binnenkant van de voorruit condens zit,
adviseren wij u de voorruitontwaseming in te schakelen. Nadat de condens is verdwenen, schakelt u over
op de automatische klimaatregeling en schakelt u de automatische ontwaseming voor de airconditioning
in.
Ga naar de pagina Airconditioning op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
en schakel Automatische ontwaseming in. De ontwaseming van de voorruit wordt automatisch
ingeschakeld wanneer op de binnenkant van de voorruit (een beetje) condens ontstaat.
Applicatiecentrum
Applicaties op het middendisplay van de auto.
Volume aanpassen
De standaardwaarde is 50%. Tik en schuif naar links of rechts om het volume aan te passen.
Demp het geluid door de knop ingedrukt te houden, en nogmaals de knop ingedrukt te houden
om het volume te herstellen en terug te keren naar het volumeniveau van vóór het dempen.
Bedieningspaneel voor de airconditioning
Voor toegang tot het bedieningspaneel voor de airconditioning tikt u op de bedieningsbalk
onderaan het middendisplay op de knop voor de airconditioning . U kunt het luchtvolume, de temperatuur, de richting van de
luchtstroom en andere eigenschappen instellen voor de airconditioning voorin en achterin door om te
schakelen tussen de bedieningspanelen voor de airconditioning voorin en achterin.
De luchtstroomstand wordt weergegeven terwijl u de luchtstroomrichting van de
ventilatieopeningen wijzigt:
Vrij: De hoek van de ventilatieopening kan afzonderlijk worden afgesteld.
Gebalanceerd: De hoeken van de ventilatieopeningen zijn symmetrisch.
Zwaaiend: De hoeken van de ventilatieopeningen zijn zo ingesteld dat de
ventilatieopeningen omhoog en omlaag, en van links naar rechts bewegen.
Pictogram
Naam
Functie
Hoofdschakelaar van de airconditioning
Hiermee schakelt u de airconditioning voor de hele auto
in of uit.
Schakelaar voor de airconditioning voor de achterste
zitrij
Hiermee bedient u de airconditioning voor de achterste
zitrij.
Stuurwielverwarming
Hiermee bedient u de verwarming van het stuurwiel.
Schakelaar voor koelen, verwarmen en airconditioning
Schakel A/C uit en de airconditioning koelt of verwarmt de hele auto.
Schakel A/C uit en de airconditioning voor de hele auto wordt in de ventilatiemodus
gezet.
Sterk koelen
Indien geactiveerd, wordt de airconditioning voor de hele
auto ingesteld op maximaal koelen.
Sterk verwarmen
Indien geactiveerd, wordt de airconditioning voor de hele
auto ingesteld op maximaal verwarmen.
De voorruit ontdooien en ontwasemen
Indien geactiveerd, wordt condens vanaf de binnenkant van
de voorruit verwijderd.
Achterruitverwarming
Indien geactiveerd, wordt de achterruit verwarmd, en
wordt de functie automatisch na 15 minuten uitgeschakeld.
Temperatuurinstelling van de airconditioning
Hiermee stelt u de temperatuur van de airconditioning in
binnen het bereik van 15 ~ 31 ℃.
Luchtvolume-instelling van de airconditioning
Hiermee stelt u het luchtvolume van de airconditioning in
binnen het bereik van niveau 0 ~ 8.
Ventilatiestand voorruit
De ventilatieopeningen blazen lucht tegen de voorruit.
Ventilatiestand Gezicht
De ventilatieopeningen blazen lucht tegen het
bovenlichaam van de inzittenden.
Ventilatiestand Voeten
De ventilatieopeningen blazen lucht tegen het
onderlichaam van de inzittenden.
Toegangsknoppen voor het comfortpaneel van de
airconditioning
Tik hierop voor toegang tot de pagina Instellingen voor
de functies Negatieve ionen, Automatisch ontwasemen, Continu deodoriseren van de airconditioning en
andere functies.
Auto
Automatische modus
In deze stand worden de temperatuur, het luchtvolume, de
richting van de luchtstroom van de airconditioning voor de voorste en achterste zitrijen, en de
recirculatie-/frisseluchtstand automatisch aangepast op basis van de vooraf ingestelde temperatuur.
Synchroniseren
SYNC
In de synchronisatiestand is de temperatuur voor alle
passagiers hetzelfde als voor de bestuurder.
Ventilatieopeningen voor de voorste zitrij en het afstellen ervan
De ventilatieopeningen voor de voorste zitrij van de auto bevinden zich bij de voorruit, het
instrumentenpaneel en de beenruimte onder het instrumentenpaneel.
Ventilatieopening voor ontwaseming bij de voorruit
Ventilatieopening voor het gezicht bij het instrumentenpaneel
Ventilatieopening voor de voeten onder het instrumentenpaneel
U kunt de ventilatieopening in het instrumentenpaneel bij de voorste zitrij als volgt
afstellen:
Houd op het middendisplay de ventilatiezone aangeraakt en veeg vervolgens omhoog of omlaag om
de verticale hoek af te stellen, en veeg naar links of rechts om de horizontale hoek af te stellen.
Dubbelklik in de vrije stand op het middendisplay op de positie van de ventilatieopening om de
betreffende ventilatieopening te sluiten. Echter, minimaal één ventilatieopening moet open blijven.
Ventilatieopeningen van de airconditioning voor de achterste zitrij en het
afstellen ervan
De ventilatieopeningen van de airconditioning voor de achterste zitrij bevinden zich achter de
middelste armsteun en aan de onderkant van de bestuurdersstoel en voorpassagiersstoel.
Ventilatieopeningen voor het gezicht voor de achterste zitrij
Ventilatieopeningen voor de voeten voor de achterste zitrij
U kunt de ventilatieopeningen voor het gezicht voor de achterste zitrij als volgt afstellen:
De airconditioning aan de linker- en rechterkant wordt bediend met behulp van twee knoppen op
de ventilatieopeningen voor het gezicht voor de achterste zitrij.
Beweeg de knop omhoog en omplaag, naar links en naar rechts, om de richting van de luchtstroom
af te stellen. Beweeg de knoppen naar onderen aan de linker- en rechterkant om de ventilatieopeningen te
sluiten.
Tips voor het gebruik van de airconditioning
Zorg ervoor dat het ventilatierooster van de airconditioning niet wordt geblokkeerd door
vreemde materialen (bladeren, sneeuw, enz.).
Als de auto in de hete zon geparkeerd heeft gestaan en u de ruiten opent tijdens het
gebruik van de airconditioning, ontstaat convectie waardoor de auto sneller afkoelt.
Klimaatregeling achter
Ventilatieopeningen van de airconditioning voor de achterste zitrij en het
afstellen ervan
De ventilatieopeningen van de airconditioning voor de achterste zitrij bevinden zich achter de
middelste armsteun en aan de onderkant van de bestuurdersstoel en voorpassagiersstoel.
Ventilatieopeningen voor het gezicht voor de achterste zitrij
Ventilatieopeningen voor de voeten voor de achterste zitrij
U kunt de ventilatieopeningen voor het gezicht voor de achterste zitrij als volgt afstellen:
De airconditioning aan de linker- en rechterkant wordt bediend met behulp van twee knoppen op
de ventilatieopeningen voor het gezicht voor de achterste zitrij.
Beweeg de knop omhoog en omplaag, naar links en naar rechts, om de richting van de luchtstroom
af te stellen. Beweeg de knoppen naar onderen aan de linker- en rechterkant om de ventilatieopeningen te
sluiten.
Luchtzuivering
Luchtzuivering PM2.5
Bekijk de huidige luchtkwaliteit in de auto in de rechterbovenhoek van het middendisplay en tik
erop om de bijbehorende luchtzuiveringsstand weer te geven.
UIT: Schakel alle luchtzuiveringsfuncties uit;
AUTO: Past de snelheid van de gezuiverde luchtstroom
automatisch aan op basis van de concentratie van PM 2.5 in het interieur van de auto.
STIL: Zuivert de lucht in het interieur van de auto met een
lage luchtstroomsnelheid en in de stille stand.
Synchronisatie negatieve ionen aan
Ga naar de pagina comfortinstelling van de airconditioning op de bedieningsbalk onderaan het
middendisplay en tik op Synchronisatie negatieve ionen aan om negatieve ionen te genereren terwijl de
lucht wordt gezuiverd, waardoor het luchtcomfort in de auto verder verbetert.
Continu deodoriseren van de airconditioning
Als bij hoge temperaturen de koelstand van de airconditioning is ingeschakeld, kan enig condens
achterblijven in het klimaatregelsysteem terwijl de auto geparkeerd staat. Ga naar de pagina
comfortinstelling van de airconditioning op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op om Continu deodoriseren
van de airconditioning in te schakelen. Wanneer u de auto verlaat en deze vergrendelt, en het
systeem detecteert dat er nog condens in het klimaatregelsysteem is achtergebleven, zal het de ventilator
automatisch inschakelen met maximaal luchtvolume om de verdamper en luchtleiding droog te houden, zodat de
kans op bacteriegroei in de vochtige omgeving wordt verkleind.
U kunt een van de volgende droogniveaus selecteren: Standaard (de
ventilator werkt ongeveer 3 minuten achter elkaar) en Krachtig (de
ventilator werkt ongeveer 20 minuten achter elkaar).
Bij het gebruik van deze functie neemt het energieverbruik in bepaalde omstandigheden toe, dus
zorg ervoor dat u uw reis zorgvuldig plant en de functie zo nodig uitschakelt.
Resterende levensduur van het filterelement van de airconditioning
Als het filterelement moet worden vervangen, gaat u naar de pagina comfortinstelling van de
airconditioning op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op en selecteert u Timer levensduur
zuiveringsfilterelement airconditioning om de timer voor de levensduur van het filterelement te
resetten.
Opmerking该寿命计时为预估时间,实际使用寿命受环境等因素影响,必要时更换。
Deze herinnering is de geschatte levensduur en de werkelijke levensduur kan variëren als
gevolg van de omgeving en andere factoren. Vervang zo nodig het luchtfilter.
Intelligent geursysteem
Uw auto is voorzien van een intelligent geursysteem. U en uw gezin kunnen uw favoriete geur
kiezen, en de hele rit genieten van een verfrissende en aangename geurervaring.
U kunt kiezen uit diverse geuren. U kunt uw favoriete geur kiezen en die plaatsen in het
geurmechanisme boven het open opbergvak in de middenconsole, en een andere geurflacon aanbrengen op basis
van uw voorkeuren.
Zo plaatst en vervangt u de geurflacon:
Open het dopje van de geurflacon en plaats de flacon met het smalle uiteinde omhoog in de
opening van het geurmechanisme boven het open opbergvak in de middenconsole. Duw de bodem van de flacon
voorzichtig omhoog om er zeker van te zijn dat de flacon goed is aangebracht.
Opgelet安装香氛瓶过程中请勿旋转香氛瓶。
Ga niet draaien aan het geurpatroon tijdens het insteken ervan.
Na het aanbrengen in de opening wordt de flacon door een magneet in het geurmechanisme op
zijn plaats gehouden.
Op het middendisplay wordt een melding weergegeven dat de flacon met succes is aangebracht,
samen met informatie over welke geur is aangebracht in de overeenkomstige opening.
Om de geurflacon te vervangen, pakt u de onderkant van de geurflacon met uw vingers vast en
trekt de flacon langzaam uit het geurmechanisme.
Nadat de geurflacon correct is aangebracht, opent u op het middendisplay de pagina
Airconditioninginstellingen de hoofdpagina en tikt u op Geur. Op deze pagina
kunt u het geursysteem in en uitschakelen, de concentratie van de betreffende geur instellen, en uit de
verschillende geuren kiezen.
Waarschuwing香氛警告
Houd het geurpatroon buiten het bereik van kinderen om te voorkomen dat ze deze per
ongeluk doorslikken, omdat dit schadelijk kan zijn voor hun gezondheid.
Voorkom dat uw kind zijn vinger in de geurhouder steekt. Dit kan leiden tot letsel.
Omwille van uw veiligheid mag u het geurpatroon tijdens het rijden niet plaatsen of
vervangen.
Zet het geursysteem onmiddellijk uit als één van de inzittenden hierdoor onwel wordt.
Opgelet香氛注意
Controleer de vervaldatum voordat u het geurpatroon plaatst. De geur is een houdbaarheid
van een jaar als de fles ongeopend blijft; nadat de fles is geopend, kan de geur maximaal drie
maanden goed blijven. Stop met het gebruik van de geur en vervang deze zodra de houdbaarheidsdatum
is bereikt.
Sommige geuren (bijv. Wild) hebben een stimulerende werking. Gebruik het alleen wanneer
dat nodig is.
Wanneer u het geurpatroon vervangt, moet u uw handen schoon houden om ervoor te zorgen
dat het geursysteem na vervanging normaal kan functioneren.
In elke geurhouder bevindt zich een magneet. Houd uw smartphone, tablet en eventueel
andere elektronische toestellen uit de buurt van de houder om interferentie tussen elektronische
apparaten en het geursysteem te voorkomen.
Er kunnen chemische reacties optreden tussen de geurstof en organische stoffen. Houd de
keramische geur vast in de geurpatroon en uit de buurt van alle plastic onderdelen.
Opmerking香氛说明
De ervaring met het geursysteem kan variëren naargelang de binnentemperatuur,
ventilatorsnelheid en de lichamelijke conditie van de gebruiker.
Koop alleen echte keramische geursticks en vermijd beschadiging van het geurpatroon om de
kwaliteit ervan te garanderen.
Als het geurpatroon geen verbinding heeft gemaakt met het geursysteem na plaatsing ervan,
probeert u het opnieuw.
Muziek
U kunt vanaf de hoofdpagina van het middendisplay naar de interface voor media gaan om het
programma voor het luisteren naar muziek te selecteren:
Selecteer "Tidal" om uw favoriete muziek te ontdekken en ernaar te luisteren. U kunt dit
tevens gebruiken om een bibliotheek van uw favoriete songs of albums op te bouwen.
Steek een USB-stick in de USB-poort in uw auto om de muziek op de USB-stick af te spelen.
Nadat een mobiel apparaat aangesloten op de Bluetooth van uw auto, kunt u
"Bluetooth-muziek" selecteren om de muziek vanaf het mobiele apparaat af te spelen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Geluid om het volume voor mediamuziek in te stellen. Selecteer "Geluidsveld"
om het geluidsveldeffect voor het interieur in te stellen. Indien gewenst kan de functie dempen achterin
worden ingeschakeld (bijvoorbeeld wanneer een kind op de achterbank slaapt).
U kunt uw navigatieroute selecteren op de navigatie-interface op de hoofdpagina van het
middendisplay. Als u eerdere een navigatieroute hebt gezonden vanuit een app op uw mobiele telefoon, wordt
de geselecteerde navigatieroute automatisch weergegeven zodra het middendisplay wordt ingeschakeld.
Tik op om navigatieopties in te
stellen, zoals de routevoorkeuren, navigatiebegeleidingsstem en kaartweergavemodus.
Foto's
Fotograferen
NOMI kan op verzoek selfies van u maken in de auto. De applicatie Foto's op het middendisplay is de plek waar de video's en foto's worden
opgeslagen. Om deze over te brengen, gebruikt u een USB-kabel.
Foto's
U kunt op het middendisplay in het applicatiecentrum toegang krijgen tot Foto's en alle foto's erin bekijken. U kunt de foto's selecteren die u wilt
exporteren of verwijderen. Er zijn diverse categorieën foto's: Alle / Digitale videorecorder (DVR) /
Intelligente bewaking / Snelle video-opname / Selfie / Screenshot, en meer.
Telefoon
Wanneer de Bluetooth op uw mobiele telefoon met succes is gekoppeld aan de Bluetooth van uw auto,
kan de telefoonfunctie van de boord-Bluetooth worden gebruikt, nadat uw auto is gemachtigd op uw mobiele
telefoon, om de contacten en recente gesprekken in uw mobiele telefoon te synchroniseren. Der pagina
Telefoon wordt weergegeven op de hoofdpagina of in het applicatiecentrum op het middendisplay.
Wanneer de contacten en recente gesprekken in uw mobiele telefoon zijn gesynchroniseerd met uw
auto, kunt u een bepaald contact of recent gesprek kiezen of rechtstreeks een telefoonnummer invoeren om te
telefoneren. U kunt tijdens het gesprek omschakelen tussen de privémodus en handsfree modus.
U kunt uw recente gesprekken bekijken, of overschakelen naar andere Bluetooth-telefoons of uw
recente gesprekken verbergen in de interface voor nummers kiezen.
Verbinden met een mobiel apparaat
U kunt uw auto verbinden met mobiele apparaten (zoals smartphones en tablets) via Bluetooth of
draadloze hotspots. Na uw bevestiging kan het middendisplay de entertainmentfuncties (zoals
telefooncontacten, muziek) in het mobiele apparaat synchroniseren, voor een betere infotainmentbeleving in
de auto. Wanneer u hetzelfde mobiele apparaat de volgende keer met de auto verbindt, kan de synchronisatie
met het middendisplay automatisch plaatsvinden zonder dat u dit opnieuw moet bevestigen.
Tik op het pictogram voor Bluetooth/Draadloze hotspot bovenaan het middendisplay om de
Bluetooth-verbinding of draadloze hotspot te selecteren waarmee u verbinding wilt maken:
Schakel de Bluetooth- of Wi-Fi-functie in op uw mobiele apparaat (smartphone of tablet).
Schakel de Bluetooth-functie of de draadloze-hotspotfunctie in op het middendisplay.
Selecteer het mobiele apparaat waarmee u verbinding wilt maken op de huidige interface van
het middendisplay en koppel het handmatig met de auto om de verbinding tot stand te brengen.
U kunt ook snel verbinding maken met Bluetooth en Draadloze hotspot met één tik op de
draadloos-oplaadplaat (alleen voor sommige modellen van mobiele telefoons).
Schakel NFC en Bluetooth/Wi-Fi in op de telefoon.
Leg uw telefoon op de draadloos-oplaadplaat in de middenconsole.
Open de pagina Bluetooth of Hotspot op het middendisplay en selecteer "NFC-functie op de
mobiele telefoon voor een snelle verbinding met één tik".
Opmerking进行蓝牙或热点连接过程中请勿移开手机。
Verwijder uw telefoon niet uit het Power Swap Station wanneer deze via Bluetooth of
Hotspot met het voertuig is verbonden.
NOMI Slimme assistent
NOMI, de slimme assistent in de auto, bevindt zich boven de middenconsole. U en de andere
inzittenden kunnen een aantal functies gemakkelijk in- en uitschakelen door gewoon met NOMI te praten. NOMI
is een attente helper voor onderweg.
Nadat u bent ingestapt (en nadat het bestuurdersportier is gesloten of het rempedaal is
ingetrapt) wordt u door NOMI begroet. Wanneer u wilt dat NOMI de spraakbesturing inschakelt, kunt u de
ontwaaktekst uitspreken (standaard: “Hallo NOMI”, of u kunt de knop voor spraakopdrachten aan de rechterkant
van het stuurwiel indrukken om NOMI te laten ontwaken. Nadat NOMI reageert op de ontwaaktekst, kunt u de
opdrachten uitspreken die u wilt laten uitvoeren (raadpleeg de voorbeelden in de volgende tabel, inclusief
maar niet beperkt tot de vermelde functies). Wanneer de conversatie stopt of als de aangeduide functie is
uitgevoerd, schakelt NOMI automatisch over op stand-by. Zo nodig kunt u NOMI altijd opnieuw laten ontwaken.
Zeg tegen NOMI wat u van ons vindt door te zeggen "Ik wil feedback geven."
NOMI neemt uw feedback tot 60 seconden op en stuurt het naar ons team met productexperts, samen met de
noodzakelijke informatie, inclusief uw auto-ID, account-ID en een tijdstempel. De opname wordt na een
vertraging verstuurd.
Classificatie van NOMI-opdrachten
Functies die u wilt gebruiken (kom regelmatig kijken voor de VERRASSING…)
Voorbeelden van spraakopdrachten
Algemeen
NOMI laten ontwaken
Hi, NOMI
Een functie beschrijven
Wat kun je doen?
Een suggestie doen
Ik heb een suggestie.
Ik wil een probleem melden
Een functie uitschakelen
Annuleren/Afsluiten/Afscheid.
De stand "Niet storen" (NOMI neemt niet het initiatief om iets te zeggen, maar kan wel
reageren op uw verzoeken)
Stand "Niet storen"
Stoor me niet.
Stand "Niet storen" afsluiten
Stop met slapen.
Ontwaken.
Media
Volume aanpassen
Zet het muziekvolume/mediavolume op maximum.
Zet het volume op 60%/minimum/half.
Geluid dempen.
Muziek afspelen
Speel een willekeurig muzieknummer af.
Speel xxx af.
Volgende liedje.
Eén nummer herhalen/Afspeellijst herhalen/In willekeurige volgorde afspelen.
Voeg dit liedje toe aan Favorieten.
Ik wil geen nummers van xxx meer horen.
Muziek van usb afspelen
Telefoon
Bellen
Bel xxx.
Oproepen beantwoorden
Beantwoorden/weigeren.
Entertainment
Grappen vertellen
Vertel mij een mop.
Selfie
Neem een foto van me.
Nog een.
Navigatie
Navigeren naar de nuttige plaats
Geef navigatieaanwijzingen.
Ik wil de auto gaan opladen.
Ik wil stamppot eten.
Routeplanning
De eerste.
Ga naar de dichtstbijzijnde.
Herbereken de route.
Adressenverzameling en geheugen
Sla huidige locatie op.
Navigatieweergave aanpassen
Zoom in op de kaart.
Vragen om info tijdens navigatie, en navigatie beëindigen
Sluit de navigatie af.
Stop de navigatie.
Airconditioning
De temperatuur aanpassen
Stel de airconditioning in op 26 °C (voor de bestuurder/voorpassagier/achterbank).
De ventilatorsnelheid aanpassen
Zet de ventilator voor de bestuurder wat minder hard.
Stel de airconditioning in op het maximum.
Schakel de airconditioning aan/uit
Schakel de airconditioning (voor de achterbank) in.
Schakel de automatische stand van de airconditioning in.
Aanpassen van de ventilatierichting en de luchtcirculatie
Ventilatie op het gezicht, ventilatie op de voeten, ventilatie op de ruiten, ventilatie
op de voeten + de ruiten, ventilatie op het gezicht + de voeten
Open/sluit alle ruiten/de ruit (linksvoor, rechtsvoor, linksachter, rechtsachter).
Schakel de Open-stand in.
Open de ruit 20%.
Open de achterruit op een kier.
Stoelen
Stoelventilatie
Schakel de stoelventilatie (voor de bestuurder/voorpassagier) in.
Zet de stoelventilatie een beetje minder hard.
Stoelverwarming
Schakel de stoelverwarming (voor de bestuurder/voorpassagier/linksachter/rechtsachter)
in.
Stel de stoeltemperatuur een beetje hoger in.
Stoelmassage
Schakel de stoelmassagefunctie (voor de bestuurder/voorpassagier) in.
Maak de massage een beetje krachtiger.
Zet de massage voor de bestuurdersstoel op 2.
Stuur
Stuurwielverwarming
Schakel de stuurwielverwarming in.
Verlichting
Sfeerverlichting
Schakel de sfeerverlichting in.
Bedieningselementen op middendisplay
Aanpassing van de schermhelderheid
Dim het scherm.
Stel de helderheid van het scherm in op het maximum.
Bluetooth/Wi-Fi/hotspot
Zet (Bluetooth, ) aan/uit
Apps
Ga terug naar de hoofdpagina.
WaarschuwingPrecautions for NOMI
Zorg ervoor dat NOMI en zijn voet niet in aanraking komen met vloeistoffen, zure of
basische oplossingen, stof, vezels, magnetische substanties, enz.
Demonteer of repareer NOMI en zijn voet niet zelf.
Oefen geen kracht van buitenaf uit op NOMI en verdraai hem niet. Vermijd het gebruik van
externe kracht om de beweging van NOMI tegen te gaan.
Probeer NOMI en zijn voet niet zelf te verwijderen.
Plaats geen helm of hoed bovenop NOMI om hem tegen beschadiging te beschermen. Zo
voorkomt u persoonlijk letsel in geval van een ongeval.
Comfortfuncties
Als het voertuig in PARK staat (zonder van buiten vergrendeld te zijn) en er niemand op de
bestuurdersstoel zit, kunnen passagiers het voertuig nog altijd openen en bepaalde comfortfuncties
gebruiken. De functie schakelt na 10 uur zonder handelingen automatisch uit. Om een comfortfunctie verder te
gebruiken, opent u een deur, drukt u het rempedaal in of neemt u plaats op de bestuurdersstoel met de deur
aan bestuurderskant dicht.
Comfortfuncties omvatten hoofdzakelijk:
Aanpassen stoel bestuurder/passagier
Aanpassen stuurwiel
Draadloos opladen
A/C-regeling voorin
Stoelmassage, -verwarming en -ventilatie
Stuurwielverwarming
Vensterbediening
Leesverlichting en sfeerverlichting
Entertainment en navigatie
NOMI
Tide
Tide is een fysieke en psychologische gezondheidsapp die u helpt om te slapen, mediteren,
ontspannen en geconcentreerd te blijven. Geïnspireerd op reizen, natuur en meditatie, biedt Tide een rijkdom
aan audiobronnen zoals natuurgeluiden en meditatieoefeningen om u te helpen ontsnappen uit de jachtige
wereld naar een stille vredige ruimte, waar u een tijdje kunt mediteren om uw geest te laten rusten en beter
te slapen met minder angst en stress en tegelijkertijd geconcentreerd en rustig te blijven.
Tide biedt drie modi, namelijk Dutje, Meditatie en Ademen.
Dutje-modus
U en uw gezin kunnen indutten met de natuurgeluiden in het voertuig en wakker worden met een
zacht alarm om een prachtige wereld te omhelzen.
U of uw bevoegde gebruikers kunnen de toepassingslauncher openen om de pagina Tide > Dutje te openen, waar geluidsscenario's en een alarmtijd voor het dutje
kunnen worden ingesteld en onthouden voor het specifieke account.
Dutje volgens tijd: U kunt een wekker instellen om u te wekken op de ingestelde tijd. U
kunt ook kiezen om het dutje voort te zetten of te beëindigen als het alarm afgaat.
Dutje volgens laden: Als het voertuig het DC-laadproces doorloopt, kunt u een
batterijniveau instellen met een laadlimiet om een dutje te doen tot het ingestelde niveau bereikt
wordt.
Meer instellingen worden
aangeboden, met inbegrip van volumes en getimed afspelen van geluiden om te helpen slapen, geluiden en
volumes van het alarm en het terugzetten van de stoel naar de oorspronkelijke stand op het einde van
het dutje.
Geluidscenario's om te helpen
slapen instellen.
Nadat het voertuig is overgeschakeld naar de Dutje-modus, zal de verlichting in het voertuig
worden uitgeschakeld, met de vensters en deuren dicht en vergrendeld, zal de klimaatregeling automatisch
worden ingesteld op een temperatuur die comfortabel is om een dutje te doen en zal de luchtreiniger
automatisch worden ingeschakeld. Als u voorin zit, zal de stoel automatisch in de relaxstand worden gezet
(indien eerder ingesteld) of de standaard stand. NOMI schakelt over naar de Niet storen-modus om een
ontspannende omgeving voor u te creëren. Na het dutje herstelt het voertuig de instellingen van voor het
dutje.
Opgelet小憩模式-无长滑轨
Voordat u de dutmodus opent, moet u ervoor zorgen dat het voertuig in de parkeerstand
staat en niet in de oplaadmodus.
Sluit alle portieren en de kofferbakklep voordat u de dutmodus start.
Een storing in de klimaatregeling kan het comfort tijdens het slapen in gevaar brengen.
Houd rekening met de ruimte voor inzittenden op de achterbank als u om te slapen de
voorstoel naar achteren klapt.
Als het voertuig niet wordt opgeladen, zorg er dan voor dat de resterende actieradius
niet minder dan 60 km is. Het tijdalarm wordt automatisch geactiveerd wanneer de resterende
actieradius minder dan 30 km is en het laadalarm wordt automatisch geactiveerd wanneer de
oplaadstekker wordt losgekoppeld of er een storing is tijdens het laden, om u eraan te herinneren
het batterijniveau te controleren.
Het voertuig verlaat onder bepaalde omstandigheden automatisch de dutmodus,
bijvoorbeeld wanneer het voertuig niet in de parkeerstand staat, de batterij oververhit kan raken,
een software-update aan de gang is, het voertuig in de oplaadmodus staat, het voertuig is
vergrendeld om te slapen, de klimaatregeling defect is of er wordt gewisseld van account. In dit
geval kunnen de stoelen niet automatisch worden teruggezet in de originele stand.
Meditatie-modus
De meditatie-modus biedt een onderdompelende ervaring om uw geest wat rust te geven, zodat u uw
innerlijke zelf en uw omgeving kunt voelen en uw fysieke en mentale uitputting kunt verlichten.
U of uw bevoegde gebruikers kunnen de toepassingslauncher openen om de pagina Tide > Meditatie te openen, waar geluidsscenario's en geluidsvolumes voor de
meditatie kunnen worden ingesteld en opgeslagen voor het specifieke account.
Nadat het voertuig is overgeschakeld naar de Meditatie-modus, zal de verlichting in het
voertuig worden uitgeschakeld, met de vensters en deuren dicht en vergrendeld, zal de klimaatregeling
automatisch worden ingesteld op een temperatuur die comfortabel is om te mediteren en zal de luchtreiniger
automatisch worden ingeschakeld. NOMI schakelt over naar de Niet storen-modus om een onderdompelende en
stille omgeving voor u te creëren. Na het mediteren herstelt het voertuig de instellingen van voor de
meditatie.
Opgelet 冥想与呼吸
Zorg ervoor dat het voertuig in de parkeerstand staat en niet in de Power Swap-modus.
Sluit alle portieren en het laadplatform voordat u omwille van de veiligheid de
meditatiemodus start.
Als het voertuig niet wordt opgeladen, zorg er dan voor dat de resterende actieradius
niet minder dan 30 km is.
Het voertuig verlaat onder bepaalde omstandigheden automatisch de huidige modus,
bijvoorbeeld wanneer het voertuig niet in de parkeerstand staat, de accu een risico op ontsteking
heeft, er een software-update aan de gang is, het voertuig in de oplaad-modus staat, het voertuig is
vergrendeld en er van account wordt gewisseld.
Ademen-modus
De Ademen-modus helpt u te leren hoe u goed kunt ademen, uzelf kunt kalmeren en stress kunt
verlichten.
U of uw bevoegde gebruikers kunnen de toepassingslauncher openen om de pagina Tide > Ademen te openen, waar ademscenario's en een
achtergrondgeluidsscenario's en -volumes kunnen worden ingesteld en opgeslagen voor het specifieke
account.
Opgelet 冥想与呼吸
Zorg ervoor dat het voertuig in de parkeerstand staat en niet in de Power Swap-modus.
Sluit alle portieren en het laadplatform voordat u omwille van de veiligheid de
meditatiemodus start.
Als het voertuig niet wordt opgeladen, zorg er dan voor dat de resterende actieradius
niet minder dan 30 km is.
Het voertuig verlaat onder bepaalde omstandigheden automatisch de huidige modus,
bijvoorbeeld wanneer het voertuig niet in de parkeerstand staat, de accu een risico op ontsteking
heeft, er een software-update aan de gang is, het voertuig in de oplaad-modus staat, het voertuig is
vergrendeld en er van account wordt gewisseld.
Snelle toegang
U kunt tikken op Snelle toegang in de toepassingslauncher op het
centraal scherm, om vrij toepassingen te combineren voor speciale scenario's of het Recht scherm openen om
te genieten van een gepersonaliseerde en geautomatiseerde intelligente ervaring via de aanbevolen Snelle
toegang-sjablonen.
Acties die speciale snelkoppelingen ondersteunen omvatten: tijd, media, weer, comfort binnen,
rijden, opladen, deuren, vensters, zetels, verlichting, systeeminstellingen en toepassingen en andere
gebruikelijke instellingen. U kunt speciale scenario's ook delen met vrienden.
Controlelampjes op het instrumentenpaneel
Als de volgende controlelampjes niet gaan branden of uit gaan zoals ze normaal zouden doen, neemt
u voor hulp onmiddellijk contact op met het NIO Service Center.
Symbool op het scherm van het instrumentenpaneel
Beschrijving
Controlelampje voor de regeling van het automatisch grootlicht en dimlicht
Controlelampje voor het grootlicht
Controlelampje voor de automatisch parkeerrem
Controlelampje voor de positielichten
Controlelampje voor het dimlicht
Controlelampje voor de mistlampen voor
Controlelampje voor 'auto is gebruiksklaar'
Controlelampje voor de richtingaanwijzers links
Controlelampje voor de richtingaanwijzers rechts
Controlelampje voor de mistlampen achter
Controlelampje voor met ijs en sneeuw bedekt wegdek
Controlelampje voor ingeschakeld/storing in het elektronisch stabiliteitscontrolesysteem
Controlelampje voor hoogspanningsaccu bijna leeg
Herinnering wegens overschrijding van de maximumsnelheid of storingslampje voor de
snelheidsbegrenzingsmodus
Controlelampje voor de status van de aanhangwagenkoppeling
Storingslampje voor de slimme koplampen
Controlelampje voor uitgeschakeld elektronisch stabiliteitscontrolesysteem
Controlelampje voor storing/start zelfinspectie van systeem voor waarschuwing bij
slaperigheid en aandacht van de bestuurder (DDAW)
Controlelampje voor geen gezicht gedetecteerd door systeem voor waarschuwing bij
slaperigheid en aandacht van de bestuurder (DDAW)
Controlelampje voor uitgeschakelde rijstrookbewaking en -assistent
Controlelampje voor uitgeschakelde waarschuwing voor maximumsnelheid
Waarschuwingslampje voor de vermogenslimiet
Waarschuwingslampje voor een storing in het antiblokkeerremsysteem
Waarschuwingslampje voor het direct-bandenspanningbewakingssysteem (dTPMS)
Waarschuwingslampje voor het uitschakelen van de hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor uitgeschakeld/storing in de autonome noodstop / waarschuwing
voor een botsing aan de voorkant
Controlelampje voor de status van de herinnering voor handenvrij
Controlelampje voor de aangesloten laadkabel
Controlelampje voor de elektronische parkeerrem
Controlelampje voor de status van de waarschuwing bij slaperigheid en aandacht van de
bestuurder (DDAW)
Waarschuwingslampje voor een storing in het e-aandrijflijnsysteem
Waarschuwingslampje voor een storing in de elektronische parkeerrem
Waarschuwingslampje voor de herinnering van niet-bevestigde veiligheidsgordel
Waarschuwingslampje voor een storing in de airbags
Waarschuwingslampje voor een storing in de aandrijfmotor
Waarschuwingslampje voor een storing in het opladen van de laagspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor een storing in de hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor een te hoge temperatuur van de hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor een storing in de elektrische aansluiting van de aanhangwagen
Waarschuwingslampje voor een storing in de dodehoekdetectie en de waarschuwing bij een
rijstrookwisseling
Waarschuwingslampje voor een storing in de waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant
(FCTA) / waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B)
Waarschuwingslampje voor een storing in de rijhulp
Waarschuwingslampje voor een storing in de maximumsnelheidsfunctie
Waarschuwingslampje voor een storing in S-APA met Fusion
Waarschuwingslampje voor een storing in de rijstrookbewaking en -assistent
Bedieningselementen op middendisplay
Middendisplay voorin
Nadat u of een gemachtigde gebruiker bent ingelogd, biedt het middendisplay eenvoudige toegang
tot uitgebreide persoonlijke hulpbronnen, zoals muziek, navigatie en radiozenders. U kunt ook uw favoriete
content selecteren en opslaan in uw persoonlijke account. De gepersonaliseerde content die in uw account
is opgeslagen, kan worden weergegeven wanneer u de volgende keer inlogt bij uw account. U kunt vrij
omschakelen tussen verschillende accounts in uw auto en de gepersonaliseerde content van de verschillende
accounts zal telkens worden weergegeven.
U kunt meerdere functies (media, navigatie, enz.) selecteren op de hoofdpagina van het
middendisplay. Deze functies zijn de volgende:
Meldingenbalk
Toont informatiemeldingen, waarschuwingsmeldingen, waarschuwingspictogrammen, enz.
Functietegelmenu
Houd ingedrukt om om te schakelen naar een andere functietegel, zoals muziek, weer, enz.
Hoofdpagina
Om terug te keren naar de hoofdpagina tikt u op deze knop of knijpt u vijf vingers samen op
een willekeurige interface van het middendisplay.
Instellingen van de auto
Configureer de instellingen van veelgebruikte functies.
U kunt ook vanaf de linkerrand van het middendisplay naar rechts vegen op de pagina Snelle
toegang weer te geven. Op deze pagina hebt u snel toegang tot veelgebruikte functies en kunt u de
functies voor snelle toegang naar wens instellen.
Bedieningspaneel voor airconditioning en comfortfunctie
Hierop kunt u de airconditioning, stoelen en comfortfuncties snel instellen.
Applicatiecentrum
Selecteer verschillende applicaties, zoals weer en foto's.
Volumeregeling
Voor snel instellen van systeem- en mediavolume.
Gegevensrecorder voor gebeurtenissen (EDR)
De auto is uitgerust met een gegevensrecorder voor gebeurtenissen (EDR). Het belangrijkste doel
van de gegevensrecorder voor gebeurtenissen (EDR) is om gegevens op te nemen van sommige botsingen of de
omstandigheden die lijken op een botsing, zoals het opblazen van een airbag of een botsing met een obstakel
op de weg. Deze gegevens kunnen helpen om de operationele status van de voertuigsystemen te controleren.
De gegevensrecorder voor gebeurtenissen (EDR) van deze auto kan tijdelijk of permanent
technische informatie opslaan, zoals de status van de auto, gebeurtenissen en storingen. Deze technische
informatie bevat doorgaans de volgende status en componenten, modules, systemen en omgevingen:
Informatie over de status van de auto en zijn afzonderlijke componenten, zoals rijsnelheid,
acceleratie en voertuigidentificatiecode.
Status van de werking van belangrijke systeemcomponenten, zoals de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels.
De reactie van de auto onder speciale omstandigheden, zoals het opblazen van airbags en het
ingrijpen van het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP).
Gegevens gedurende een periode voorafgaande aan en volgend op een botsing, zoals het
remmen, accelereren en sturen, het tijdstip van de botsing, informatie over het in werking treden van
de beschermingsinrichtingen voor de inzittenden, informatie over de status van de veiligheidsgordel,
enz.
Deze gegevens helpen om de omstandigheden waaronder een botsing of letsel is opgetreden beter te
begrijpen.
In de Gegevensrecorder voor gebeurtenissen (EDR) worden de gegevens van de rijsnelheid
aangeleverd door de regeleenheid voor de remmen.
Deze gegevens zijn uitsluitend van natuurlijke attributen die worden gebruikt om storingen te
identificeren en elimineren en om de functies van de auto te optimaliseren. De bewegingskarakteristieken van
de weggedeelten waarover is gereden, kunnen niet worden gecreëerd op basis van deze gegevens. Wanneer
servicewerkzaamheden worden verricht, zoals reparatie en onderhoud, kunnen servicemedewerkers en de
fabrikant deze technische gegevens lezen uit het gebeurtenissen- en storingsgegevensgeheugen met behulp van
een speciaal diagnoseapparaat Nadat de storing is verholpen, kan de informatie in het
storingsgegevensgeheugen worden verwijderd of continu worden overschreven.
Als de auto wordt gebruikt, kunnen deze technische parameters en overige informatie met
betrekking tot de auto, zoals ongevallenrapporten, schade aan de auto, bewijsmaterialen, enz. (waarbij
mogelijk professioneel personeel moet worden ingeschakeld) worden gelezen met behulp van een
diagnoseapparaat in een NIO Service Center.
Als het EDR-systeem onvoldoende ruimte heeft om een gebeurtenis op te slaan, zullen eerder
ontgrendelde gebeurtenisgegevens worden geschreven met de gegevens van de huidige gebeurtenis, echter dit
overschrijven gebeurt in chronologische volgorde. De gegevens van een vergrendelde gebeurtenis zullen niet
worden overschreven door de gegevens van latere gebeurtenissen.
OpmerkingNIO在未经车主允许的情况下不会将数据记录系统的信息透露给第三方人员使用。
NIO zal zonder uw toestemming geen informatie die in het systeem is opgenomen aan een derde
partij bekendmaken.
Systeemupgrade
Uw auto is uitgerust met een systeem voor upgraden vanaf afstand. Wanneer de auto is verbonden
met het internet, kunt u onderaan het middendisplay naar de pagina Instellingen gaan en op Algemeen > Systeemupdate tikken om de systeemsoftware van de auto te upgraden. en
uw voertuigfuncties up-to-date te houden. U wordt via een melding geïnformeerd wanneer een software-update
beschikbaar is. U kunt ervoor kiezen om het upgraden onmiddellijk te starten of een tijdstip voor de upgrade
plannen (de auto kan het upgraden automatisch starten op het opgegeven tijdstip). Tijdens het upgraden geeft
het middendisplay de tijdsduur weer die nodig is om de procedure te voltooien (welke afhankelijk is van de
grootte van het upgradepakket).
OpgeletDo not perform system upgrades while the vehicle is in charging process.
De systeemupgradefunctie is alleen beschikbaar in de account van de auto-eigenaar.
De systeemupgrade kan alleen worden uitgevoerd wanneer de auto in de parkeerstand (P-stand)
staat en is verbonden met het netwerk.
Het systeemupgradeproces vergt een bepaalde hoeveelheid energie. Verzeker u er vóór de
systeemupgrade van dat het accuniveau van de auto hoger is dan 20% en uw reis zorgvuldig is gepland.
Als de systeemupgrade voor de auto wordt uitgevoerd tijdens het oplaadproces, zal het
oplaadproces automatisch stoppen. Nadat de systeemupgrade is voltooid, kunt u het oplaadproces
handmatig hervatten.
Tijdens het systeemupgradeproces kan de auto ook worden ontgrendeld/vergrendeld met behulp
van de NFC/Bluetooth-sleutel op de mobiele telefoon, naast de smart key. Er kan niet met de auto
worden gereden.
Systeemupgrades kunnen resulteren in updates of toevoegingen van sommige functies, naast
wijzigingen is het gebruikelijke gedragingen van bepaalde functies. Nadat de systeemupdate is
voltooid, leest u de upgrade-instructies aandachtig door om uzelf bekend te maken met de geüpdate of
toegevoegde functies. Gebruik de geüpdate functie voorzichtig als u er niet bekend mee bent om
persoonlijk letsel of schade aan eigendommen als gevolg van een verkeerde bediening te voorkomen.
Als de systeemupgrade niet kan worden gestart of niet met succes kan worden voltooid, neemt
u onmiddellijk contact op met het NIO Service Center.
Wijzig voertuigcomponenten of software niet zelf om persoonlijk letsel of schade aan
eigendommen als gevolg van een storing van de systeemupgrade te voorkomen.
Alle instellingen resetten
Als u uw voertuig moet verkopen, kunt u alle inhoud en instellingen wissen door het openen van
Instellingen onderaan het centraal scherm en te tikken op Algemeen > Alle
instellingen resetten.
De volgende gegevens en instellingen zullen gewist worden, met inbegrip van voertuiginstellingen
(zoals instellingen voor zetels, zijspiegels en klimaatregeling), rij-instellingen (zoals ADAS en rijmodus),
NOMI-instellingen, systeeminstellingen (zoals tijd en datum), navigatie-instellingen, media-afspeellijsten
en foto's en video's.
Opgelet 恢复出厂设置
Alleen de eigenaar van het voertuig kan alle instellingen resetten. De bewerking kan alleen
worden uitgevoerd wanneer het voertuig wordt gestopt.
Bij het resetten van alle instellingen worden het instrumentenpaneel en het middendisplay
zwart en knipperen ze. Ga niet in het voertuig rijden terwijl u het systeem reset. Dit kan leiden tot
onvoorspelbare gevolgen.
Na het resetten wordt het voertuig hersteld naar de gedeactiveerde staat. U moet het
voertuig opnieuw activeren om het te kunnen gebruiken.
Door te resetten worden al uw instellingen, toepassingsgegevens en alle inhoud, inclusief
foto's en video's, die in het voertuig zijn opgeslagen, gewist. Het wordt aanbevolen om een back-up te
maken van uw belangrijke bestanden voordat u gaat resetten. U kunt het album
op het middendisplay openen, bestanden die u wilt bewaren selecteren en
naar een USB-stick exporteren.
Bij het resetten worden uw persoonlijke gegevens die in de cloud zijn opgeslagen, zoals
rijgewoonten, frequente navigatieadressen en muziekafspeellijsten, niet gewist.
Basisbediening
De auto starten
De auto kan zich voorbereiden op het rijden wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
Sluit het bestuurdersportier of trap het rempedaal in.
De bestuurder kan de auto op vele manieren starten, zoals met de smart key, NFC-kaart en NFC
van de mobiele telefoon.
Als de NFC van de mobiele telefoon of de NFC-kaart wordt gebruikt, plaatst u de mobiele
telefoon waarop de NFC-sleutel staat of de NFC-kaart op de draadloos-oplaadplaat. Laat de mobiele telefoon
ontgrendeld en plaats deze op de draadloos-oplaadplaat. Probeer vervolgens de auto te starten en een
versnellingsstand te selecteren.
Opgelet 使用NFC启动时,请确保手机或卡片钥匙处于无线充电面板处。
Wanneer u het voertuig start via een NFC-kaart, moet u ervoor zorgen dat uw telefoon of
NFC-kaart op het draadloze Power Swap Station is gezet.
Bij een aanrijding wordt de botskracht via het gaspedaal overgebracht op het onderbeen van de
bestuurder, waardoor een persoonlijk letsel ontstaat. Daarom heeft het gaspedaal een breukbegrenzergroef
om de benen en persoonlijke veiligheid van de bestuurder te beschermen.
In onverwachte situaties waarin een grote zijdelingse externe kracht op het voertuig wordt
uitgeoefend, kan het gaspedaal breken als gevolg van het ontwerp van de begrenzergroef.
Een versnellingsstand selecteren
Nadat het rempedaal is ingetrapt en de schakelhendel in de D- of R-stand is gezet, geeft het
digitale instrumentenpaneel weer
om aan te geven dat de auto klaar is voor vermogensuitvoer. Na het schakelen geeft het digitale
instrumentenpaneel de real-time stand van de schakelhendel van de auto weer. Als het schakelen mislukt,
vraagt het digitale instrumentenpaneel u om de huidige versnellingsstand te controleren.
U kunt de PRD-schakelhendel gebruiken om het schakelen te bedienen, inclusief:
Vooruitrijstand (D-stand): wordt gebruikt in de normale rijmodus
Achteruitrijstand (R-stand): kan alleen worden geselecteerd in de parkeerstatus
Parkeerstand (P-stand): voorkomt slippen in de parkeerstatus
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Geluid > Geluidsignaal voor schakelen om het geluidsignaal in of uit te
schakelen.
De auto kan bijvoorbeeld onder specifieke omstandigheden in de neutraalstand (N-stand) worden
gezet, zoals wanneer de auto wordt geduwd of in een automatische wasstraat.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > N (neutraalstand) om de neutraalstand (N-stand) in of
uit te schakelen.
Bevestig na het schakelen altijd de versnelling op het digitale instrumentenpaneel. Als er
iets niet klopt bij de weergegeven versnelling, bevestigt u dit nogmaals of schakelt u opnieuw.
Opgelet只有在停车状态且踩下制动踏板时,才能挂入驻车挡(P挡)。
U kunt alleen naar PARKEREN schakelen als het voertuig stilstaat en het rempedaal wordt
ingetrapt.
Voordat u het voertuig verlaat of op een helling stopt, moet u ervoor zorgen dat de
versnelling in de parkeerstand wordt geschakeld. Als u de versnelling op het digitale
instrumentenpaneel niet hebt bevestigd, kan het voertuig wegrollen.
Elektrische parkeerrem (EPB)
Wanneer de parkeerstand wordt geselecteerd, wordt de parkeerrem automatisch geactiveerd en
wordt op het digitale instrumentenpaneel weergegeven om aan te geven dat de elektrische parkeerrem (EPB) is ingeschakeld.
Als de auto vanaf de buitenkant wordt vergrendeld, wordt de voeding van de auto automatisch
uitgeschakeld en worden het middendisplay en digitale instrumentenpaneel tegelijkertijd uitgeschakeld.
U kunt de auto op de volgende manieren in de parkeerstand zetten:
Druk op de knop voor de P-stand op de zijkant van de schakelhendel op de middenconsole.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Elektrische parkeerrem (EPB) om te parkeren.
Wanneer het digitale instrumentenpaneel weergeeft, betekent dit dat het remsysteem defect is. Rijd voorzichtig en neem contact
op met het NIO Service Center voor onderhoud.
Rijmodi
De auto heeft vijf basisrijmodi: Sport+, Sport, Comfort, Eco en Aangepast. U kunt de instellingen
voor acceleratie, regeneratief remmen, stuurkracht en airconditioning veranderen met behulp van deze modi.
De rijmodi kunnen worden geselecteerd om de rijeigenschappen van de auto te wijzigen, uw
rijervaring te verbeteren, of te voorzien in uw unieke rijbehoeften in speciale situaties.
Sport+
Sport
Comfort
Eco
Aangepast
Acceleratie
4 s
5,9 s
7,9 s
9,9 s
4 s, 5,9 s, 7,9 s, 9,9 s, 12,9 s
Regeneratief remmen
Laag
Laag
Laag
Standaard
Standaard, Laag, Zeer laag
Stuurkracht
Normaal
Standaard
Comfort
Comfort
Stevig, Standaard, Comfort
Airconditioning
Standaard
Standaard
Standaard
Eco
Standaard, Eco
Opmerking: De rijmodi Sport+, Sport, Comfort en Eco zijn aanpasbaar, behalve voor wat de
acceleratie betreft.
In de Eco-modus geeft het systeem voorrang aan het verlagen van het energieverbruik van de auto.
In vergelijking met de andere rijmodi, is het comfort van de airconditioning iets minder. Zo nodig kunt u
handmatig een hogere of lagere temperatuur instellen dan in andere modi is ingesteld.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijden/Parkeren > Rijmodus om de instellingen op te roepen.
Scenariohulp
Sneeuwmodus
De sneeuwmodus is bedoeld voor gebruik op wegen die bedekt zijn met sneeuw, wegen met een
geringe tractie door een afwisseling van nat asfalt, sneeuw en ijs, naast glad gras.
Als deze modus is ingeschakeld, blijft de auto de vierwielaandrijving gebruiken, waarbij het
vermogen in gelijke mate wordt verdeeld tussen de voor- en achterwielen. Het gaspedaal reageert relatief
voorzichtig om soepel wegrijden te garanderen en slippen op gladde ondergronden, zoals ijs, te voorkomen
zodat u veilig over besneeuwd terrein kunt rijden.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Sneeuwmodus om deze functie in of uit te schakelen.
De Sneeuwmodus van de auto kan de rijveiligheid verhogen. Echter, rijd desondanks
voorzichtig en trap het gaspedaal en rempedaal langzaam in om de rijsnelheid te beheersen. Let goed op
of er vreemde voorwerpen in de omgeving van de auto zijn om te voorkomen dat de auto beschadigd raakt.
Moddermodus
De moddermodus is bedoeld voor glad asfalt of onderstroomde wegen, naast omstandigheden met
verzadig, glad zand of modder.
De moddermodus verhoogt het stabiel en soepel rijden van de auto tijdens wegrijden, remmen en
bochten rijden. De auto blijft de vierwielaandrijving gebruiken, waarbij het vermogen in gelijke mate
wordt verdeeld tussen de voor- en achterwielen met een uiterst lage regeneratief remmen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Moddermodus om deze functie in of uit te schakelen.
De Moddermodus van de auto kan de rijveiligheid verhogen. Echter, rijd desondanks
voorzichtig en trap het gaspedaal en rempedaal langzaam in om de rijsnelheid te beheersen. Let
goed op of er vreemde voorwerpen in de omgeving van de auto zijn om te voorkomen dat de auto
beschadigd raakt.
Rijd niet met de auto op modderige of drassige wegen om te voorkomen dat u vast komt
te zitten of strandt.
Zandmodus
De zandmodus is geschikt voor een verzadigd, hard ballastbed van zanderige grond en
Gobi-wegoppervlakken.
De zandmodus maakt het wegrijden en remmen soepeler en staat enig zijwaarts slippen toe terwijl
vastzitten wordt voorkomen en vooruitrijden mogelijk blijft. Om het rijplezier onder zanderige
omstandigheden te vergroten, blijft de auto de vierwielaandrijving gebruiken, waarbij een hoger vermogen
wordt geleverd aan de achterwielen. Het vermogen wordt agressiever overgebracht en de stabiliteit van de
auto wordt geregeld met extreem lage regeneratief remmen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Zandmodus om deze functie in of uit te schakelen.
De Zandmodus van de auto kan de rijveiligheid verhogen. Echter, rijd desondanks
voorzichtig en let goed op of er vreemde voorwerpen in de omgeving van de auto zijn om te
voorkomen dat de auto beschadigd raakt.
Rijd niet met de auto op zachte woestijnbodem en zandstranden om te voorkomen dat u
vast komt te zitten.
Aanhangwagenmodus
De auto detecteert automatisch dat een aanhanger is aangekoppeld en past de instellingen aan,
zoals de ophangingshoogte, hoek van de achteruitkijkspiegel, rijhulpfuncties en veiligheidskenmerken, in
overeenstemming met het trekscenario.
Voorafgaand aan het trekken van een aanhanger, zet u de auto in de P-stand, gaat u naar de
pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op Rijden > Elektrische trekhaak. De trekhaak wordt dan uitgeklapt. Wanneer een
aanhanger wordt getrokken, moet de aanhangwagenmodus altijd actief zijn. Wanneer u de kabelboom van de
aanhanger aansluit, schakelt de auto de aanhangwagenmodus in nadat u hebt bevestigd. De aanhangwagenmodus
wordt uitgeschakeld zodra de kabelboom van de aanhanger wordt losgekoppeld. Als u de aanhangwagenmodus
handmatig wilt in- of uitschakelen, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het
middendisplay en tikt u op Rijden > Aanhangwagenmodus. Een van de
volgende indicatoren wordt nu op het instrumentenpaneel weergegeven:
Pictogram
Beschrijving
De auto heeft gedetecteerd dat de verlichting van de aanhanger is aangesloten, maar
de aanhangwagenmodus is niet geactiveerd. Mogelijk is er al een accessoire op de auto aangesloten.
De auto heeft een storing in een elektrische aansluiting van de verlichting van de
aanhanger gedetecteerd. Een deel van of alle verlichting van de aanhanger kan defect zijn. Voor uw
veiligheid moet u zo snel mogelijk stoppen en de bedrading of aansluiting van de verlichting van de
aanhanger op storingen controleren. Als het probleem is opgelost, maar het rode pictogram nog steeds
wordt weergegeven,moet u de aanhangwagenmodus uit- en daarna weer inschakelen.
Waarschuwing拖车前,务必检查拖车模式是否已启用。
Controleer voordat u gaat slepen of de sleepmodus is ingeschakeld.
In geen geval mag de sleepmodus worden uitgeschakeld tijdens het slepen. Als u dit
wel doet, kan dit leiden tot ongevallen.
Gebruik de instelling voor het bijstellen van de rijhoogte op het middendisplay niet
om de hoogte van de trekinrichting goed af te stemmen op de hoogte van de aanhangwagen.
Opmerking启用拖车模式时,某些 PILOT 功能(转向、召唤、车道辅助等)以及脚踢传感器、便利进出、超声波传感器功能可能不可用。
Sommige PILOT-functies (Stuurhulp,Actieve rijstrookverandering enzovoort) evenals de
voetbewegingsensoren, gemakkelijke toegang en ultrasone sensoren zijn mogelijk niet beschikbaar
in de aanhangwagenmodus.
Zet het voertuig op de normale rijhoogte voordat een aanhanger wordt aangekoppeld.
Als u de aanhangwagenmodus met een abnormale rijhoogte inschakelt, wordt de rijhoogte
automatisch bijgesteld naar normaal.
Super-ecomodus
Het energieverbruik van de auto kan worden verlaagd om een groter bereik te krijgen door
functies uit te schakelen die niet noodzakelijk zijn voor het rijden terwijl tegemoet wordt gekomen aan de
minimale behoeften voor rijden.
In de Super-ecomodus is de topsnelheid van de auto beperkt, zijn de rijhulpfuncties en andere
functies tijdelijk niet toegankelijk, en zijn ook comfortfuncties, zoals de airconditioning en
sfeerverlichting, beperkt.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Super-ecomodus om deze functie in of uit te schakelen.
U kunt omschakelen aar elke reguliere rijmodus of de Super-ecomodus verlaten door nogmaals op
de knop te tikken.
Functie-instellingen
Autohold
De functie Autohold dient om de auto in stilstand te houden tijdens tijdelijk parkeren terwijl
het rempedaal is losgelaten.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Autohold inschakelen en selecteer de gewenste methode
om Autohold in te schakelen.
Helemaal intrappen: Trap het rempedaal in tot de auto stilstaat, laat daarna het rempedaal
iets los en trap het vervolgens helemaal in om Autohold in te schakelen.
Automatisch inschakelen: Trap het rempedaal in tot de auto stilstaat, waarna Autohold
automatisch zal worden ingeschakeld.
Als Autohold is ingeschakeld, wordt het pictogram weergegeven op het digitale instrumentenpaneel. Na inschakelen, kunt u het gaspedaal of het
rempedaal intrappen om Autohold te uit te schakelen.
Opgelet当车辆处于后退挡(R 挡)时,自动激活的驻车方式不生效。仍需使用深踩激活的方式驻车。
De hellingmodus wordt niet ingeschakeld wanneer het voertuig in de achteruit
(R-versnelling) staat. U moet dan nog steeds activering door volledig indrukken gebruiken om te
parkeren.
In een noodgeval kunt u ook het rempedaal helemaal intrappen om Autohold in te schakelen.
U kunt Autohold ook inschakelen wanneer u hellingopwaarts parkeert zodat het remsysteem
voldoende remkracht zal leveren om de auto in stilstand te houden al naargelang de hellingshoek van de
weg.
Opgelet坡度不得超过20%。
De hellingshoek mag niet groter zijn dan 20%.
Noodstop
In het geval het rempedaal defect raakt, kunt u de noodstop activeren door op de knop voor de
parkeerstand te drukken, waarna de auto onder normale omstandigheden met volle remkracht zal vertragen om
tot stilstand te komen.
Houd de knop voor de parkeerstand ingedrukt om de noodstop te activeren.
Laat de knop voor de parkeerstand los of trap het gaspedaal in om de noodstop te
deactiveren. Om de noodstop weer te activeren, met u opnieuw op de knop drukken.
Opgelet 只有遇到制动踏板失灵或卡滞等紧急情况,才需要激活应急制动功能。
Activeer de noodrem niet, deze is uitsluitend bedoeld voor noodsituaties waar het rempedaal
defect raakt of vastzit.
Wanneer u in een grote bocht, op een hobbelige weg of in de winter op een weg met ijzel of
sneeuw rijdt, kan het activeren van de noodstopfunctie ertoe leiden dat uw auto slipt of rond zijn as
draait. Rijd voorzichtig.
Hellingwegrijhulp
De hellingwegrijhulp (HSA) voorkomt dat uw auto achteruit rolt wanneer u hellingopwaarts
wegrijdt.
Wanneer u uw voet verplaatst van het rempedaal naar het gaspedaal, wordt de druk op het
rempedaal vastgehouden in het remsysteem gedurende maximaal 2 seconden. Dit tijdelijke remeffect verdwijnt
na 2 seconden of zodra u versnelt.
Startherinnering
Nadat de auto is gestopt terwijl hij de voorligger volgt en de voorligger weer wegrijdt, stuurt
de startherinnering u een waarschuwing.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Startherinnering om deze functie in of uit te schakelen.
Terwijl deze functie is ingeschakeld en u handmatig de auto stopt omdat de voorligger is
gestopt, zal nadat de voorligger weer is weggereden en u niet volgt, zal de startherinnering u een
waarschuwing sturen.
De startwaarschuwing voor voorliggers dient alleen als referentie en kan uw visuele
waarneming niet vervangen. U moet altijd letten op de verkeers- en wegomstandigheden en conform de
toepasselijke verkeerswetten en -voorschriften met een passende en veilige snelheid rijden.
Digitale videorecorder (DVR)
De digitale videorecorder (DVR) is uitgerust met de functies lusvideo-opname, video-opname in een
noodsituatie en snelle video-opname.
Opgelet停车下电后,行车记录仪不再工作。
De digitale videorecorder werkt niet als het voertuig is geparkeerd en is uitgeschakeld.
Lusvideo-opname
De digitale videorecorder (DVR) heeft naast de hoofdkijkhoek tevens de 360-gradenkijkhoeken
voor/achter/links/rechts, en ondersteunt gelijktijdige opnamen en real-time voorbeeldweergave.
Hoofdkijkhoek: neemt alleen de hoofdkijkhoek van de camera op die een maximale resolutie
van 3840x1696 pixels ondersteunt en een framerate van 30 frames per seconde heeft.
Vijf kijkhoeken: neemt alle kijkhoeken van de camera op met vier 360-gradencamera's die een
maximale resolutie van 1280×1000 pixels ondersteunen en een framerate van 30 frames per seconde
hebben.
De langste ononderbroken lusopnameduur voor de hoofdkijkhoek van de digitale videorecorder
(DVR) is ongeveer 10 uur, en voor de vijf kijkhoeken is dat 5,7 uur. Wanneer de betreffende tijdsduur
wordt overschreden, wordt het originele videobestand overschreven.
De content van de lusvideo-opname wordt opgeslagen in de map Foto's >
Digitale videorecorder (DVR) > Lusopname. Als u een specifiek videobestand wilt bewaren,
sluit u een opslagapparaat aan, zoals een USB-stick, selecteert u het videobestand en brengt u het over
naar het opslagapparaat om het daarop op te slaan.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Veiligheid > Digitale videorecorder (DVR) om deze functie in of uit te
schakelen.
Als de functie is ingeschakeld, wordt weergegeven bovenaan het middendisplay.
Als de functie is uitgeschakeld, wordt weergegeven bovenaan het middendisplay.
De digitale videorecorder (DVR) ondersteunt de functies geluidsopname en watermerken, die
standaard zijn uitgeschakeld en handmatig moeten worden ingeschakeld.
In de instellingen voor de opname-interface van de digitale videorecorder (DVR), tikt u op
Geluidsopname om de functie in of uit te schakelen.
In de instellingen voor de opname-interface van de digitale videorecorder (DVR), tikt u op
Verkeersinformatie-watermerken om de functie in of uit te schakelen.
Als de functie geluidsopname is ingeschakeld, wordt bovenaan het middendisplay weergegeven en kan de digitale
videorecorder (DVR) geluid opnemen.
Als de functie digitale videorecorder (DVR) is ingeschakeld, wordt de camera ingeschakeld en
blijft deze lusvideo-opnamen maken tot de video-opname wordt beëindigd.
Video-opname in een noodsituatie
De functie video-opname in een noodsituatie kan videobeelden opnemen en opslaan in het geheugen
van de auto. Als de autonome noodstop (AEB) wordt geactiveerd of een airbag wordt opgeblazen, wordt een
video-opname van de noodsituatie gemaakt en opgeslagen.
De video's van noodsituaties bevatten videobeelden die zijn opgenomen van 30 seconden voordat
de noodsituatie optrad tot en met 60 seconden nadat de noodsituatie is opgetreden. De content van de
video-opname van de noodsituatie wordt opgeslagen in de map Foto's > Digitale
videorecorder (DVR) > Noodsituatie. Als u een specifiek videobestand wilt bewaren, sluit u
een opslagapparaat aan, zoals een USB-stick, selecteert u het bestand en brengt u het over naar het
opslagapparaat om het daarop op te slaan.
Snelle video-opname
De functie snelle video-opname dekt de meeste handmatig geactiveerde scenario's, zoals een
overtreding van de regels, opzettelijke provocaties, lol maken, enz., die op tijd kunnen worden
opgeslagen, gemakkelijk kunnen worden opgenomen en snel kunnen worden gevonden.
Ga naar de pagina Snelle toegang door op de hoofdpagina van het middendisplay naar rechts te
vegen, tik op Snelle video-opname om de opname te starten. Bovenaan het
middendisplay wordt weergegeven.
De snelle video-opname slaat een video op vanaf 30 seconden voorafgaande aan activering tot 60
seconden erna. De content van de snelle video-opname wordt opgeslagen in de map Foto's > Digitale videorecorder (DVR) > Noodsituatie. Als u een specifiek
videobestand wilt bewaren, sluit u een opslagapparaat aan, zoals een USB-stick, selecteert u het bestand
en brengt u het over naar het opslagapparaat om het daarop op te slaan.
Het opslagruimte voor noodvideo's zal niet kritiek overschreven worden en wanneer de
opslagruimte vol is, moet deze handmatig worden opgeschoond. Anders is dit van invloed op de
video-opnamefunctie.
Akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem (AVAS)
Als uw auto met lage snelheid rijdt (typisch lager dan 30 km/u), brengt het een geluid voort om
andere weggebruikers in de omgeving te waarschuwen, zoals voetgangers en andere voertuigen.
U kunt op de hoofdpagina van het middendisplay naar rechts vegen om de pagina Snelle toegang weer
te geven, of u kunt de instelpagina Geluid weergeven. Tik op Akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem (AVAS) en schakel deze functie in of uit.
Als u deze functie handmatig uitschakelt, worden bijbehorende meldingen weergegeven op het
middendisplay en moet u opnieuw tikken om de functie uit te schakelen. De functie zal de volgende keer na
het starten weer zijn ingeschakeld.
Als de functie is ingeschakeld:
Wanneer de rijsnelheid tussen 0 en 20 km/u ligt, neemt de intensiteit van het geluid toe
naarmate de rijsnelheid toeneemt.
Wanneer de rijsnelheid tussen 20 en 30 km/u ligt, neemt de intensiteit van het geluid af
naarmate de rijsnelheid toeneemt.
Als de rijsnelheid hoger is dan 30 km/u, wordt geen geluid voortgebracht.
Als de rijsnelheid afneemt tot 25 km/u, wordt het geluid weer voorgebracht.
Opgelet车外低速提示音系统暂停开关仅在短距离内没有行人、且周围环境明显不需要提示音时才使用。
De waarschuwing voor voetgangers kan alleen worden uitgeschakeld als het niet nodig is om een
geluid af te geven als er geen voetgangers in de buurt zijn.
Parkeercamera en parkeerassistent
De parkeerassistent monitort de omgevingsomstandigheden van de auto bij lage snelheid door middel
van ultrasoonsensoren om u te helpen veilig te rijden.
Tijdens het parkeren zal uw auto u waarschuwen door middel van waarschuwingstonen en beelden
afhankelijk van de afstand tussen obstakels en de voorkant of achterkant van uw auto.
Afstand
Frequentie van de waarschuwingstonen
Kleur
1,2 - 1,5 m
Geen
Wit
0,9 - 1,2 m
0, 1, 2 keer per seconde
Wit
0,6 - 0,9 m
0, 2, 3 keer per seconde
Oranje
0,3 - 0,6 m
3, 4, 5 keer per seconde
Oranje
Minder dan 0,3 m
Pieptonen met hoge frequentie
Rood
Opgelet爱车前方和后方报警区域不超过1.5 米。
De afstanden vóór en achter de auto waarbinnen het alarm werkt, zijn niet groter dan 1,5
meter.
De parkeerhulp dient alleen als referentie en kan uw visuele waarneming niet vervangen.
Als rijhulpfunctie kan de parkeerhulp niet alle situaties aan in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden. U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en zelf beslissen over
het gebruik van de parkeerhulp alleen als het naar uw eigen inschatting veilig is.
Het is altijd uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het voertuig op een veilige
manier wordt bestuurd en voldoet aan de toepasselijke verkeerswetten en -voorschriften.
Parkeercamera inschakelen.uitschakelen
U kunt de parkeercamera op de volgende manieren inschakelen:
Veeg op de hoofdpagina van het middendisplay naar rechts om de pagina Snelle toegang weer
te geven en tik op 360-gradenweergave om de 360° panoramacamera te
openen.
Open op het middendisplay het applicatiecentrum en tik op Parkeren om de geheugenweergave te openen (360°-panoramacamera of camera voor
twee beelden).
Zet de auto in de R-stand en open de geheugenweergave (360°-panoramacamera of camera voor
twee beelden).
Houd aan de rechterkant van het stuurwiel de middenknop ingedrukt, stel de aangepaste
functie in op 360-gradenweergave, en open vervolgens de panoramacamera.
Laat NOMI ontwaken, schakel met uw stem Parkeren in en open
de 360°-panoramacamera.
U kunt bovenaan de rechterkant van de interface van de parkeercamera tikken en selecteren om
het waarschuwingssignaal uit te schakelen. Tegelijkertijd dient u zich bewuste te zijn van de risico's als
gevolg van het uitschakelen van het waarschuwingssignaal.
De parkeercamera wordt automatisch uitgeschakeld wanneer uw voertuig zich in de
parkeerstand bevindt of sneller rijdt dan 21 km/u.
U kunt de parkeercamera ook handmatig uitschakelen door met vijf vingers het middendisplay
vast te pakken of door op de knop Uit linksboven te tikken.
WaarschuwingThe ultrasonic sensor may have limited detection capabilities and information such
as "Front Parking Radar Failure", "Rear Parking Radar Failure", "Parking Radar System Failure" may be
displayed in the following situations, which include but are not limited to:
De ultrasone sensor kan beperkte detectiemogelijkheden hebben en informatie zoals "Storing
parkeerradar voor", "Storing parkeerradar achter", "Storing parkeerradarsysteem" kan worden
weergegeven in de volgende situaties, waaronder, maar niet beperkt tot:
Een of meer ultrasoonsensoren zijn beschadigd, verkeerd geplaatst of afgedekt
(bijvoorbeeld door modder, ijs of sneeuw, of een autohoes).
De prestaties van de ultrasoonsensoren worden beïnvloed door zware weersomstandigheden
zoals regen, sneeuw, mist en nevel.
Sensoren worden beïnvloed door andere elektrische apparatuur of apparaten die storing
kunnen veroorzaken.
OpgeletIn some situations, the ultrasonic sensor may give false alarms due to its
characteristics. This will disappear as road conditions change and will not affect the normal driving
of your vehicle.
In sommige situaties kan de ultrasoonsensor een vals alarm veroorzaken als gevolg van zijn
eigenschappen. Dit verdwijnt wanneer de wegomstandigheden veranderen en is niet van invloed op normaal
rijden met de auto. Dit is inclusief, maar niet beperkt tot:
Ruw asfalt, cement of straatstenen, waterverzadigde wegen en andere typen oneffen
wegdek.
Inductiespoelen en andere zaken ingebouwd in het wegdek.
Interferentie veroorzaakt door grote voertuigen, bouwmachines en andere apparatuur in
de buurt.
Ultrasone sensordetectie kan worden beperkt voor bepaalde obstakels, waaronder obstakels
die laag of smal zijn of die afkomstig zijn van de bovenkant of zijkant van het voertuig. In deze
gevallen moet je altijd aandacht besteden aan je omgeving. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot
materiële schade of persoonlijk letsel. Deze obstakels en eventuele andere niet hier genoemde zijn
o.a.:
Voetgangers, kinderen en dieren
Open parkeersloten, lage steenblokken, lage cilinders, dunne stangen, puntige
voorwerpen, kuilen, etc.
Hoogtebeperkende barrières, hoogtebalken of hangende constructies
Obstakels aan de zijkant van de carrosserie die een botsing of krassen kunnen
veroorzaken
Fietsen, hoeken van muren en vierkante kolommen op parkeerplaatsen, enz.
Interface van de parkeercamera
De parkeercamera heeft twee interfaces: 360°-panoramacamera en camera voor twee beelden. Tik op
de knop linksboven van de 360°-panoramacamera om tussen de interfaces over te schakelen.
Knop
Functie
Schakel over naar de camera voor twee beelden.
Schakel over naar de 360°-panoramacamera.
Schakel over naar Snelle toegang.
Schakel over naar de hubweergave.
Weergave van de parkeercamera
Nadat de interface van de camera voor twee beelden is geopend, kunt u overschakelen naar de
weergave voorkant en de weergave achterkant door te schakelen tussen de vooruitrijstand (D-stand) en de
achteruitrijstand (R-stand), en kunt u overschakelen tussen de verschillende weergaven door linksonder op
het middendisplay op 3D-weergave, weergave voorkant, weergave achterkant, hubweergave linker- en
rechterkant, hubweergave voorkant en hubweergave achterkant te tikken.
Bij gebruik van de 3D-weergave kunt u de weergavehoek aanpassen door met één vinger te vegen,
de zoomafstand aanpassen door met twee vingers te zoomen, en de weergavehoogte aanpassen door omhoog en
omlaag te vegen met twee vingers.
Wanneer het middendisplay het linker-/rechterwiel, het voorwiel of het achterwiel
weergeeft, verandert de parkeerweergave niet bij het schakelen.
De helderheid van de parkeercamera aanpassen
Automatisch aanpassen
Tik in de interface van de parkeercamera op "Snelle toegang", ga naar "Helderheid aanpassen" en
selecteer "Automatisch". De helderheid van het middendisplay kan automatisch worden aangepast aan de hand
van de helderheid van de omgeving.
Handmatig aanpassen
Tik in de interface van de parkeercamera op "Snelle toegang", ga naar "Helderheid aanpassen" en
verschuif vervolgens de helderheidsregelaar om de helderheid van het middendisplay handmatig aan te
passen. Voordat u de helderheid van het middendisplay handmatig aanpast, verzekert u zich ervan dat de
schakelaar "Automatisch" is uitgeschakeld.
Cameraweergavehoek volgt de stuurwielhoek
Wanneer deze functie is ingeschakeld, zal de weergavehoek van de beelden bij vooruit- en
achteruitrijden worden aangepast aan de hand van de draaihoek van het stuurwiel om bestuurders te helpen
een breder gezichtveld te bieden en veiliger te parkeren.
Open op het middendisplay het applicatiecentrum, tik op Parkeren
en schakel de instelling Stuurwielhoek volgen in.
Dynamisch transparant chassis
Dynamisch transparant chassis verwijst naar een transparant effect dat kan worden weergegeven,
na technische bewerking van de beelden van de weg die van tevoren door de camera zijn opgenomen terwijl de
auto rijdt, en gezonden naar het middendisplay van de auto zodat de wegomstandigheden in de auto kunnen
worden bekeken.
U kunt deze functie inschakelen bij de instellingen op de interface van de parkeercamera. Nadat
Dynamisch transparant chassis is ingeschakeld, kan de doorzichtigheid van het model tijdens het rijden
worden aangepast aan vier opties: "ondoorzichtig, "laag", "gemiddeld" en "hoog".
Het dynamisch transparante chassis kan mogelijke omgevingsveranderingen onder het chassis
niet detecteren wanneer het voertuig stilstaat. Rijd voorzichtig en let altijd op uw omgeving om
schade aan het voertuig te voorkomen.
Dood gebied rondom de auto
Als gevolg van de relatieve relatie tussen de montagepositie van de camera en de carrosserie
van de auto, is er een dood gebied van ongeveer 30 cm rondom de auto in de interface van de
360°-panoramacamera. Let tijdens het parkeren op de werkelijke situatie rondom uw auto,
De dodehoekindicatie in de surroundview-afbeelding dient alleen als referentie en kan uw
visuele waarneming niet vervangen.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en het voertuig pas parkeren
zodra u zeker weet dat het veilig is.
Vanwege het bestaan van dode hoeken worden sommige lage objecten in de buurt van het
voertuig mogelijk niet volledig weergegeven. Let goed op en rijd voorzichtig.
Veiligheidsgordels
Gordelinstructies
De veiligheidsgordels zijn het belangrijkste veiligheidssysteem voor passagiers om de
passagiers bij een ongeval tegen ernstig letsel te beschermen, vooral in combinatie met de airbags.
Er zijn gordelvoorspanners voor beide voorstoelen en beider buitenste zitplaatsen op de
achterbank. Dit soort voorziening biedt een bepaalde voorspanningskracht voor de veiligheidsgordel bij een
ernstig ongeval. Ze trekken een deel van de veiligheidsgordel snel in om de passagiers goed te beschermen.
Tegelijkertijd voorkomen ze dat de veiligheidsgordel te veel kracht uitoefent en de inzittenden gewond
raken.
Waarschuwing不系安全带或未正确佩戴安全带可能带来严重的人员伤亡,请务必正确佩戴安全带。
Als de veiligheidsgordel niet of niet correct is vastgemaakt, kan dat leiden tot
ernstig of fataal letsel. Maak uw veiligheidsgordel altijd correct vast.
Maak uw veiligheidsgordel niet los terwijl de auto rijdt. Anders kan ernstig letsel
optreden in geval van een ongeval.
Houd de veiligheidsgordel schoon en voorkom dat vreemde voorwerpen in de gordelsluiting
terecht komen. Anders kan de veiligheidsgordel niet betrouwbaar worden vastgegespt.
Controleer vóór gebruik de veiligheidsgordel en het bevestigingsmechanisme ervan
zorgvuldig op beschadigingen en verslechtering. In geval van enige schade, mag u de
veiligheidsgordel niet meer gebruiken en vervangt u hem onmiddellijk.
Repareer een beschadigde veiligheidsgordel niet zelf. Onder geen beding mag u een
veiligheidsgordel zelf demonteren of monteren.
Deel niet één veiligheidsgordel met een andere persoon (zoals met een kind op schoot).
Hierdoor kunnen passagiers secundair letsel oplopen in geval van een ongeval.
Een veiligheidsgordel die opgerekt en vervormd is als gevolg van een ongeval biedt geen
bescherming van uw veiligheid meer. Zelfs als het oppervlak ervan niet beschadigd is, moet deze
onmiddellijk worden vervangen.
Als de voorspanningskracht-begrenzer eenmaal in werking is getreden tijdens een
ongeval, moet de veiligheidsgordel onmiddellijk worden vervangen. Na bepaalde ongevallen, zelfs
als de voorspanningskracht-begrenzer niet in werking is getreden, wordt aanbevolen om toch naar
een NIO Service Center te gaan om hem te laten inspecteren en zo nodig te vervangen.
Kantel de rugleuning niet te ver achterover. Anders wordt de beschermende werking van
de veiligheidsgordel ernstig geschaad.
Alle stoelen in de auto zijn uitgerust met veiligheidsgordels.
Wanneer u als bestuurder op de bestuurdersstoel zit (en het bestuurdersportier is gesloten of
het rempedaal wordt ingetrapt) of als de auto rijdt terwijl de voorpassagier zijn/haar veiligheidsgordel
niet heeft bevestigd, gaat op het digitale instrumentenpaneel het waarschuwingslampje niet-bevestigde
veiligheidsgordel branden om u en de
voorpassagier eraan te herinneren zijn/haar veiligheidsgordel onmiddellijk te bevestigen.
Als een veiligheidsgordel van de voorste zitrij niet is bevestigd:
Als de auto harder rijdt dan 22 km/u en zijn/haar veiligheidsgordel nog steeds niet is
bevestigd, knippert het waarschuwingslampje niet-bevestigde veiligheidsgordel en klinkt het
waarschuwingsgeluid. Nadat zijn/haar veiligheidsgordel is bevestigd, stoppen het waarschuwingslampje
en het waarschuwingsgeluid.
Als de veiligheidsgordel niet wordt bevestigd, stopt het waarschuwingsgeluid na 95
seconden, maar het waarschuwingslampje blijft altijd aan.
Wanneer u als bestuurder op de bestuurdersstoel zit (en het bestuurdersportier is gesloten of
het rempedaal wordt ingetrapt) of als een achterpassagier zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft
bevestigd, gaat op het digitale instrumentenpaneel het bijbehorende waarschuwingslampje niet-bevestigde
veiligheidsgordel branden om de
achterpassagier eraan te herinneren zijn/haar veiligheidsgordel onmiddellijk te bevestigen. Het
waarschuwingslampje gaat uit zodra de veiligheidsgordel is bevestigd.
Wanneer een veiligheidsgordel van de achterste zitrij niet is bevestigd:
Als de auto harder dan 22 km/u rijdt en een passagier op de achterste zitrij zijn/haar
veiligheidsgordel losmaakt, klinkt het waarschuwingsgeluid en gaat het waarschuwingslampje
niet-bevestigde veiligheidsgordel branden. Dit waarschuwingslampje gaat uit zodra alle
veiligheidsgordels zijn bevestigd.
Als de veiligheidsgordel voor de achterste zitrij niet wordt bevestigd, stopt het
waarschuwingsgeluid na 33 seconden, maar het waarschuwingslampje blijft altijd aan.
Als de gordelverklikker defect raakt, gebruik de stoel dan niet en neem onmiddellijk contact
op met NIO voor inspectie.
Gebruik van de veiligheidsgordels
De veiligheidsgordel moet als volgt worden gebruikt:
Trek de tong van de veiligheidsgordel langs de voorkant van uw lichaam. Het bovenste deel
van de veiligheidsgordel moet over uw schouder liggen en het onderste deel van de veiligheidsgordel
over uw heup. Trek de veiligheidsgordel niet over uw nek of buik. Steek de tong in de gordelsluiting
voor de betreffende stoel totdat u een klik hoort. Trek aan de veiligheidsgordel om te controleren
of de veiligheidsgordel goed vastzit.
Houd de knop voor de hoogteverstelling van de veiligheidsgordel ingedrukt en beweeg de
veiligheidsgordel omhoog of omlaag om de hoogte van de veiligheidsgordel af te stellen. Als de
veiligheidsgordel op een comfortabele hoogte is ingesteld, laat u de stelknop los. Als de hoogte is
afgesteld, trekt u aan het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel om te controleren of de
veiligheidsgordel goed vastzit.
Als u de veiligheidsgordel wilt losmaken, drukt u op de rode knop van de gordelsluiting zodat
de tong eruit los komt. De veiligheidsgordel kan nu met de hand worden verwijderd. De gesp gaat
automatisch terug in de bovenste bevestiging van de veiligheidsgordel.
Zorg ervoor dat de rugleuning en hoofdsteun correct zijn geplaatst voordat u een
veiligheidsgordel omdoet, zodat de veiligheidsgordel de inzittende zo volledig mogelijk kan
beschermen.
Een te losse of te strakke veiligheidsgordel kan bij een aanrijding letsel veroorzaken.
Voor een zwangere inzittende moet de veiligheidsgordel gelijkmatig over de borst rusten
en zo laag en plat mogelijk om de heupen. Als u dit niet doet, kan dit ernstig letsel veroorzaken
bij zowel de ongeboren baby als de moeder als de veiligheidsgordel bij een ongeval te strak om het
lichaam zit.
Airbag
Instructies voor airbags
Airbags zijn een aanvullend veiligheidssysteem dat in combinatie met de veiligheidsgordels
werkt. Airbags worden bij ernstige ongevallen snel geactiveerd om het hoofd en de borstkas van passagiers
te beschermen en de mate van letsel te beperken. Ze voorkomen echter geen letsel aan ledematen of
schaafwonden en blauwe plekken. De airbags moeten daarom altijd samen met de veiligheidsgordel worden
gebruikt om maximale bescherming te bieden.
Uw auto is uitgerust met botsingssensoren. Bij een frontale aanrijding of aanrijding van opzij
waarbij er aan de voorwaarden wordt voldaan (afhankelijk van het type, de hoek en het voorwerp van de
aanrijding) om het airbagsysteem te activeren, zullen de airbags vanuit hun posities worden geactiveerd.
De gasgenerator in de airbag ontsteekt en laat met hoge druk een gas vrij dat de afdekkap van de airbag
met kracht opent. De airbag vult zich met gas en vormt zo een beschermlaag die de passagiers beschermt
zodat het risico van (dodelijk) letsel wordt beperkt.
Het airbagsysteem in de auto bestaat uit airbags voorin en zijairbags. De plaatsen waar zich
een airbag bevindt zijn gemarkeerd met het woord "AIRBAG", om u aan de aanwezigheid ervan te herinneren.
De frontale airbags bestaan uit de hoofdairbags voor de voorste zitrij, die zich
respectievelijk in bekleding van het stuurwiel en binnenin het instrumentenpaneel aan de
voorpassagierskant bevinden.
De zijairbags bestaan uit de zijairbags voor de voorste zitrij (aan beide zijkanten van de
bestuurdersstoel en aan de buitenkant van de voorpassagiersstoel) en de gordijnairbags (aan beide
zijden in de dakhemel boven de portieren, van de A-stijl tot de C-stijl).
Airbags vormen een aanvullend beveiligingssysteem en zijn geen vervanging voor
veiligheidsgordels. De airbag kan alleen uw veiligheid maximaliseren wanneer deze wordt gebruikt
in combinatie met de veiligheidsgordel. Daarom moeten alle inzittenden altijd hun
veiligheidsgordel correct dragen en in de juiste positie zitten.
De bestuurder moet op ten minste 25 cm afstand van het stuur zitten, omdat de airbag de
bestuurder kan verwonden wanneer deze met grote kracht wordt ingezet.
Kinderen mogen niet op de passagiersstoel voorin zitten als de airbag voor passagiers
actief is. Bij een ongeval kan de impact van de airbag bij kinderen ernstig letsel veroorzaken.
Plaats geen voorwerpen op de passagiersstoel voorin. Deze voorwerpen bevinden zich
binnen de actieradius van de airbag en worden weggestoten als de airbag wordt geactiveerd bij een
noodstop, wat kan leiden tot letsel bij de inzittenden.
Het airbagsysteem kan slechts één keer bescherming bieden. Als de airbag al een keer
opgeblazen is geweest, moet u deze laten vervangen; bij bepaalde ongevallen kan de airbag niet
worden opgeblazen. Om er echter zeker van te zijn dat het airbagsysteem goed werkt, dient u zo
nodig onmiddellijk contact op te nemen met NIO voor inspectie of vervanging.
Als er schade of scheuren worden gevonden op de airbagafdekking, gebruik het voertuig
dan niet en neem onmiddellijk contact op met NIO.
Als de airbag gedurende een periode van tien jaar vanaf de productiedatum nog nooit is
opgeblazen, ga dan naar NIO om deze te laten vervangen. Een register van de vervanging van de
airbag moet worden bijgehouden en aan de nieuwe eigenaar worden gegeven bij de eigendomsoverdracht
van het voertuig.
Het installeren of verwijderen van onderdelen van het airbagsysteem, inclusief
airbaglabels, is verboden.
Bij het opblazen van de airbag bij een ongeval kunnen rook en fijn poeder ontstaan.
Zelfs als het fijne poeder niet giftig is, kan het de inzittenden nog steeds een ongemakkelijk
gevoel geven.
Wanneer u stoelhoezen gebruikt, vermijd dan de zone rondom de zijairbags van de
voorstoelen. Dit kan de beschermende functie van de zijairbags negatief beïnvloeden.
Plaats geen voorwerpen binnen de actieradius van de gordijnairbags (inclusief stijlen,
dakbekleding of handgrepen). Inzittenden mogen niet tegen de deuren aanleunen. Dit kan leiden tot
letsel als een gordijnairbag wordt opgeblazen.
Hang geen harde voorwerpen (waaronder kledinghangers, fruit of glazen flessen) aan de
kledinghaken in het voertuig. Dit kan leiden tot letsel als een gordijnairbag wordt opgeblazen.
Plaats nooit uw voeten, knieën of andere lichaamsdelen op of in de buurt van de
airbagafdekkingen. Plaats of hang geen voorwerpen op of in de buurt van de airbagafdekkingen. Dit
kan de functionaliteit van de airbags negatief beïnvloeden en kan leiden tot letsel als een airbag
wordt opgeblazen.
Plaats, hang of monteer nooit voorwerpen op of in de buurt van het instrumentenpaneel
aan de passagierszijde. Dit kan leiden tot letsel als een airbag wordt opgeblazen.
Pas nooit de dakbekleding van het voertuig aan. Dit kan de functionaliteit van de
gordijnairbags negatief beïnvloeden en letsel als gevolg hebben wanneer een airbag wordt
opgeblazen.
Plaats of hang nooit zware of scherpe voorwerpen op de zonneklep van de passagier
voorin. Dit kan leiden tot letsel als de airbag bij de passagiersstoel voorin wordt opgeblazen.
De rook en stof die tijdens het snelle opblazen van de airbag ontstaan, kunnen huid- of
oogirritatie/ en brandwonden veroorzaken, en de airbagvezels kunnen schrammen en brandwonden
veroorzaken.
Voorwaarden voor het activeren van de airbags
De airbag kan in de volgende omstandigheden worden geactiveerd:
Frontale aanrijding met hoge snelheid tegen een muur of voertuig.
Impact met hard wegdek
In een diepe greppel terechtkomen.
Een aanrijding vanaf de zijkant door een voertuig dat met hoge snelheid rijdt.
Verlaten van het wegdek, gevolgd door een harde impact.
In bepaalde botsingsituaties worden de airbags mogelijk niet opgeblazen, inclusief maar niet
beperkt tot de volgende situaties. Gebruik de veiligheidsgordel op de juiste manier om inzittenden te
beschermen.
Aanrijding tegen een boom, paal of ander smal object.
Aanrijding van achteren door een voertuig.
Zijdelings omslaan.
Aanrijding met of vastzitten onder de achterzijde van een vrachtwagen voor u.
Een aanrijding met een voertuig vanaf de zijkant bij de neus van het voertuig.
Een aanrijding tegen een muur vanaf de zijkant bij de neus van het voertuig.
Zijdelingse aanrijding met een paal.
Zijdelingse aanrijding aan de voorzijde van de auto bij een bepaalde hoek.
Zijdelingse aanrijding op de carrosserie van de auto bij een bepaalde hoek.
Gedeeltelijke zijdelingse aanrijding.
Gedeeltelijke zijdelingse aanrijding.
Waarschuwingslampje voor de airbags
Het waarschuwingslampje voor de airbags dat de status van de airbags aangeeft, wordt op het digitale instrumentenpaneel weergegeven.
Als dit waarschuwingslampje blijft branden nadat het digitale instrumentenpaneel is opgestart, gebruik de
auto dan niet en neem onmiddellijk contact op met het NIO-servicecentrum.
De voorpassagiersairbag uitschakelen
De airbag blaast snel en met veel kracht op wanneer deze wordt geactiveerd en daarom moet de
voorpassagier omwille van de veiligheid een afstand van minimaal 25 cm tot de voorpassagiersairbag
aanhouden. Als echter een kind of passagier met speciale medische aandacht op de voorstoel zit, gaat u
naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Veiligheid > Voorpassagiersairbag en selecteer de optie om de
voorpassagiersairbag uit te schakelen. Het pictogram wordt dan bovenaan het middendisplay weergegeven om u eraan te herinneren dat de
voorpassagiersairbag is uitgeschakeld, zodat de voorpassagiersairbag geen ernstig letsel bij de speciale
voorpassagier kan veroorzaken.
Veiligheidsmaatregelen na activering van airbags
Wanneer de auto was betrokken bij een aanrijding en de airbags zijn geactiveerd, dan voert de
auto automatisch een aantal veiligheidsmaatregelen uit om de inzittenden in de auto te beschermen.
Alle portieren worden ontgrendeld zodat de passagiers in de auto of reddingsmedewerkers
de portieren kunnen openen.
De alarmknipperlichten worden ingeschakeld om de positie van de auto aan te geven en
achterliggers te waarschuwen.
De hoogspanningsvoeding wordt onderbroken om inzittenden te beschermen.
De ruiten worden geopend zodat de inzittenden niet vast in de auto komen te zitten als de
auto in het water terechtkomt.
De geheugenfuncties voor het stuurwiel en de stoel worden uitgeschakeld zodat ze niet in
een positie kunnen worden gezet waarbij de bestuurder vast komt te zitten.
Schakel de leeslampen in de auto in om reddingswerkers in het donker te helpen.
Kinderslot
Het kinderslot is standaard uitgeschakeld. Wanneer u het kinderslot wilt gebruiken, moet u dat
instellen. Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren om de instellingen van het kinderslot
weer te geven.
Het kinderslot voor portieren/ruiten handmatig in- en uitschakelen
Tik op Kinderslot voor achterportieren/-ruiten. AAN geeft aan dat deze functie is ingeschakeld, en UIT geeft aan dat deze functie is uitgeschakeld.
Als het kinderslot van het betreffende portier of de betreffende ruit niet kan worden in- of
uitgeschakeld, wordt een pop-upvenster op het middendisplay weergegeven. Herhaal de bovenstaande procedure
totdat het is gelukt.
Opgelet儿童锁开启时,请勿单独将儿童留在车内,以免造成意外伤害。
Wanneer kinderbeveiligingssloten zijn ingeschakeld, laat kinderen dan niet onbeheerd
achter in het voertuig. Dit kan leiden tot letsel of overlijden.
Nadat u kinderbeveiligingssloten hebt ingeschakeld, controleert u de status opnieuw.
Kinderzitje
Wanneer een kind jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter in uw auto meerijdt, gebruik dan
altijd een kinderzitje of zitverhoger voor het kind. Laat het kind in het kinderzitje of op de zitverhoger
zitten en neem het kind niet op schoot; alleen dan wordt het kind goed beschermd.
Er mogen alleen kinderzitjes worden gebruikt die zijn goedgekeurd voor kinderen en die aan de
relevante regelgeving of normen voldoen. Controleer de markeringen op het kinderzitje wanneer u een
kinderzitje selecteert. Wanneer u een kinderzitje bevestigt en gebruikt, volg de relevante wet- en
regelgeving, de instructies van de fabrikant van het kinderzitje en de instructies voor de veiligheid van
kinderen in deze gebruikershandleiding.
Belangrijke instructies voor het gebruik van kinderzitjes
Als kinderzitjes op de juiste manier worden gebruikt, neemt de kans op letsel bij kinderen af
en wordt de ernst van letsel bij ongevallen beperkt. Let goed op het volgende bij het gebruik van
kinderzitjes:
We raden aan om een kinderzitje niet op de middelste zitplaats van de achterste zitrij te
plaatsen.
Wanneer u een kinderzitje met bevestiging door middel van de veiligheidsgordel op de
voorpassagiersstoel bevestigt, moet u de voorpassagiersstoel in de hoogste stand zetten.
Kinderen moeten in een kinderzitje goed rechtop zitten en de veiligheidsgordel moet onder
het rijden altijd bevestigd zijn.
Laat uw kind nooit zonder bescherming in de auto meerijden.
In een kinderzitje mag slechts één kind zitten.
Rijd nooit in de auto met een kind in uw armen.
Een kind kan bij een aanrijding gewond raken door harde of scherpe voorwerpen. Houd deze
uit de buurt van het kinderzitje.
Als er een naar achteren gericht kinderzitje op de achterbank van uw auto wordt
geïnstalleerd, moet u de stoel ervoor waar nodig afstellen. Als er een naar voren gericht
kinderzitje op de achterbank van uw auto wordt geïnstalleerd, kan het nodig zijn om de hoogte van de
hoofdsteun van de zitplaats af te stellen.
Kinderen moeten altijd onder toezicht van een volwassene staan als ze in het kinderzitje
zitten. Laat kinderen nooit alleen achter in uw auto.
Laat kinderen nooit in uw auto staan of op hun knieën op de stoel zitten tijdens het
rijden. Een staand of knielend kind kan tijdens een aanrijding naar voren schieten, wat tot
(dodelijk) letsel bij het kind of een andere passagier kan leiden.
De instructies van de fabrikant van het kinderzitje voor juist gebruik van de
veiligheidsgordel moeten in acht worden genomen. Als de veiligheidsgordels goed zijn bevestigd, kan
het kinderzitje een optimale bescherming bieden.
Bij een aanrijding of bij remmen in een noodgeval kan een kinderzitje dat niet goed is
geïnstalleerd en bevestigd, bewegen en andere passagiers in uw auto verwonden. Dus ook als het
kinderzitje niet in gebruik is, moet het goed in uw auto worden geïnstalleerd en bevestigd.
Wanneer er een kind in het kinderzitje zit, laat het kind dan niet met het hoofd of
lichaam tegen het portier, de zijkant van de stoel of de stijl, of onder de dakbalk leunen. Bij een
ongeval worden de zijairbags of gordijnairbags in die gebieden geactiveerd, waardoor de kans op
letsel bij het kind toeneemt.
Categorieën van kinderzitjes
Er mogen alleen kinderzitjes worden gebruikt die zijn goedgekeurd en die geschikt zijn voor het
kind. Kinderen die langer dan 1,5 meter zijn, mogen de veiligheidsgordel gebruiken, net als volwassenen.
Als er een kinderzitje moet worden gebruikt, moet het aan de relevante regelgeving of normen voldoen.
Tabel 1. Tabel
kinderbeveiligingssystemen
Toegestane gewichtsgroepen*
0, 0+, I, II, III
0, 0+, I, II, III
0, 0+, I, II, III
0, 0+, I, II, III
0, 0+, I, II, III
Stoelpositie
Bestuurder
Passagier op de 1e zitrij
2e zitrij links
2e zitrij midden
2e zitrij rechts
Passagiersairbag UIT
Passagiersairbag AAN
Zitpositie geschikt voor universele gordels (ja/nee)
n.v.t.
Ja (*a)
Nee
Ja
Ja (*b)
Ja
'i-Size'-zitpositie (ja/nee)
n.v.t.
Nee
Nee
Ja
Nee
Ja
Zitpositie geschikt voor zijdelingse bevestiging (L1/L2)*
n.v.t.
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Grootste geschikte naar achteren gerichte bevestiging (R1/ R2X/ R2/
R3)*
n.v.t.
Nee
Nee
R1/R2X/R2/R3
Nee
R1/R2X/R2/R3
Grootste geschikte voren gerichte bevestiging (F1/ F2X /F2/ F3)*
n.v.t.
Nee
Nee
F2X/F2/F3
Nee
F2X/F2/F3
Grootste geschikte bevestiging zitverhoger (B2/B3)*
n.v.t.
Nee
Nee
B2/B3
Nee
B2/B3
Geschikt voor steunpoot
n.v.t.
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Opmerking:
* De gewichtsgroepen en categorieën van kinderzitjes zijn gedefinieerd volgens de
normen ECE R16/R44/R129. In de specificaties van het kinderzitje vindt u tot welke categorie het
zitje behoort. Het kinderzitje moet geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en de grootte
van het kind.
(a) Als het absoluut noodzakelijk is dat u een kinderzitje op de passagiersstoel
voorin plaatst, mag u zeker niet vergeten om de voorpassagiersairbag uit te schakelen. Zet de
voorpassagiersstoel in de hoogste stand voordat u er een universeel kinderbeveiligingssysteem op
bevestigt.
(b) Het is verboden om een kinderzitje met een apart basisonderstel of een steunpoot
te plaatsen op de middelste zitplaats van de 2e zitrij.
Tabel 2. Door NIO aanbevolen
kinderzitjes
Groep
Fabrikant
Model
Bevestiging
0 & 0+
Besafe
iZi Combi X4 ISOfix
ISOFIX-bevestiging met steunpoot, naar achteren gericht
Tot 13 kg
I
9–18 kg
II
Cybex
SolutionZ i-Fix
ISOFIX met gordelbevestiging, naar voren gericht
15-25 kg
III
Ossan
OMHOOG
Met veiligheidsgordel, voorwaarts gericht
22-36 kg
NIO adviseert uw kinderen in een geschikt en passend kinderbeveiligingssysteem op de
2e zitrij links of rechts te plaatsen. Het kinderbeveiligingssysteem
moet in de auto bevestigd zijn met ISOFIX, met een steunpoot of met de veiligheidsgordel. Voor
de beste bescherming van uw jongere kinderen, met een gewicht lager dan 18 kg, gebruikt u een
aanbevolen achterwaarts gericht kinderbeveiligingssysteem.
Aanbevolen Q6 kinderbeveiligingssysteem: Cybex Solution Z i-Fix
Aanbevolen Q10 kinderbeveiligingssysteem: Osann Up
Het juiste kinderzitje kiezen
Er is een waarschuwingslabel voor de airbag van de voorste zitrij op de zonneklep aan de
passagierszijde voorin aangebracht.
Als u een kinderzitje op een zitplaats van de voorste zitrij plaatst, moet u de
voorpassagiersairbag uitschakelen. Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het
middendisplay, tik op Veiligheid > Voorpassagiersairbag en schakel de
voorpassagiersairbag uit. Het pictogram wordt
weergegeven bovenaan het middendisplay om u eraan te herinneren dat de voorpassagiersairbag is
uitgeschakeld.
Kinderen moeten in een kinderzitje zitten of de veiligheidsgordel gebruiken op een van de
buitenste zitplaatsen afhankelijk van de leeftijd, de lengte en het gewicht van het kind.
Voor kinderen lichter dan 13 kg moet een gekanteld kinderzitje worden gebruikt. Deze moeten
waar mogelijk naar achteren gericht op een van de zitplaatsen van de achterbank worden geplaatst.
Voor kinderen met een gewicht van 9-18 kg moeten er kinderzitjes met een
veiligheidsplatform of vijfpuntsgordel worden gebruikt. Wij adviseren om hen naar achteren gericht op
de achterbank te bevestigen.
Voor kinderen van 15-25 kg moeten er naar voren gerichte kinderzitjes worden gebruikt. Ze
moeten op de achterbank op zitplaatsen voorzien van veiligheidsgordels worden geplaatst.
Voor kinderen van 22 tot 36 kg en een lengte van maximaal 1,5 meter moet een zitverhoger
worden gebruikt. Ze moeten op de achterbank op zitplaatsen voorzien van veiligheidsgordels worden
geplaatst.
De bovenste gordel moet plat over de schouder en borst liggen en nooit over de nek; de
onderste gordel moet plat over het bekken liggen en nooit over de onderbuik.
Een kinderzitje bevestigen
Als er een kinderzitje moet worden geïnstalleerd, moet u eerst de instructies voor het
kinderzitje zorgvuldig lezen om te bevestigen dat het in uw auto kan worden geïnstalleerd. Als zowel de
veiligheidsgordel als de ISOFIX-verankering kunnen worden gebruikt om het kinderzitje te bevestigen
volgens de bevestigingsmethode van het kinderzitje, adviseren wij de ISOFIX-verankering te gebruiken.
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de auto
Bevestig het kinderzitje op de achterbank, trek de veiligheidsgordel door het kinderzitje
en steek de tong in de gordelsluiting. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel recht is aangebracht en
niet gedraaid. Trek aan de veiligheidsgordel om te controleren of deze er niet uit kan worden
getrokken.
Bevestiging met ISOFIX-verankering
Beide buitenste zitplaatsen van de achterbank van uw auto zijn voorzien van
ISOFIX-verankeringen geschikt voor het bevestigen van kinderzitjes. De ISOFIX-verankering is verborgen
onder het klepje tussen de rugleuning en het zitkussen van de stoel. Open het klepje, steek het in de
ruimte tussen de rugleuning en het zitkussen van de stoel en gebruik daarna de ISOFIX-verankering om
het kinderzitje te bevestigen.
Til het klepje tussen de rugleuning en het zitkussen van de stoel omhoog en steek het
onderste gedeelte van het kinderzitje in de haak in de ISOFIX-verankering totdat u een klik hoort.
Doe de bovenste bevestigingsriem van het kinderzitje onder de hoofdsteun van de stoel
en verbind deze aan de haak in de bovenste veiligheidsvoorziening van de achterbank.
Trek hard aan het kinderzitje om te controleren of het goed is geïnstalleerd.
De ISOFIX-bevestigingspunten zijn uitsluitend ontworpen voor kinderzitjes met het
ISOFIX-systeem. Om letsel te voorkomen, moet u nooit andere objecten beveiligen met ISOFIX.
Volg altijd de instructies van de fabrikant van het kinderzitje en deze handleiding bij
het installeren en demonteren van een kinderzitje. Onjuist gebruik kan leiden tot letsel bij uw kind
of andere passagiers.
Multi Collision Braking (MCB)
MCB (Multi Collision Braking) is standaard op de ET5. Bij bepaalde soorten aanrijdingen activeert
de auto de remmen om een secundaire aanrijding te helpen voorkomen of de gevolgen ervan te beperken.
Om een secundaire botsing te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken, worden de remmen
automatisch geactiveerd om de auto tot stilstand te brengen. De remlichten en de alarmknipperlichten worden
geactiveerd, en de knipperlichten blijven werken nadat de auto tot stilstand is gekomen. Dan wordt ook de
elektrische handrem automatisch aangetrokken.
In een situatie waar het niet wenselijk is om de auto te stoppen, kunt u de werking van deze
functie opheffen door het gaspedaal in te trappen.
Deze functie kan alleen in werking treden als het remsysteem na de primaire aanrijding voldoende
intact is.
Huisdiermodus
Terwijl de auto in de parkeerstand staat, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk
onderaan het middendisplay en tikt u op Rijden/Parkeren> Huisdiermodus om
de huisdiermodus in te schakelen. U kunt uw huisdieren zo nodig in uw auto achterlaten. Nadat u uw voertuig
op slot doet en vertrekt, zal uw voertuig een geschikte temperatuur behouden om de veiligheid van uw
huisdieren en voertuig te garanderen. U kunt zo nodig de huisdiermodus handmatig uitschakelen op het
middendisplay of in de app op uw mobiele telefoon.
Nadat u de Huisdiermodus op ON hebt gezet en uw voertuig met goed gevolg hebt afgesloten, zal de
luchtstroom van de airconditioning, de open-stand en de interne en externe circulatie in de automatische
modus komen (de temperatuur in uw voertuig is standaard 22 ℃ en kan handmatig worden ingesteld). Op het
middendisplay wordt de temperatuur in het interieur weergegeven en een melding dat doelbewust huisdieren in
de auto zijn achtergelaten. De helderheid van het display van het instrumentenpaneel wordt ingesteld op het
minimum, en de helderheid van het middendisplay wordt ingesteld op 50%. Op dat moment wordt de
spraakgestuurde ontwaakfunctie van NOMI uitgeschakeld, is de knop voor ruitverstelling niet beschikbaar en
wordt het kinderslot voor de achterportieren en -ruiten geactiveerd om de veiligheid van uw huisdieren en
auto te waarborgen.
De Huisdiermodus is standaard uitgeschakeld voor elke rit, en eenmaal ingeschakeld kan deze de
vorige status aanhouden, zelfs als van account wordt gewisseld.
Opgelet宠物模式
De Huisdiermodus is slechts voor het tijdelijk plaatsen van huisdieren. Laat kinderen
niet alleen achter in uw auto.
Het is niet mogelijk om de Huisdiermodus gelijktijdig in te schakelen met de modus
Ingeschakelde voeding of de Kampeermodus.
Nadat de Huisdiermodus is ingeschakeld, zijn de Intelligente bewaking en de
Afstandsweergave van de situatie rondom de auto tijdelijk niet beschikbaar. Deze kunnen weer
worden ingeschakeld nadat de Huisdiermodus is verlaten en de auto is vergrendeld.
Nadat de Huisdiermodus is ingeschakeld, kunnen voor de auto geen systeemupgrade en
schakelbedieningen worden uitgevoerd.
De Huisdiermodus kan alleen worden ingeschakeld terwijl de auto in de parkeerstand
staat en alle vier portieren gesloten zijn. Als de auto in de neutraalstand staat, kan de
Huisdiermodus niet worden ingeschakeld.
Nadat de Huisdiermodus is ingeschakeld, ontvangt u elke twee uur via de app op uw
mobiele telefoon een melding dat uw huisdieren in uw auto zitten. Als het huidige resterende
bereik van uw auto minder is dan 60 kilometer en hij niet wordt opgeladen, wordt een bericht
weergegeven. Als het huidige resterende bereik van uw auto minder is dan 10 kilometer, wordt de
Huisdiermodus automatisch verlaten en worden de ruiten automatisch geopend om de Open-stand in te
schakelen en uw huisdieren te beschermen.
Als het hoogspanningssysteem of het klimaatregelingssysteem van uw auto abnormaal is,
wordt de Huisdiermodus automatisch verlaten en worden de ruiten automatisch geopend om de
Open-stand in te schakelen en uw huisdieren te beschermen.
Modus Ingeschakelde voeding
Terwijl de auto in de parkeerstand staat, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk
onderaan het middendisplay en tikt u op Rijden/Parkeren> Modus Ingeschakelde
voeding om de wegloop-vasthoudmodus in te schakelen. Als u de auto tijdelijk moet achterlaten
(zoals wanneer u een kop koffie of ontbijt gaat kopen, enz.), kunt u het interieur comfortabel houden zodat,
nadat u bent teruggekomen bij de auto, u comfortabel verder kunt rijden. U zo nodig kunt de modus
ingeschakelde voeding handmatig uitschakelen op het middendisplay of in de .
Als de modus ingeschakelde voeding is ingeschakeld en u de auto hebt vergrendeld, blijven de
instellingen van de airconditioning, stoelverwarming, stoelventilatie, stoelmassage en de status van de
ruitenwissers allemaal onveranderd wanneer u de auto achterlaat. U kunt de tijdsduur van de modus
Ingeschakelde voeding en verlichting instellen. Terwijl de auto in deze modus staat, is de spraakgestuurde
ontwaakfunctie van NOMI uitgeschakeld. Nadat de ingestelde tijdsduur is verstreken, wordt deze functie
automatisch uitgeschakeld.
De modus Ingeschakelde voeding is standaard uitgeschakeld voor elke rit, en eenmaal ingeschakeld
kan deze de vorige status onthouden, zelfs als van account wordt gewisseld.
Opgelet离车不下电模式
De modus Ingeschakelde voeding is alleen ontworpen om een comfortabel klimaat in het
interieur te handhaven tijdens tijdelijk weglopen. Laat kinderen en huisdieren niet alleen achter
in de auto.
Het is niet mogelijk om de modus Ingeschakelde voeding gelijktijdig in te schakelen met
de Huisdiermodus of de Kampeermodus.
Nadat de modus Ingeschakelde voeding is ingeschakeld, zijn de intelligente bewaking en
de Afstandsweergave van de situatie rondom de auto tijdelijk niet beschikbaar. Deze kunnen weer
worden ingeschakeld nadat de modus Ingeschakelde voeding is verlaten en de auto is vergrendeld.
De modus Ingeschakelde voeding kan alleen worden ingeschakeld wanneer de auto in de
parkeerstand staat. Als de auto in de neutraalstand staat, kan de modus Ingeschakelde voeding niet
worden ingeschakeld.
Nadat de modus Ingeschakelde voeding is ingeschakeld, kunnen voor de auto geen
systeemupgrade en schakelbedieningen worden uitgevoerd.
Als het huidige resterende bereik van uw auto minder is dan 60 kilometer en hij niet
wordt opgeladen, wordt een bericht weergegeven. Als het huidige resterende bereik van uw auto
minder is dan 10 kilometer, wordt de modus Ingeschakelde voeding automatisch verlaten.
Als het hoogspanningssysteem of het klimaatregelingssysteem van uw auto abnormaal is,
wordt de modus Ingeschakelde voeding automatisch verlaten.
Kampeermodus
Terwijl de auto in de parkeerstand staat, gaat u naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk
onderaan het middendisplay en tikt u op Rijden/Parkeren> Kampeermodus om de
kampeermodus in te schakelen. Wanneer u de interne stroomvoorziening lange tijd moet gebruiken (bv. bij het
buiten kamperen), draagt dit ertoe bij dat een veilige en comfortabele kampeerbeleving wordt gerealiseerd. U
kunt zo nodig de kampeermodus handmatig uitschakelen op het middendisplay of in de app op uw mobiele
telefoon.
Als de kampeermodus wordt ingeschakeld, wordt standaard de airconditioning ingeschakeld met de
temperatuur voor en achter ingesteld op 25 ℃, wordt de luchtrecirculatie ingeschakeld, wordt de
luchtzuivering ingesteld op de stille modus, worden tegelijkertijd alle displays in de auto uitgeschakeld
aan de hand van de ingestelde uitschakel-vertragingstijd voor displays, worden de interieurverlichting en
portieren/ruiten ingesteld aan de hand van de instelopties, en wordt de schopsensorfunctie van de
bagageruimte achterin automatisch uitgeschakeld. NOMI stelt tegelijkertijd de modus Niet storen in.
De Kampeermodus is standaard uitgeschakeld voor elke rit, en eenmaal ingeschakeld kan deze de
vorige status aanhouden, zelfs als van account wordt gewisseld.
Opgelet露营模式
Het is niet mogelijk om de Kampeermodus gelijktijdig in te schakelen met de
Huisdiermodus of de modus Ingeschakelde voeding.
De Kampeermodus kan alleen worden ingeschakeld wanneer de auto in de parkeerstand
staat. Als de auto in de neutraalstand staat, kan de Kampeermodus niet worden ingeschakeld.
Nadat de Kampeermodus is ingeschakeld, zijn de Intelligente bewaking en de
Afstandsweergave van de situatie rondom de auto tijdelijk niet beschikbaar. Deze kunnen weer
worden ingeschakeld nadat de Kampeermodus is verlaten en de auto is vergrendeld.
Nadat de Kampeermodus is ingeschakeld, kunnen voor de auto geen systeemupgrade en
schakelbedieningen worden uitgevoerd, en worden de functies van Ontgrendelen bij naderen en
Vergrendelen bij verlaten tijdelijk uitgeschakeld. Deze worden hervat nadat de Kampeermodus is
verlaten. In deze modus wordt aanbevolen om de airconditioning in te schakelen om de
luchtcirculatie te handhaven.
Als het huidige resterende bereik van uw auto minder is dan 60 kilometer en hij niet
wordt opgeladen, wordt een bericht weergegeven. Als het huidige resterende bereik van uw auto
minder is dan 10 kilometer, wordt de Kampeermodus automatisch verlaten en worden de ruiten
automatisch geopend om de Open-stand in te schakelen.
Als de Kampeermodus is ingeschakeld en de auto van binnenuit is vergrendeld en iemand
van binnenuit het portier opent en uitstapt, zal het middendisplay in de auto worden ingeschakeld
en een bericht worden weergegeven om de achtergebleven personen in de auto te informeren over de
ontgrendelde status van de auto.
Als het hoogspanningssysteem of het klimaatregelingssysteem van uw auto abnormaal is,
wordt de Kampeermodus automatisch verlaten en worden de ruiten automatisch geopend om de
Open-stand in te schakelen.
Als de Kampeermodus wordt ingeschakeld, wordt de schopsensorfunctie van de bagageruimte
achterin automatisch uitgeschakeld.
Kindaanwezigheidsdetectie (CPD)
Als extra functie voor de veiligheid van kinderen kan de kindaanwezigheidsdetectie (CPD)
gebruikers effectief eraan herinneren dat kinderen alleen zijn achtergelaten in de auto, door middel van een
herinnering op hoge frequentie, om de kans te verkleinen op incidenten veroorzaakt door gebruikers die hun
kinderen vergeten.
De camera en andere sensoren in de auto zullen de aanwezigheid van kinderen detecteren nadat de
gebruiker de auto heeft vergrendeld. Als een kind alleen is achtergelaten in de auto, wordt de gebruiker
daaraan herinnerd door middel van de alarmknipperlichten, een waarschuwingsgeluid, berichten in de app op uw
mobiele telefoon, enz.
U kunt deze functie in- en uitschakelen in Instellingen > Veiligheid >
Kindaanwezigheidsdetectie (CPD). Als deze functie is ingeschakeld en een hardwarestoring optreedt
(waaronder de camera in de auto, radar, airconditioning, enz.), wordt het statuspictogram weergegeven bovenaan het middendisplay
en worden de bijbehorende meldingen weergegeven nadat op het pictogram is getikt. Bijvoorbeeld in het geval
dat de camera is afgedekt, wordt het statuspictogram weergegeven bovenaan het middendisplay en worden de bijbehorende meldingen
weergegeven nadat op het pictogram is getikt.
OpgeletChild Presence Detection (CPD)
Als een extra veiligheidsfunctie wordt Kindaanwezigheidsdetectie (CPD) hoofdzakelijk
gebruikt voor het detecteren en u eraan herinneren dat kinderen zijn achtergelaten op de achterste
zitrij. Aangezien de mogelijkheid bestaat dat de aanwezigheid van kinderen niet wordt gedetecteerd of
verkeerd wordt gedetecteerd, kan dit niet als enige bescherming voor kinderen worden gebruikt. Het
wordt niet aanbevolen om kinderen alleen achter te laten in uw auto.
Nadat u een sms-bericht of de app-melding op uw mobiele telefoon hebt ontvangen, gaat u zo
snel mogelijk terug naar de auto om te controleren of de kinderen veilig zijn in de auto.
Alcoholslot
Het alcoholslot verhoogt de verkeersveiligheid door te voorkomen dat iemand met een
alcoholgehalte hoger dan een ingestelde limiet met een gemotoriseerd voertuig gaat rijden.
Overweeg de volgende veiligheidsrisico's voordat u het alcoholslot monteert:
Wanneer uw auto in de P-stand staat, schakelt u de hoogspanningsvoeding uit (om het
hoogspanningscircuit te onderbreken, koppelt u de stekker voor HV-uitschakeling in noodgevallen onder de
motorkap nabij het koelvloeistofreservoir los en koppelt u vervolgens de kabel van de minpool van de
12V-accu los).
De verantwoordelijkheid voor een veilige montage rust bij de monteur van het alcoholslot.
De stekker van het alcoholslot bevindt zich onder de rechtervoorstoel. Het alcoholslot is als
volgt aangesloten:
Zet de rechtervoorstoel helemaal naar voren in de hoogste stand.
Til de mat en het klepje van het alcoholslot op en trek de stekker van het alcoholslot eruit.
Sluit de stekker van het alcoholslot en de handset van het alcoholslot aan.
Monteer de handset van het alcoholslot en de regeleenheid van het alcoholslot onder het vak
in de console.
OpmerkingInstructies voor alcoholslot
Na de installatie van het alcoholslot, wordt er vanuit de wagen zelf geen visuele of hoorbare
aanduiding gegeven. De aanwijzingen voor de bediening worden weergegeven op de handset van het
alcoholslot.
Waarschuwing请勿自行拆卸酒精锁设备。如需要拆卸,请联系蔚来汽车服务中心。
Verwijder het alcoholslot niet zelf. Als het alcoholslot moet worden verwijderd, neemt u
contact op met het NIO Service Center.
Het aansluitschema van het alcoholslot is als volgt:
Functie
Kabel of pen
Positie van aansluiting
1
Accutoevoer (KL30), ononderbroken
In geval van 12V nominaal, vereist het alcoholslot het volgende:
Grijze kabel
Pen 1
0,5 mm²
In het middelste elektrische vak van het instrumentenpaneel onder het voetpedaal van de
voorpassagier
2
Massa
Zwarte kabel
Pen 2
0,5 mm²
In een auto met stuur links, onder de bestuurdersstoel, en in een auto met stuur rechts
onder de voorpassagiersstoel
3c
Aansluiting gegevensbus
Aansluiting op een interne gegevensbus van de auto voor het uitwisselen van informatie
tussen de auto en het alcoholslot.
Wit-rode kabel
Pen 4
0,35 mm²
In een auto met stuur rechts, onder de bestuurdersstoel, en in een auto met stuur links
onder de voorpassagiersstoel
Waarschuwing voor een botsing aan de voorkant (FCW)
Als het systeem oordeelt dat het risico bestaat van een potentiële botsing met de auto,
voetganger of fietser vóór uw auto, zal de waarschuwing voor een botsing aan de voorkant (FCW) u waarschuwen
door middel van zichtbare, hoorbare en voelbare alarmen.
Bij voertuigen, voetgangers of fietsers die vóór u rijden in dezelfde rijrichting, werkt de
waarschuwing voor een botsing aan de voorkant (FCW) bij snelheden niet lager dan ongeveer 4 km/u.
Waarschuwing前向碰撞预警仅供参考,无法替代您的注意力与判断。
Het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant is slechts een hulpmiddel en is
geen vervanging voor uw aandacht en beoordeling.
Het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant is alleen geschikt voor het
voorkomen van botsingen aan de voorkant en werkt niet wanneer de auto in de achteruitrijstand staat.
Als rijhulpfunctie kan het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant niet
reageren op alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden, en niet in alle gevallen voertuigen
detecteren. Het kan ineffectief, ongeschikt of te laat zijn als gevolg van een aantal factoren.
U moet altijd uw aandacht houden bij de verkeersomstandigheden en de omgeving van de weg.
Vertrouw niet op de beoordeling van het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant.
Anders kan dat leiden tot persoonlijk letsel en schade aan de auto.
Om veiligheidsredenen mag u niet opzettelijk in de richting van voertuigen rijden om het
waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant te testen. Wanneer gevaar opdoemt, wacht dan
niet tot het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant reageert voordat u zelf handelt.
Als het risico van een botsing verder toeneemt, zal de autonome noodstop (AEB) ingrijpen,
ongeacht of de bestuurder op de rem trapt of niet.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden en moet zich houden aan de
geldende verkeersregels en verkeerswetten.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijhulp > Waarschuwing voor een botsing aan de voorkant (FCW) om deze functie in
of uit te schakelen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijhulp > Tijdsduur om de waarschuwingstijd voor deze functie in te stellen.
De dynamische omgevingssimulatie geeft beeldwaarschuwingen weer wanneer de waarschuwing voor een
botsing aan de voorkant wordt geactiveerd.
Wanneer de waarschuwing voor een botsing aan de voorkant wordt geactiveerd, brengt het systeem
een hoorbaar alarm voort die eraan herinnert afstand te houden van het voertuig dat voor u rijdt.
Wanneer Forward Collision Warning is uitgeschakeld, waarschuwt uw voertuig u niet voor een
mogelijke aanrijding. Het uitschakelen van deze functie wordt afgeraden.
Deze functie wordt ingeschakeld wanneer het systeem van het voertuig opnieuw wordt opgestart.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een camera een herkenningsfout maakt en dat de
waarschuwing voor een botsing aan de voorkant niet werkt zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Verminderd herkenningsvermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel, enz.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
Wanneer het zonlicht schuin op de camera valt of als de camera wordt blootgesteld aan
direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
De camera is onscherp of defect
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een LiDAR een herkenningsfout maakt en dat de
waarschuwing voor een botsing aan de voorkant niet werkt zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de LiDAR
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt
Rijden op natte of waterverzadigde wegen
Water, stof, transparante autohoes, gekleurde wrapfolie, microkrassen, olieresten, vuil,
ijs, sneeuwbui en andere obstructies op het LiDAR-venster
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon
Als gevolg van de beperkingen van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere
gevallen valse alarmen optreden voor verkeersborden en botsbarrières op delen van autosnelwegen en
verhoogde wegen
De waarschuwing voor een botsing aan de voorkant zal alleen reageren op voertuigen die voldoen
aan de voorwaarden en in dezelfde richting rijden. De onderstaande doelen zullen het systeem niet
activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Deze functie kan niet garanderen dat alle speciaal gevormde voertuigen onder alle
omstandigheden kunnen worden geïdentificeerd. U moet extra opletten, vooral 's nachts. Speciaal
gevormde voertuigen kunnen o.a. zijn: driewielers, voertuigen met een beschadigd achterlicht,
onduidelijk achtercontour of geblokkeerde achterinrichting, onregelmatig gevormde voertuigen,
voertuigen met een achtercarrosserie lager dan een bepaalde hoogte of onbeladen transportmiddelen
voor het vervoer van voertuigen.
Deze functie kan stilstaande of langzaam rijdende voertuigen niet opmerken, vooral 's
nachts wanneer de bestuurder extra moet opletten.
Deze functie kan ten onrechte worden geactiveerd wanneer het voertuig naar speciale
plaatsen moet worden gereden, zoals een autotrekker of een sloper.
Om deze functie optimaal te kunnen uitvoeren, moet het systeem de contouren en belangrijkste
kenmerken van het lichaam van de voetganger zo duidelijk en volledig mogelijk herkennen. Dit betekent dat
het hoofd, de schouders, armen en benen, en het boven- en onderlichaam van de voetganger kunnen worden
herkend door deze te integreren in standaard menselijke bewegingen. In de volgende situaties wordt een
voetganger mogelijk niet herkend en werkt de waarschuwing voor een botsing aan de voorkant niet zoals
verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
De voetganger is langer dan 200 cm of korter dan 100 cm.
De voetganger draagt lange kleding (zoals een regenjas, traditionele Chinese jurk, enz.),
waardoor de belangrijkste kenmerken (armen, benen, enz.) aan het zicht worden onttrokken en de
contouren onduidelijk zijn.
De afstand tussen de voetganger en de sensor is te klein wanneer de voetganger voor het
eerst in het zichtveld van de sensor verschijnen.
De voetganger draagt een grote rugzak of bagage.
Het contrast tussen de kleuren van de kleding van de voetganger en de achtergrond is laag.
De voetganger gebruikt een paraplu die het hoofd, armen en andere belangrijke kenmerken
bedekt.
De voetganger buigt zich of knielt.
De voetganger zit in een rolstoel.
De afstand tussen de voetgangers is klein.
De voetganger draagt reflecterende kleding.
De voetganger loopt op een donkere plaats, zoals op een weg 's nachts, in een tunnel, enz.
Er is een grote verschil in de snelheid van de voetgangers die de weg oversteken.
Om deze functie optimaal te kunnen uitvoeren, moet het systeem de contouren en belangrijkste
kenmerken van het lichaam van de fietser zo duidelijk en volledig mogelijk herkennen, naast de contouren
van de fiets. De fietsers waarnaar wordt in deze functie verwezen zijn volwassenen die fietsen op een
fiets die ontworpen is voor volwassenen. In de volgende situaties wordt een fietser mogelijk niet herkend
en werkt de waarschuwing voor een botsing aan de voorkant niet zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt
tot:
De kenmerken van de voetganger of fiets worden bedekt door kleding of andere voorwerpen,
waardoor de contouren onduidelijk zijn.
Op de fiets worden grote bagage of goederen vervoerd.
De fiets gaat snel.
Het contrast tussen de kleuren van de fietser en de achtergrond is laag.
Er is een grote verschil in de snelheid van de fietsers.
De afstand tussen de fietser en de sensor is te klein wanneer de fietser voor het eerst in
het zichtveld van de sensor verschijnen.
De fietser fietst op een donkere plaats, zoals op een weg 's nachts, in een tunnel, enz.
Loopfietsen, steps, sommige scooters en elektrische fietsen met een speciale vormgeving,
enz. worden gebruikt.
In de volgende situaties werkt de waarschuwing voor een botsing aan de voorkant mogelijk niet
zoals verwacht als gevolg van het feit dat het doel zich niet recht voor de auto bevindt, inclusief maar
niet beperkt tot:
De functie reageert niet op een doel in een dode hoek van de sensor, zoals een doel in een
dode hoek op een hoek van, aan een zijkant van of achter de auto.
De functie kan een doel verkeerd selecteren of overslaan bij het naderen of oversteken van
een bocht in de weg.
Bij heuvelopwaarts rijden kan de functie een doel overslaan of de afstand tot het doel
verkeerd inschatten.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in de naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name wanneer dit een groter voertuig betreft, zoals een bus,
vrachtwagen, enz.), herkent de functie het mogelijk niet op tijd.
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van het voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, herkent de
functie het mogelijk niet op tijd.
In de volgende situaties werkt de waarschuwing voor een botsing aan de voorkant mogelijk niet
zoals verwacht als gevolg van speciale of complexe wegomstandigheden, inclusief maar niet beperkt tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen, elektrische fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
Forward Collision Warning geeft mogelijk geen waarschuwing in bepaalde situaties, met
inbegrip van maar niet beperkt tot:
De bestuurder trapt al op de rem.
De bestuurder trapt het gaspedaal volledig of plotseling in.
De bestuurder draait scherp aan het stuur.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de waarschuwing voor een botsing aan
de voorkant (FCW). Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op de waarschuwing voor een botsing
aan de voorkant (FCW). Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig
te kunnen rijden.
Autonome noodstop (AEB)
Als het systeem oordeelt dat een botsing tussen de auto en een voertuig, voetganger of fiets vóór
de auto onvermijdelijk is, zal de auto actief een noodstop maken in een poging de rijsnelheid te verlagen
zodat de impact van de kop-staartbotsing zo veel mogelijk wordt verminderd.
Bij voertuigen, voetgangers of fietsers die vóór u rijden, werkt de autonome noodstop (AEB)
bij snelheden tussen ongeveer 4 km/u en 150 km/u.
Bij voetgangers achter uw auto werkt de autonome noodstop (AEB) bij snelheden tussen ongeveer
4 km/u en 15 km/u.
Als de autonome noodstop (AEB) wordt geactiveerd, wordt de rijsnelheid verlaagd met maximaal 60
km/u om een mogelijke botsing af te zwakken. Bijvoorbeeld, als de autonome noodstop wordt geactiveerd bij 90
km/u, wordt het remmen afgebroken wanneer de snelheid is verlaagd tot 30 km/u.
Wanneer de autonome noodstop wordt geactiveerd.geeft de dynamische omgevingssimulatie een
beeldwaarschuwing weer en beweegt het rempedaal plotseling omlaag waardoor het remlicht wordt ingeschakeld.
Opgelet对于后方行人的识别及制动尚处于持续优化阶段,该功能不能保证所有情形下都识别到行人。
Het herkennen van voetgangers achter de auto en ook het remmen bevinden zich nog in het
stadium van continue optimalisatie. Deze functie kan niet in alle situaties garanderen dat voetgangers
worden herkend.
Als rijhulpfunctie kan Autonome noodrem niet alle situaties in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden aan en de functie kan voertuigen ook niet in alle situaties detecteren. Verschillende
factoren kunnen een ongeldige, ongepaste of vroegtijdige waarschuwing veroorzaken.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden. Vertrouw nooit blindelings op
Autonome noodrem om botsingen te voorkomen of de impact van een botsing te verminderen. Als u dit doet,
kan dit lichamelijk letsel of schade aan het voertuig veroorzaken. Test om veiligheidsredenen nooit het
gebruik van Autonome noodrem wanneer u andere voertuigen, fietsers of voetgangers tegemoet rijdt. Als u
een gevaarlijke situatie tegenkomt, wacht dan nooit totdat Autonome noodrem ingrijpt voordat u zelf
actie onderneemt. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig rijden en het naleven van
de geldende verkeerswet- en regelgeving.
Om het risico op een botsing te vermijden kan de Autonome noodrem kort en abrupt afremmen,
wat mogelijk niet strookt met uw normale rijstijl en wat u als oncomfortabel kunt ervaren.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijhulp > Autonome noodstop (AEB) om deze functie in of uit te schakelen.
Als Autonome noodrem is uitgeschakeld, remt het voertuig niet automatisch, zelfs niet als er
een mogelijke frontale botsing wordt gedetecteerd. Het uitschakelen van deze functie wordt afgeraden.
Deze functie wordt ingeschakeld wanneer het systeem van het voertuig opnieuw wordt gestart.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een camera een herkenningsfout maakt en dat de
autonome noodstop niet werkt zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Verminderd herkenningsvermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel, enz.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
Wanneer het zonlicht schuin op de camera valt of als de camera wordt blootgesteld aan
direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
De camera is onscherp of defect
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een LiDAR een herkenningsfout maakt en dat de
autonome noodstop niet werkt zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de LiDAR
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt
Rijden op natte of waterverzadigde wegen
Water, stof, transparante autohoes, gekleurde wrapfolie, microkrassen, olieresten, vuil,
ijs, sneeuwbui en andere obstructies op het LiDAR-venster
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon
Als gevolg van de beperkingen van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere
gevallen valse alarmen optreden voor verkeersborden en botsbarrières op delen van autosnelwegen en
verhoogde wegen
De autonome noodstop zal alleen reageren op voertuigen die voldoen aan de voorwaarden en in
dezelfde richting rijden. De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet
beperkt tot:
Deze functie kan niet garanderen dat alle speciaal gevormde voertuigen onder alle
omstandigheden kunnen worden geïdentificeerd. U moet extra opletten, vooral 's nachts. Speciaal
gevormde voertuigen kunnen o.a. zijn: driewielers, voertuigen met een beschadigd achterlicht,
onduidelijk achtercontour of geblokkeerde achterinrichting, onregelmatig gevormde voertuigen,
voertuigen met een achtercarrosserie lager dan een bepaalde hoogte of onbeladen transportmiddelen
voor het vervoer van voertuigen.
Deze functie kan stilstaande of langzaam rijdende voertuigen niet opmerken, vooral 's
nachts wanneer de bestuurder extra moet opletten.
Deze functie kan ten onrechte worden geactiveerd wanneer het voertuig naar speciale
plaatsen moet worden gereden, zoals een autotrekker of een sloper.
Om deze functie optimaal te kunnen uitvoeren, moet het systeem de contouren en belangrijkste
kenmerken van het lichaam van de voetganger zo duidelijk en volledig mogelijk herkennen. Dit betekent dat
het hoofd, de schouders, armen en benen, en het boven- en onderlichaam van de voetganger kunnen worden
herkend door deze te integreren in standaard menselijke bewegingen. In de volgende situaties wordt een
voetganger mogelijk niet herkend en werkt de autonome noodstop niet zoals verwacht, inclusief maar niet
beperkt tot:
De voetganger is langer dan 200 cm of korter dan 100 cm.
De voetganger draagt lange kleding (zoals een regenjas, traditionele Chinese jurk, enz.),
waardoor de belangrijkste kenmerken (armen, benen, enz.) aan het zicht worden onttrokken en de
contouren onduidelijk zijn.
De afstand tussen de voetganger en de sensor is te klein wanneer de voetganger voor het
eerst in het zichtveld van de sensor verschijnen.
De voetganger draagt een grote rugzak of bagage.
Het contrast tussen de kleuren van de kleding van de voetganger en de achtergrond is laag.
De voetganger gebruikt een paraplu die het hoofd, armen en andere belangrijke kenmerken
bedekt.
De voetganger buigt zich of knielt.
De voetganger zit in een rolstoel.
De afstand tussen de voetgangers is klein.
De voetganger draagt reflecterende kleding.
De voetganger loopt op een donkere plaats, zoals op een weg 's nachts, in een tunnel, enz.
Er is een grote verschil in de snelheid van de voetgangers die de weg oversteken.
Om deze functie optimaal te kunnen uitvoeren, moet het systeem de contouren en belangrijkste
kenmerken van het lichaam van de fietser zo duidelijk en volledig mogelijk herkennen, naast de contouren
van de fiets. De fietsers waarnaar wordt in deze functie verwezen zijn volwassenen die fietsen op een
fiets die ontworpen is voor volwassenen. In de volgende situaties wordt een fietser mogelijk niet herkend
en werkt de autonome noodstop niet zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
De kenmerken van de voetganger of fiets worden bedekt door kleding of andere voorwerpen,
waardoor de contouren onduidelijk zijn.
Op de fiets worden grote bagage of goederen vervoerd.
De fiets gaat snel.
Het contrast tussen de kleuren van de fietser en de achtergrond is laag.
Er is een grote verschil in de snelheid van de fietsers.
De afstand tussen de fietser en de sensor is te klein wanneer de fietser voor het eerst in
het zichtveld van de sensor verschijnen.
De fietser fietst op een donkere plaats, zoals op een weg 's nachts, in een tunnel, enz.
Loopfietsen, steps, sommige scooters en elektrische fietsen met een speciale vormgeving,
enz. worden gebruikt.
In de volgende situaties werkt de autonome noodstop (AEB) mogelijk niet zoals verwacht als
gevolg van het voertuigdoel, inclusief maar niet beperkt tot:
De autonome noodstop reageert niet op een doel in een dode hoek van de sensor, zoals een
doel in een dode hoek op een hoek van, aan een zijkant van of achter de auto.
De functie kan een doel verkeerd selecteren of overslaan bij het naderen of oversteken van
een bocht in de weg.
Bij heuvelopwaarts rijden kan de functie een doel overslaan of de afstand tot het doel
verkeerd inschatten.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in de naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name wanneer dit een groter voertuig betreft, zoals een bus,
vrachtwagen, enz.), herkent de functie het mogelijk niet op tijd.
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van het voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, herkent de
functie het mogelijk niet op tijd.
Wanneer het voertuig dat voor u rijdt onder een grote hoek staat ten opzichte van uw auto,
wordt dat voertuig mogelijk niet op tijd herkend.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig dat voor u rijdt overlapt met
uw auto, wordt dat voertuig mogelijk niet op tijd herkend.
Situaties zoals gedurende een korte tijd na het inschakelen, wanneer de auto in de
parkeerstand staat, wanneer de veiligheidsgordel niet is bevestigd, enz.
De volgende situaties zouden van invloed kunnen zijn op het vermogen van de autonome noodstop
om botsingen af te zwakken als gevolg van speciale of complexe wegomstandigheden, inclusief maar niet
beperkt tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen, elektrische fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
De remweg neemt toe op gladde wegen. Als het antiblokkeerremsysteem, het
tractiecontrolesysteem en het elektronisch stabiliteitsprogramma zijn geactiveerd, kan dit negatieve
invloed hebben op de prestaties van de Autonome noodrem wat betreft het verminderen van de impact van
een botsing.
Het rempedaal beweegt abrupt omlaag wanneer de autonome noodrem in werking treedt. Plaats
geen voorwerpen onder het rempedaal. Dit kan de slag van het rempedaal belemmeren.
Autonome noodrem is geen vervanging voor het handhaven van een veilige volgafstand tussen u
en de voorligger. Houd afstand tot voertuigen vlak voor u en vermijd agressief rijden.
Waarschuwing自动紧急制动主要用于减轻正面碰撞的冲击。
Autonome noodstop (AEB) wordt hoofdzakelijk gebruikt om de impact van een frontale botsing
te verminderen.
Waarschuwing 以下情况可能导致自动紧急制动不会制动或者停止制动,包括但不限于:
De Autonome noodrem kan in sommige situaties niet remmen of juist stoppen met remmen,
bijvoorbeeld in de volgende gevallen:
De bestuurder trapt het gaspedaal volledig of plotseling in.
De bestuurder maakt een bruuske stuurbeweging.
De veiligheidsgordel van de bestuurder is niet vastgegespt.
Het bestuurdersportier is niet gesloten.
Autonome noodrem is geactiveerd en kan niet binnen circa 30 seconden opnieuw worden
geactiveerd.
Er wordt geen voertuig vlak voor het voertuig gedetecteerd.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de autonome noodstop (AEB). Er zijn veel factoren
die van invloed kunnen zijn op de autonome noodstop (AEB). Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet,
dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de
omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Waarschuwing verlaten rijstrook (LDW)
De rijstrookbewaking helpt het risico bij het wisselen van rijstrook te verlagen door u door
middel van geschikte zichtbare en hoorbare waarschuwingen en stuurwieltrillingen eraan te herinneren dat uw
auto neigt een naastgelegen rijstrook in te rijden of de rijstrookmarkering te overschrijden.
Waarschuwing车道偏离预警可能无法检测到道路边缘,请谨慎驾驶并始终保持行驶在车道内。
De waarschuwing voor het verlaten van de rijstrook kan de stoeprand mogelijk niet detecteren.
Blijf altijd voorzichtig tijdens het rijden en houd uw voertuig op de rijstrook.
Als rijhulpfunctie kan Waarschuwing Verlaten Rijstrook niet alle situaties in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden aan. Rijstrookassistent is slechts een aanvulling op, en geen vervanging
voor, uw visuele waarneming.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en uw eigen beslissing nemen over
het gebruik van rijstrookhulp als het veilig is. U moet altijd klaar staan om het over te nemen wanneer
u merkt dat de omstandigheden van het verkeer, de weg of het voertuig niet geschikt zijn om Waarschuwing
Verlaten Rijstrook te activeren of dat er andere onveilige factoren zijn. U draagt altijd de
eindverantwoordelijkheid voor het veilig rijden en het voldoen aan de geldende verkeerswetten en
-regelgeving.
Rijstrookbewaking inschakelen/uitschakelen
Open Instellingen onderaan het middendisplay en tik op Rijondersteuning
> Rijstrookbewaking en -assistent om de functie in of uit te schakelen.
Nadat de rijstrookbewaking is ingeschakeld, kunt u het type waarschuwing en de gevoeligheid
instellen.
Type waarschuwing:
Geluid: Waarschuwen door middel van een geluid
Trillingen: Waarschuwen door middel van stuurwieltrillingen
Geluid + trillingen Waarschuwen door middel van een geluid en stuurwieltrillingen
Gevoeligheid:
Laag: Lagere gevoeligheid voor rijstrookwisselingen
Medium: Normale gevoeligheid voor rijstrookwisselingen
Hoog: Hogere gevoeligheid voor rijstrookwisselingen
Gebruiksvoorwaarden voor rijstrookbewaking:
Pilot stuurassistent is niet geactiveerd (raadpleeg Pilot voor meer informatie).
Rijsnelheid van 50 tot 130 km/u
De auto rijdt zonder abrupt versnellen, vertragen of slingeren.
De auto rijdt in het midden van de rijstrook en niet op de rijstrookmarkering.
Minstens één rijstrookmarkering is duidelijk.
De trifocale camera werkt normaal en geeft een duidelijk beeld.
Alle componenten van de rijstrookbewaking werken correct.
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, inclusief het volgende:
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel bevestigd.
Alle portieren zijn gesloten.
De auto staat in de rijstand (D-stand).
Het antiblokkeerremsysteem, het tractieregelsysteem en het elektronische
stabiliteitsprogramma zijn niet ingeschakeld.
Het tractieregelsysteem en elektronische stabiliteitsprogramma zijn niet handmatig
uitgeschakeld.
Opgelet 当转向灯打开,爱车向相应一侧偏离时,车道偏离预警系统不会提醒或控制。
Als de richtingaanwijzer aan staat, geeft de rijstrookhulp geen herinneringen of neemt deze
de regie over als uw voertuig afwijkt naar de overeenkomstige kant.
Wordt weergegeven op het digitale instrumentenpaneel
Statuspictogram van rijstrookbewaking
Rijstrookmarkeringen
Pictogram niet weergegeven: De rijstrookbewaking is niet ingeschakeld.
Pictogram is grijs: De rijstrookbewaking is ingeschakeld, maar niet geactiveerd.
Pictogram en rijstrookmarkeringen zijn wit: De rijstrookbewaking is geactiveerd.
Pictogram en één rijstrookmarkering zijn rood: Het risico bestaat dat de auto aan de
overeenkomstige kant uit de rijstrook rijdt.
De informatie die op het digitale instrumentenpaneel wordt weergegeven, kan alleen als
referentie worden gebruikt en kan de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw
daarom niet op de informatie die op het digitale instrumentenpaneel wordt weergegeven.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Mogelijk werkt de rijstrookbewaking niet zoals bedoeld of wordt deze in sommige situaties
automatisch uitgeschakeld, inclusief maar niet beperkt tot:
De auto navigeert door scherpe bochten, zoals op op- en afritten van een autosnelweg.
De rijstrookmarkeringen zijn onduidelijk of gesleten, ontbreken, overlappen of worden
overschaduwd door andere voertuigen, gebouwen of landschapselementen.
Het weggedeelte heeft geen rijstrookmarkeringen, zoals op niet-standaard wegen, kruispunten
of bouwterreinen.
Het weggedeelte heeft speciale rijstrookmarkeringen, zoals vertragingsmarkeringen of
verdrijvingsvlakken.
De rijstrookmarkeringen zijn niet duidelijk gescheiden, zoals samenkomende of uiteengaande
rijstrookmarkeringen, op- en afritten van autosnelwegen, kruisingen in de stad of uitvoegstroken.
Er zijn randen of andere hoogcontrast lijnen op de weg in plaats van rijstrookmarkeringen,
zoals naden in de weg of wegranden.
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden geïdentificeerd of worden onjuist
geïdentificeerd als gevolg van veranderingen in hoogte, zoals op een op-/aflopende weg.
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden geïdentificeerd of worden onjuist
geïdentificeerd als gevolg van de belichtingsomstandigheden, zoals fel licht waardoor de
rijstrookmarkeringen reflecteren en slecht zicht of onvoldoende licht door slecht weer of 's nachts.
De rijstroken zijn te breed of te smal.
Mogelijk werkt de rijstrookbewaking niet zoals bedoeld of wordt deze in sommige situaties
automatisch uitgeschakeld als gevolg van een fout van de cameraherkenning, inclusief maar niet beperkt
tot:
De posities van de camera's zijn gewijzigd.
Het beeld van de camera's wordt belemmerd of de camera's zijn vuil.
De prestaties van de camera's zijn 's nachts lager.
Het zicht is slecht onder omstandigheden met weinig licht, zoals bij zonsopkomst,
zonsondergang of in een tunnel.
Het beeld van de camera wordt verstoord door plotselinge veranderingen in helderheid, zoals
bij het in- en uitrijden van een tunnel.
Het beeld van de camera's wordt beperkt door grote schaduwen van gebouwen, landschappen en
grote voertuigen.
Het beeld van de camera wordt gehinderd door direct zonlicht.
Het zicht is slecht als gevolg van regen, sneeuw, mist, nevel en andere slechte
weersomstandigheden.
Het zicht is slecht als gevolg van uitlaatgassen, spetters, sneeuw of stof opgeworpen door
voertuigen die voor u rijden.
De camera wordt belemmerd door water, stof, kleine krassen, vet, vuil, ruitenwissers, ijs
of sneeuw op de voorruit.
De weg is nat.
Wij adviseren de rijstrookbewaking niet te gebruiken onder enkele speciale of gecompliceerde
wegomstandigheden omdat hij mogelijk niet werkt zoals bedoeld of automatisch wordt uitgeschakeld.
Dergelijke omstandigheden zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg.
Complexe en veranderende verkeersstromen, zoals drukke kruisingen, op- en afritten van
autosnelwegen en wegen met filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen.
Smalle wegen.
In- en uitgangen van tunnels.
Ongewone wegen.
Wegen zonder middenberm.
Rijstrookassistent (LKA)
Als uw auto onvrijwillig of onbewust afwijkt uit de rijstrook of hiernaar neigt, zal de
rijstrookassistent (LKA) de bestuurder kort assisteren het stuurwiel te bedienen en de auto weer binnen de
rijstrook brengen, en zichtbare en hoorbare alarmen of trillingen in het stuurwiel voortbrengen.
De rijstrookassistent (LKA) bestaat uit:
Alleen alarmen (LDW): Wanneer de rijdende auto een niet-autonome neiging heeft om af te
wijken naar de naastgelegen rijstrook, of op het punt staat de rijstrookmarkering te overschrijden, kan
de rijstrookbewaking (LDW) geschikte zichtbare en hoorbare alarmen of trillingen in het stuurwiel
voortbrengen.
Alarmen en stuurcorrectie (LKA): Wanneer de rijdende auto een niet-autonome neiging heeft om
af te wijken naar de naastgelegen rijstrook, of op het punt staat de rijstrookmarkering te
overschrijden, zal de rijstrookassistent (LKA) een lichte, corrigerende stuurassistentie verlenen aan
het stuurwiel om het risico te verkleinen dat de auto uit de rijstrook rijdt. Als de auto te veel
afwijkt van de rijstrook, kan de rijstrookassistent (LKA) geschikte zichtbare en hoorbare alarmen
voortbrengen.
De rijstrookhulp heeft een beperkt stuurkoppel dat slechts een lichte stuurondersteuning kan
bieden en kan het voorkomen van het verlaten van de rijstrook niet volledig garanderen. Vertrouw bij het
sturen niet alleen op de rijstrookhulp. Je moet altijd bereid zijn om de besturing over te nemen, vooral
als je op wegen met bochten rijdt.
Neem de besturing meteen over bij het nemen van bochten, het omkeren of het rijden op
bochtige wegen of wegen met scherpe bochten.
Als rijhulpfunctie kan de rijstrookhulp niet alle situaties aan in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden.
Rijstrookhulp is slechts een aanvulling op, en geen vervanging voor, uw visuele waarneming.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en uw eigen beslissing nemen over het
gebruik van rijstrookhulp als het veilig is.
U moet altijd klaar staan om het stuur over te nemen wanneer u merkt dat de omstandigheden
van het verkeer, de weg of het voertuig niet geschikt zijn om de rijstrookhulp te activeren of dat er
andere onveilige factoren zijn.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig rijden en het naleven van de
geldende verkeerswetten en -regelgeving.
De volgende gedragingen zijn tijdens het rijden absoluut niet toegestaan:
Alleen op de rijstrookhulp vertrouwen.
De de rijstrookhulp gebruiken bij slecht weer
De de rijstrookhulp gebruiken op niet gestandaardiseerde wegen
Handen van het stuur
Niet op de weg letten
Rijstrookassistent (LKA) inschakelen/uitschakelen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Rijstrookbewaking en -assistent om deze functie in of uit te
schakelen.
Indien ingeschakeld kunt u de mate van assistentie, wijze van alarmeren en gevoeligheid
instellen:
Mate van assistentie
Alleen alarmen: brengt alleen alarmen voort
Alarmen en stuurcorrectie: brengt alarmen voort en verleent lichte stuurassistentie
Wijze van alarmeren:
Als de functie is ingesteld op Alleen alarmen, kan de wijze van alarmeren worden
ingesteld op: beeld, beeld + geluid, beeld + trillingen, beeld + geluid + trillingen.
Als de functie is ingesteld op Alarmen en stuurcorrectie, kan de wijze van alarmeren
niet worden ingesteld en is de standaardinstelling beeld + geluid.
Gevoeligheid:
Laag: alarmeert later dan bij normale gevoeligheid onder dezelfde omstandigheden
Normaal: de normale gevoeligheid
Hoog: alarmeert eerder dan bij normale gevoeligheid onder dezelfde omstandigheden
Opgelet 请您务必审慎设置提醒方式与灵敏度,确保该等设置符合您的驾驶习惯。
Stel het waarschuwingstype en de gevoeligheid met de nodige voorzichtigheid in om ervoor
te zorgen dat dergelijke instellingen in overeenstemming zijn met uw rijgedrag.
OpgeletEnabling the Lane Departure Warning and Assist on the central display does not
mean that the function has been activated. Functions can only be activated automatically when the
operating conditions are satisfied. When the Lane Departure Warning and Assistance function is
disabled, the vehicle will neither assist when it comes to remaining in the driving lane, nor offer a
warning when lane departure occurs. Emergency Lane Keeping (ELK) will be disabled too. The steering
wheel will turn when the Lane Departure Warning and Assistance function controls the direction. You
can turn the steering wheel to take control of the vehicle, and then the direction of the vehicle will
be controlled by you.
Het inschakelen van de Rijstrookbewaking en -assistent op het middendisplay betekent niet
dat de functie is geactiveerd. De functies kunnen alleen automatisch worden geactiveerd wanneer wordt
voldaan aan de gebruiksvoorwaarden.
Wanneer de functie Rijstrookbewaking en -assistent is uitgeschakeld, zal de auto niet
waarschuwen bij naderend verlaten van de rijstrook, en ook niet tegensturen om de auto in de rijstrook
te houden. De Vluchtstrookassistent (ELK) wordt ook uitgeschakeld.
Het stuurwiel zal draaien wanneer de functie Rijstrookbewaking en -assistent de rijrichting
corrigeert.
U kunt het stuurwiel draaien om weer de controle over de auto over te nemen en dan wordt de
rijrichting van de auto door u bepaald.
Gebruiksvoorwaarden voor de rijstrookassistent (LKA):
Uw rijsnelheid is ongeveer 50 tot 130 km/u
Uw auto rijdt normaal zonder plotselinge versnelling, vertraging of stuurbewegingen
Uw auto bevindt zich in het midden van uw rijstrook en rijdt niet op de rijstrookmarkering
De rijstrookmarkeringen zijn duidelijk zichtbaar aan minstens één kant
De high-definition camera werkt normaal en biedt een duidelijk zicht
Geen componenten van de rijstrookassistent zijn defect
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder zit op zijn stoel
De schakelhendel van uw auto staat in de D-stand
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn
niet geactiveerd
Het tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn niet handmatig
uitgeschakeld
Opgelet当转向灯打开,爱车向相应一侧偏离时,车道保持辅助系统不会提醒或控制。
Wanneer de richtingaanwijzer actief is, geeft de rijstrookhulp geen herinneringen of neemt
deze de regie over als uw voertuig afwijkt naar de overeenkomstige kant.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie
Statuspictogram van de rijstrookassistent (LKA)
Geen pictogram: Niet ingeschakeld
Grijs pictogram: Stand-by
Witte rijstrookmarkeringen: De rijstrookmarkering aan de betreffende kant is
gedetecteerd
Gele rijstrookmarkering: Niveau 1 van de rijstrookbewaking
Rode rijstrookmarkering: Niveau 2 van de rijstrookbewaking
Weergave van de rijstrookmarkering
Geen statuspictogram: De rijstrookassistent (LKA) is niet ingeschakeld.
Het statuspictogram is grijs: De rijstrookassistent (LKA) is ingeschakeld, staat op
stand-by en nog niet geactiveerd
Het statuspictogram en de middelste rijstrookmarkering zijn wit: De rijstrookassistent
(LKA) is actief.
Het statuspictogram en één kant van de middelste rijstrookmarkering zijn rood:
Als Alleen alarmen is geselecteerd, geeft dit aan dat het risico bestaat dat de auto
per ongeluk aan de betreffende kant uit de rijstrook rijdt
Als Alarmen en stuurcorrectie is geselecteerd, geeft dit aan dat de auto onverwacht is
afgeweken uit de rijstrook en dat de rijstrookassistent (LKA) niet meer in staat is om te
voorkomen dat de auto afwijkt uit de rijstrook door middel van het verlenen van lichte
stuurassistentie om in de rijstrook te blijven.
Het statuspictogram en één kant van de middelste rijstrookmarkering zijn geel: Dit gebeurt
alleen als Alarmen en stuurcorrectie is geselecteerd. Dit geeft aan dat de rijstrookassistent (LKA)
een bepaalde stuurassistentie verleent aan de betreffende kant om in de rijstrook te blijven en het
risico te verkleinen dat de auto uit de rijstrook rijdt.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
In de volgende situaties werkt de rijstrookassistent (LKA) mogelijk niet zoals verwacht of
wordt deze automatisch verlaten, inclusief maar niet beperkt tot:
Rijden door bochten die extreem scherp zijn, zoals op- en afritten van autosnelwegen
De rijstrookmarkeringen zijn onduidelijk, zijn versleten, ontbreken, vlechten door elkaar
of liggen in de schaduw van andere voertuigen, gebouwen of landschappen
Rijden over weggedeelten zonder rijstrookmarkeringen, zoals niet-standaard wegen,
kruisingen en bouwterreinen
Rijden op weggedeelten met speciale rijstrookmarkeringen, zoals snelheidsvertragende
markeringen en kanaliserende rijstrookmarkeringen
Rijden op plaatsen met een onduidelijke rijstrookverdeling, zoals plaatsen met
samenvoegende of splitsende rijstrookmarkeringen, op- en afritkruisingen van autosnelwegen, stedelijke
kruispuntzones en rijstroken voor afslaan naar links
Er zijn randen of andere hoogcontrast lijnen op wegen in plaats van rijstrookmarkeringen,
zoals richels en wegranden
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van hoogteverschillen, zoals op hellingen omhoog en omlaag
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht, slecht
zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten is te breed of te smal
In de volgende situaties werkt de rijstrookassistent (LKA) mogelijk niet zoals verwacht of
wordt deze automatisch verlaten als gevolg van een herkenningsfout van een camera, inclusief maar niet
beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Beperkte herkenning in het donker
Donkere omgeving, zoals tijdens ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel,
enz
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
De camera wordt blootgesteld aan direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
Het wordt niet aanbevolen de rijstrookassistent (LKA) te gebruiken onder speciale of complexe
wegomstandigheden omdat dan de rijstrookassistent (LKA) mogelijk niet werkt zoals verwacht of automatisch
wordt verlaten, inclusief maar niet beperkt tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
Kronkelige wegen, wegen met snelle bochten
Wegen op hellingen omhoog en omlaag
Hobbelige wegen
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels
Ongewone wegen
Wegen zonder middenlijn
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen beschrijven niet alle
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de rijstrookassistent (LKA). Er zijn
veel factoren die van invloed kunnen zijn op de rijstrookassistent (LKA). Om te voorkomen dat zich een
ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de
wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Noodstop (EAS)
Als het systeem detecteert dat u niet normaal aan het rijden bent (bijvoorbeeld u houdt uw handen
lange tijd niet aan het stuurwiel, u bent afgeleid en vermoeid doordat u al lange tijd rijdt, u hebt uw
stoel verlaten, enz.), zal het de actieve noodstop (EAS) activeren als het systeem voldoet aan de
voorwaarden voor normale werking.
Nadat de actieve noodstop is geactiveerd, brengt uw auto een hoorbare herinnering voort, klinkt
een gesproken waarschuwing, wordt een waarschuwing weergegeven in de weergave van de dynamische
omgevingssimulatie, en worden de alarmknipperlichten ingeschakeld. Het systeem waarschuwt u de controle over
de auto over te nemen door bewust te remmen en luide pieptonen voort te brengen totdat de auto stilstaat.
Nadat de auto stilstaat, worden de portieren automatisch ontgrendeld en worden de hulpdiensten gebeld.
Wanneer de actieve noodstop actief is, kunt u dit op elk moment deactiveren en de controle over
uw auto overnemen door het gaspedaal of rempedaal in te trappen, door het stuurwiel te draaien of door de
alarmknipperlichten uit te schakelen.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een camera een herkenningsfout maakt die de
prestaties van de actieve noodstop beïnvloedt, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Verminderd herkenningsvermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
De camera wordt blootgesteld aan direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een radar een herkenningsfout maakt die de
prestaties van de actieve noodstop beïnvloedt, inclusief maar niet beperkt tot:
Verkeerd geplaatste of geblokkeerde radar, of afgedekt met modder, sneeuw en ijs,
metaalplaat, tape, sticker, bladeren, enz.
De radar of het gebied eromheen is beschadigd als gevolg van een botsing met de auto, kras,
enz.
Extreem weer, zoals harde regen, sneeuw of mist, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar
Als gevolg van de beperking van de doelherkenningseigenschappen van de radar, kunnen in
zeldzame bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen,
betonnen randen, enz.
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een LiDAR een herkenningsfout maakt die de
werking van de actieve noodstop beïnvloedt en zelfs de functie uitschakelt. Deze situaties zijn inclusief,
maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de LiDAR
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt
Rijden op natte of waterverzadigde wegen
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of transparante
wrapfolie of andere obstructies op het LiDAR-venster
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon
Als gevolg van de beperkingen van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere
gevallen valse alarmen optreden voor verkeersborden en botsbarrières op delen van autosnelwegen en
verhoogde wegen
De actieve noodstop reageert alleen op voertuigen die voldoen aan de voorwaarden. De
onderstaande doelen kunnen niet gegarandeerd worden geïdentificeerd en kunnen een reactie teweegbrengen,
inclusief maar niet beperkt tot:
Voertuigen die vanaf de zijkant kruisen
Motorfietsen, trikes
De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Deze functie staat niet garant voor het herkennen van speciaal gevormde doelen, vooral
's nachts of in een omgeving met weinig verlichting waar de bestuurder extra alert moet zijn.
Dergelijke voertuigen kunnen o.a. voertuigen zijn met een overdekte achterkant of een onregelmatig
gevormde achterkant, voertuigen met een achterkant onder een bepaalde hoogte en onbeladen dragers.
Deze functie kan stilstaande of langzaam rijdende voertuigen niet opmerken, vooral 's
nachts wanneer de bestuurder extra moet opletten.
De volgende situaties kunnen leiden tot een vertraagde herkenning door en reactie van de
actieve noodstop omdat het doel zich niet recht vooruit bevindt, inclusief maar niet beperkt tot:
De actieve noodstop reageert niet op doelen in de dode hoek van de sensor. Bijvoorbeeld,
het kan niets detecteren in de dode hoeken op de hoeken van de auto en in de dode hoeken aan de
zijkanten van de auto.
Bij het naderen of omdraaien langs de weg, kunnen sommige doelen verkeerd worden
geselecteerd of overgeslagen, waardoor de auto onverwacht kan versnellen of vertragen.
Bij heuvelopwaarts rijden kan de functie een doel overslaan of de afstand tot de voorligger
verkeerd inschatten. Bij heuvelafwaarts rijden kan de auto versnellen, waardoor de kruissnelheid wordt
overschreden.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in de naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name wanneer dit een groter voertuig betreft, zoals een bus,
vrachtwagen, enz.), kan het onmogelijk zijn om het doel te herkennen en erop te reageren.
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van het voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, kan het
onmogelijk zijn om het doel te herkennen en er goed op te reageren.
De actieve noodstop garandeert geen betrouwbare herkenning van het doel onder alle
omstandigheden aangezien de werking ervan kan worden beïnvloed door speciale of complexe
wegomstandigheden, inclusief maar niet beperkt tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
Kronkelige wegen, wegen met snelle bochten
Wegen op hellingen omhoog en omlaag
Hobbelige wegen
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels
Ongewone wegen
Wegen zonder middenlijn
In de volgende situaties levert de functie mogelijk niet voldoende zijdelingse grip, inclusief
maar niet beperkt tot:
De remfunctie kan niet volledig werken (zoals wanneer de remonderdelen te koud, te heet,
nat, enz. zijn)
Verkeerd onderhoud aan de auto (buitensporige slijtage van de remmen of banden, abnormale
bandenspanning, enz.)
De auto rijdt op een speciale weg (zoals wegen heuvelopwaarts of heuvelafwaarts, met water,
modder, kuilen, ijs, sneeuw, enz.)
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de actieve noodstop. Er zijn veel factoren die van
invloed kunnen zijn op de actieve noodstop. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u
aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de
omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK)
De rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) kan een bepaalde stuurassistentie verlenen om de
bestuurder te helpen de positie van de auto snel te corrigeren om het risico van een botsing zo veel
mogelijk te beperken wanneer de auto onvrijwillig afwijkt uit zijn rijstrook of wanneer een potentieel
risico van een zijdelingse botsing in de naastgelegen rijstrook bestaat.
Als de rijsnelheid ongeveer 50 tot 130 km/u is, kan de rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK)
worden geactiveerd in de volgende vier noodscenario's:
Zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld, wijkt uw auto onvrijwillig af uit zijn
rijstrook naar de rechter wegrand
Zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld en terwijl de rijstrookmarkering een
doorgetrokken rijstrookmarkering is, wijkt uw auto onvrijwillig af uit zijn rijstrook naar de kant van
de doorgetrokken rijstrookmarkering
Zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld en een voertuig u tegemoet komt in de
rijstrook links van u, wijkt uw auto onvrijwillig af uit zijn rijstrook naar links
Als een voertuig snel van achteren nadert in de rijstrook links van u, wijkt uw auto
onvrijwillig af uit zijn rijstrook of wisselt actief van rijstrook naar links
Rijstrookassistent voor noodgevallen
(ELK)inschakelen/uitschakelen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) om deze functie in
of uit te schakelen.
Het wordt niet aanbevolen om deze functie uit te schakelen. Als deze functie is uitgeschakeld,
kan hij de bestuurder niet assisteren door in een noodgeval het stuurwiel te bedienen wanneer een
potentieel risico van een zijdelingse botsing bestaat.
De rijstrookhulp heeft een beperkt stuurkoppel dat slechts een lichte stuurondersteuning kan
bieden en kan niet volledig garanderen dat het verlaten van de rijstrook of het vermijden van gevaar
wordt uitgesloten. Neem daarom op tijd het stuur over in plaats van alleen te vertrouwen op de
rijstrookhulp.
Neem bij het afslaan, het omkeren of het rijden op bochtige wegen of wegen met scherpe
bochten onmiddellijk het stuur over.
Als rijhulpfunctie kan de rijstrookhulp niet alle situaties aan in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden. Vertrouw nooit alleen op de
rijstrookhulp om gevaar te vermijden. Test deze functie om veiligheidsredenen nooit door opzettelijk of
actief de rijstrookhulp te activeren. Als u een gevaarlijke situatie tegenkomt, wacht dan nooit totdat
de rijstrookhulp ingrijpt voordat actie wordt ondernomen. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid
voor het veilig rijden en het naleven van de geldende verkeerswetten en -regelgeving.
Waarschuwing 驾驶时不可以有以下行为:完全依靠ELK
De volgende gedragingen zijn tijdens het rijden absoluut niet toegestaan:
Alleen vertrouwen op de rijstrookhulp
Uw handen van het stuur halen
Niet op de weg letten
Gebruiksvoorwaarden voor rijstrookassistent voor noodgevallen
(ELK):
Uw rijsnelheid is ongeveer 50 tot 130 km/u
Uw auto rijdt normaal zonder plotselinge versnelling, vertraging of stuurbewegingen
Uw auto bevindt zich in het midden van uw rijstrook en rijdt niet op de rijstrookmarkering
De high-definition camera werkt normaal en biedt een duidelijk zicht
Geen componenten van de rijstrookassistent zijn defect
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder zit op zijn stoel
De schakelhendel van uw auto staat in de D-stand
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn niet
geactiveerd
De rijstrookhulp wordt automatisch geactiveerd wanneer in geval van nood aan de voorwaarden
wordt voldaan.
De rijstrookhulp kan slechts beperkte stuurondersteuning bieden en kan de snelheid van het
voertuig niet regelen.
De rijstrookhulp is niet in staat om de besturing constant te regelen. Daarom kan het
voertuig niet altijd in het midden van de rijstrook blijven.
Wanneer de rijstrookhulp uw stuur bestuurt, zal het stuur dienovereenkomstig draaien.
U kunt de besturing overnemen door zelf aan het stuur te draaien.
Rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) bij afwijken naar rechter wegrand
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor ELK wordt voldaan, kan ELK een bepaalde mate van
stuurassistentie leveren als uw auto onvrijwillig afwijkt uit zijn rijstrook naar de rechter wegrand
zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld. Op dat moment wordt de rechterkant van de middelste
rijstrookmarkering geel weergegeven.
De rijstrookhulp kan niet werken zoals bedoeld of automatisch stoppen en het voertuig kan
in sommige situaties naar rechts afwijken, bij met inbegrip van maar niet beperkt tot:
Stoepranden die niet of onjuist worden geïdentificeerd als gevolg van
lichtomstandigheden, zoals sterk licht dat leidt tot reflecterende stoepranden en slecht zicht of
onvoldoende licht als gevolg van slecht weer of 's nachts;
Obstakels langs de weg die de rijstrookhulp niet kan identificeren, zoals hekken,
vangrails, verkeerskegels en kegelstangen;
Scherpe bochten of wegen met hellingen, een hobbelige weg, weg met water of sneeuw en
ijs, enz.
Rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) bij afwijken naar doorgetrokken
rijstrookmarkering
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor ELK wordt voldaan, kan ELK een bepaalde mate van
stuurassistentie leveren als uw auto onvrijwillig afwijkt uit zijn rijstrook naar de doorgetrokken
rijstrookmarkering zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld. Op dat moment wordt de betreffende
kant van de middelste rijstrookmarkering rood weergegeven.
De rijstrookhulp kan niet werken zoals bedoeld of automatisch stoppen en het voertuig kan
in sommige situaties afwijken naar de vaste rijstrooklijn, met inbegrip van maar niet beperkt tot:
Rijstrooklijnen zijn onduidelijk, versleten, ontbreken, overlappen of worden
verduisterd door schaduwen die worden geworpen door andere voertuigen, gebouwen of
landschapskenmerken.
De rijstroken zijn te breed of te smal.
Rijstrooklijnen zijn bijzondere verkeerstekens.
Rijstrooklijnen kunnen niet of worden onjuist geïdentificeerd als gevolg van
veranderingen in hoogte, zoals op hellende wegen.
Rijstrooklijnen kunnen niet of worden onjuist geïdentificeerd als gevolg van
lichtomstandigheden, zoals sterk licht dat leidt tot reflecterende stoepranden en slecht zicht of
onvoldoende licht als gevolg van slecht weer of 's nachts.
Het voertuig slaat af in een scherpe bocht of rijdt op een hellende weg, een hobbelige
weg, weg met water of sneeuw en ijs, enz.
Rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) bij risico van botsing linksvoor
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor ELK wordt voldaan, kan ELK een bepaalde mate van
stuurassistentie leveren als uw auto onvrijwillig afwijkt uit zijn rijstrook naar links zonder dat de
richtingaanwijzer is ingeschakeld terwijl er een tegemoetkomend voertuig rijdt in de rijstrook links van u
en de rijstrookmarkering duidelijk zichtbaar is. Op dat moment wordt de linkerkant van de middelste
rijstrookmarkering rood weergegeven.
De rijstrookhulp kan niet werken zoals bedoeld of automatisch stoppen en het voertuig kan
in sommige situaties botsen tegen het voertuig aan de linkerkant, met inbegrip van maar niet beperkt
tot:
Rijstrooklijnen zijn onduidelijk, versleten, ontbreken, overlappen of worden
verduisterd door schaduwen die worden geworpen door andere voertuigen, gebouwen of
landschapskenmerken.
De rijstroken zijn te breed of te smal.
Rijstrooklijnen zijn bijzondere verkeerstekens.
Rijstrooklijnen kunnen niet of worden onjuist geïdentificeerd als gevolg van
veranderingen in hoogte, zoals op hellende wegen.
Rijstrooklijnen kunnen niet of worden onjuist geïdentificeerd als gevolg van
lichtomstandigheden, zoals sterk licht dat leidt tot reflecterende stoepranden en slecht zicht of
onvoldoende licht als gevolg van slecht weer of 's nachts.
Het voertuig slaat af in een scherpe bocht of rijdt op een hellende weg, een hobbelige
weg, weg met water of sneeuw en ijs, enz.
De tegenligger is geen auto maar een motor.
Rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) bij risico van botsing linksachter
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor ELK wordt voldaan, kan ELK een bepaalde mate van
stuurassistentie leveren als uw auto onvrijwillig afwijkt uit zijn rijstrook of actief van rijstrook
wisselt naar links terwijl er een voertuig snel van achteren nadert in de rijstrook links van u en de
rijstrookmarkering duidelijk zichtbaar is. Op dat moment wordt de linkerkant van de middelste
rijstrookmarkering rood weergegeven.
De rijstrookhulp kan niet werken zoals bedoeld of automatisch stoppen en het voertuig kan
in sommige situaties botsen tegen het van achteren naderende voertuig aan de linkerkant, met inbegrip
van maar niet beperkt tot:
Rijstrooklijnen zijn onduidelijk, versleten, ontbreken, overlappen of worden
verduisterd door schaduwen die worden geworpen door andere voertuigen, gebouwen of
landschapskenmerken.
De rijstroken zijn te breed of te smal.
Rijstrooklijnen zijn bijzondere verkeerstekens.
Rijstrooklijnen kunnen niet of worden onjuist geïdentificeerd als gevolg van
veranderingen in hoogte, zoals op hellende wegen.
Rijstrooklijnen kunnen niet of worden onjuist geïdentificeerd als gevolg van
lichtomstandigheden, zoals sterk licht dat leidt tot reflecterende stoepranden en slecht zicht of
onvoldoende licht als gevolg van slecht weer of 's nachts.
Het voertuig slaat af in een scherpe bocht of rijdt op een hellende weg, een hobbelige
weg, weg met water of sneeuw en ijs, enz.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
In de volgende situaties werkt de rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) mogelijk niet
zoals verwacht of wordt deze automatisch verlaten als gevolg van een herkenningsfout van een camera. Stuur
op tijd met het stuurwiel van uw auto. Deze situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Verminderd herkenningsvermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
De camera wordt blootgesteld aan direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
In de volgende situaties werkt de rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) mogelijk niet
zoals verwacht of wordt deze automatisch verlaten als gevolg van een herkenningsfout van een radar. Stuur
op tijd met het stuurwiel van uw auto. Deze situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Verkeerd geplaatste of geblokkeerde radar, of afgedekt met modder, sneeuw en ijs,
metaalplaat, tape, sticker, bladeren, enz.
De radar of het gebied eromheen is beschadigd als gevolg van een botsing met de auto, kras,
enz.
Extreem weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar
Als gevolg van de beperking van de doelherkenningseigenschappen van de radar, kunnen in
zeldzame bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen,
betonnen randen, enz.
De volgende situaties kunnen leiden tot een herkenningsfout van LiDAR, de werking van
rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) beïnvloeden, en er zelfs toe leiden dat de functie wordt
uitgeschakeld. Deze situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de LiDAR
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt
Rijden op natte of waterverzadigde wegen
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of transparante
wrapfolie of andere obstructies op het LiDAR-venster
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van autosnelwegen en verhoogde
wegen
Speciale of complexe wegomstandigheden kunnen ertoe leiden dat de rijstrookassistent niet werkt
zoals verwacht of automatisch wordt uitgeschakeld. Stuur op tijd met het stuurwiel van uw auto. Deze
situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
Kronkelige wegen, wegen met snelle bochten
Wegen op hellingen omhoog en omlaag
Hobbelige wegen
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels
Bouwterreinen
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen beschrijven niet alle
situaties die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de rijstrookassistent voor noodgevallen
(ELK). Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op de rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK).
Om een ongeval te voorkomen, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de
verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Dodehoekdetectie (BSD) en waarschuwing bij een
rijstrookwisseling (LCA)
De dodehoekdetectie (BSD) en waarschuwing bij een rijstrookwisseling(LCA) herinneren u eraan te
letten op de veiligheid bij het wisselen van rijstrook door middel van zichtbare, hoorbare en voelbare
alarmen wanneer een ander voertuig zich in de dode hoek van uw auto bevindt of een ander voertuig snel uw
dode hoek nadert.
De dodehoekdetectie (BSD) en waarschuwing bij een rijstrookwisseling(LCA) worden alleen
geactiveerd wanneer de rijsnelheid hoger is dan 15 km/u.
Opgelet盲点监控与变道预警的监测区域为爱车旁边车道,及其向后约70米的范围。
Met behulp van deze functie worden rijstroken naast het voertuig en meer dan 70 meter vanaf
de achterkant herkend.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijhulp > Dodehoekdetectie (BSD) en Waarschuwing bij een rijstrookwisseling (LCA)
om deze functie in of uit te schakelen en selecteer een gewenste manier om u eraan te herinneren.
Wanneer de functie is ingeschakeld en geactiveerd, herinnert de weergave van de dynamische
omgevingssimulatie u eraan dat een voertuig uw auto van achteren nadert, zoals aangegeven in de afbeelding.
Wanneer een voertuig in de dode hoek van uw auto en een voertuig dat snel van achteren nadert
worden gedetecteerd, wordt een symbool in de buitenspiegel weergegeven dat aangeeft dat een voertuig naast u
rijdt. Als u in dat geval de richtingaanwijzer aan die betreffende kant inschakelt, herinnert deze functie u
eraan niet van rijstrook te wisselen door middel van de volgende waarschuwingen:
Symbool in de buitenspiegel
Geluid + knipperend symbool in de buitenspiegel
Trillingen in het stuurwiel + knipperend symbool in de buitenspiegel
Geluid + trillingen in het stuurwiel + knipperend symbool in de buitenspiegel
De bel wordt mogelijk niet gehoord als het omgevingsgeluid te luid is, bijvoorbeeld wanneer
het audiosysteem op hoge volumes wordt afgespeeld of de omgeving te luidruchtig is.
In een heldere omgeving zoals overdag is de waarschuwing voor de rode omgevingsverlichting
mogelijk niet gemakkelijk merkbaar.
Opgelet 在倒车时,盲点监控与变道预警不会工作。
De dodehoekdetectie en de rijstrookhulp werken niet wanneer het voertuig achteruit rijdt.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan de
werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Wanneer u op een weg rijdt met scherpe bochten, brede rijstroken of een oneffen oppervlak,
kunnen de dodehoekdetectie en de rijstrookhulp u mogelijk niet waarschuwen voor voertuigen op
aangrenzende rijstroken.
De dodehoekdetectie en de rijstrookhulp kunnen valse waarschuwingen geven in de volgende
situaties:
Rijden in de buurt van beschermende hekken
Rijden op/onder een brug of door een tunnel
Rijden naast struiken, bomen, etc.
Wanneer er draadpalen, straatverlichting of lage betonnen muren langs de weg zijn
Rijden in de buurt van bouwgebieden zoals fabrieksgebouwen, havens, enz.
Rijden op stedelijke wegen of kruispunten met meerdere rijstroken
Radars die op of achter de bumper zijn gemonteerd. Houd de bumper schoon en vrij van
modder, ijs, metalen platen, stickers, labels, en bladeren. Als u dit niet doet, kan dit de
prestaties van de radars beïnvloeden.
Als deze functie niet goed werkt als gevolg van een botsing, krassen, radarstoring of
defect, neem dan zo snel mogelijk contact op met NIO.
Als de radar gedurende een langere tijd storingen vertoont en geen storingsgerelateerde
waarschuwingen geeft, neem dan zo snel mogelijk contact op met NIO.
Deze functie detecteert en waarschuwt alleen voor voertuigen en grote motorfietsen of
objecten en werkt mogelijk minder goed of helemaal niet als er voetgangers, fietsers of personen op
skateboards passeren.
Deze functie waarschuwt niet voor stilstaande objecten. Onterechte waarschuwingen kunnen
worden veroorzaakt door bepaalde metalen hekken, vangrails of betonnen muren.
Zware regen, hevige sneeuw, dichte mist en andere extreme weersomstandigheden kunnen de
werking van de radar nadelig beïnvloeden. Rijd voorzichtig en let op de omgeving.
Gebruik deze functie nooit in de aanhangwagenmodus.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid en het naleven van
de geldende verkeerswetten en -regels.
Waarschuwing盲点监控与变道预警不能取代安全驾驶及车内后视镜和车外后视镜的使用。
Zelfs met dodehoekdetectie (BSD) en rijstrookhulp (LCA) moet u nog steeds voorzichtig rijden
en de binnen- en buitenspiegels verstandig gebruiken.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de dodehoekdetectie (BSD) en waarschuwing bij een
rijstrookwisseling (LCA). Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op de dodehoekdetectie (BSD) en
waarschuwing bij een rijstrookwisseling (LCA). Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u
aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de
omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Waarschuwing portier open (DOW)
Wanneer u het portier van uw auto opent, en motorvoertuigen, fietsers of voetgangers van achteren
naderen die van invloed kunnen zijn op de veiligheid bij het openen van een portier of zelfs een botsing
kunnen veroorzaken, zal de functie waarschuwing portier open (DOW) u eraan herinneren voorzichtig te zijn
bij het openen van een portier door middel van zichtbare en hoorbare alarmen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijhulp > Waarschuwing portier open (DOW) om deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer de functie waarschuwing portier open (DOW) is ingeschakeld, herinnert uw auto u hieraan
op de volgende manieren. Op dat moment moeten u en uw passagiers hun portier niet openen, maar eerst
controleren of het veilig is om het portier te openen:
De sfeerverlichting wordt rood
Een symbool in de buitenspiegel
Waarschuwingsalarm
De dynamische omgevingssimulatie geeft weer "Kijk uit voor voertuigen die van achteren
naderen"
Opmerking 侧方开门预警可监测本车侧后方快速接近的目标。
De Waarschuwing geopend portier controleert of er weggebruikers u snel van achteren naderen.
Opgelet爱车处于前进挡(D 挡)或驻车挡(P 挡),该功能才可启用。
Deze functie is alleen oproepbaar als het voertuig in de rijstand (DRIVE) of in de
parkeerstand (PARK) staat.
De bel wordt mogelijk niet gehoord als het omgevingsgeluid te luid is, bijvoorbeeld wanneer
het audiosysteem op hoge volumes wordt afgespeeld of de omgeving te luidruchtig is.
In een heldere omgeving zoals overdag is de waarschuwing voor de rode omgevingsverlichting
mogelijk niet gemakkelijk merkbaar.
Waarschuwing geopend portier waarschuwt u niet nauwkeurig in alle situaties en is geen
vervanging voor de actieve controle door u of uw passagiers of voor het kijken in de binnen- en
zijspiegels. Vertrouw niet te veel op deze functie en houd bij het openen van de portieren de omgeving
van het voertuig altijd goed in de gaten.
Radars die op of achter de bumper zijn gemonteerd. Houd de bumper schoon en vrij van
modder, ijs, metalen platen, stickers, labels, en bladeren. Als u dit niet doet, kan dit de prestaties
van de radars beïnvloeden.
Als deze functie niet goed werkt als gevolg van een botsing, krassen, radarstoring of
defect, neem dan zo snel mogelijk contact op met NIO.
Als de radar gedurende een langere tijd storingen vertoont en geen storingsgerelateerde
waarschuwingen geeft, neem dan zo snel mogelijk contact op met NIO.
Deze functie detecteert en waarschuwt alleen voor voertuigen en grote motorfietsen of
objecten en werkt mogelijk minder goed of helemaal niet als er voetgangers, fietsers of personen op
skateboards passeren.
Deze functie waarschuwt niet voor stilstaande objecten. Onterechte waarschuwingen kunnen
worden veroorzaakt door bepaalde metalen hekken, vangrails of betonnen muren.
Zware regen, hevige sneeuw, dichte mist en andere extreme weersomstandigheden kunnen de
werking van de radar nadelig beïnvloeden. Rijd voorzichtig en let op de omgeving.
Gebruik deze functie nooit in de aanhangwagenmodus.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid en het naleven van
de geldende verkeerswetten en -regels.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen beschrijven niet alle omstandigheden die
van invloed kunnen zijn op de normale werking van de waarschuwing portier open (DOW). Er zijn veel factoren
die van invloed kunnen zijn op de waarschuwing portier open (DOW). Om te voorkomen dat zich een ongeval
voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de
wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA)
Wanneer de auto langzaam rijdt en het systeem detecteert dat het risico bestaat van een
potentiële botsing tussen de auto en het kruisende voertuig aan de voorkant, kan de functie waarschuwing
kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA) de bestuurder waarschuwen door middel van zichtbare en hoorbare
alarmen.
Cross Traffic Alert is slechts een aanvulling op, en geen vervanging voor, uw visuele
waarneming.
Als rijhulpfunctie kan Cross Traffic Alert niet alle situaties in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden aan.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en Cross Traffic Alert pas
gebruiken of niet zodra uw veiligheid is gewaarborgd.
Het is altijd uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het voertuig op een veilige
manier wordt bestuurd en voldoet aan de toepasselijke verkeerswetten en -voorschriften.
Waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA) inschakelen/uitschakelen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA) om deze
functie in of uit te schakelen.
Als aan de gebruiksvoorwaarden wordt voldaan en de auto detecteert dat het risico bestaat van
een potentiële botsing met het kruisende voertuig aan de voorkant, herinnert de auto u hieraan door middel
van zichtbare en hoorbare alarmen op de weergave van de dynamische omgevingssimulatie, de interface van de
360-gradenweergave en de interface van de parkeerassistent.
Gebruiksvoorwaarden voor de waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA):
De rijsnelheid is hoger dan 0 km/u en lager dan 15 km/u.
De snelheid van het kruisende voertuig aan de voorkant ligt binnen een bepaald bereik van
de normale rijsnelheid.
De laterale radar voorop de auto werkt normaal en heeft een onbelemmerd gezichtsveld.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De onderstaande doelen kunnen niet gegarandeerd worden geïdentificeerd en kunnen een reactie
teweegbrengen, inclusief maar niet beperkt tot:
Motorfietsen
Elektrische fietsen
Trikes
Voetgangers
Dieren
Fietsen
Andere voorwerpen dan voertuigen
De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Tegemoetkomende voertuigen / voertuigen die in dezelfde richting rijden
Stilstaande voorwerpen
De waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA) reageert niet op doelen in de dode hoek
van de sensor. De waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA) kan zijdelingse voertuigen vóór
deze auto niet detecteren door obstakels of geparkeerde voertuigen.
Bijvoorbeeld, de waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA) kan de kruisende
voertuigen aan de voorkant niet detecteren in de volgende situaties, inclusief maar niet beperkt tot:
Stoppen in de binnenste positie
De parkeerplaats ligt onder een hoek
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een radar een herkenningsfout maakt, waardoor de
prestaties van de waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA) kunnen worden beïnvloed, inclusief
maar niet beperkt tot:
Verkeerd geplaatste of geblokkeerde radar, of afgedekt met modder, sneeuw en ijs,
metaalplaat, tape, sticker, bladeren, enz.
De radar of het gebied eromheen is beschadigd als gevolg van een botsing met de auto, kras,
enz.
Extreem weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar
Als gevolg van de beperking van de doelherkenningseigenschappen van de radar, kunnen in
zeldzame bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen,
betonnen randen, enz.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen beschrijven niet alle
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de waarschuwing kruisend verkeer aan
de voorkant (FCTA). Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op de waarschuwing kruisend verkeer
aan de voorkant (FCTA). Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u
te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om
veilig te kunnen rijden.
Waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen
(RCTA-B)
Als tijdens het achteruitrijden het systeem detecteert dat het risico bestaat van een potentiële
botsing met het kruisende voertuig aan de achterkant, kan de functie Waarschuwing kruisend verkeer aan de
achterkant met remmen (RCTA-B) de bestuurder waarschuwen te letten op de veiligheid door middel van
zichtbare en hoorbare alarmen, en zelfs het effect van het waarschuwen van de bestuurder versterken door zo
nodig kort te remmen.
Cross Traffic Alert is slechts een aanvulling op, en geen vervanging voor, uw visuele
waarneming.
Als rijhulpfunctie kan Cross Traffic Alert niet alle situaties in alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden aan.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en Cross Traffic Alert pas
gebruiken of niet zodra uw veiligheid is gewaarborgd.
Het is altijd uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het voertuig op een veilige
manier wordt bestuurd en voldoet aan de toepasselijke verkeerswetten en -voorschriften.
De waarschuwing voor kruisend verkeer achter geeft alleen een waarschuwing en kan niet
garanderen dat uw voertuig stopt. Vertrouw nooit op deze functie om een botsing te voorkomen of de
impact van een botsing te verminderen.
Waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B)
inschakelen/uitschakelen
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen
(RCTA-B) om deze functie in of uit te schakelen.
Als deze functie is ingeschakeld, kunt u de mate van hulp selecteren in de instellingen van de
waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B):
Alleen waarschuwen: Wanneer de rijsnelheid lager is dan ongeveer 15 km/u en aan de
gebruiksvoorwaarden wordt voldaan en de auto detecteert dat het risico bestaat van een potentiële
botsing met kruisende voertuigen aan de achterkant, herinnert het systeem u aan de auto achter u door
middel van zichtbare en hoorbare alarmen op het digitale instrumentenpaneel, de interface van de
360-gradenweergave en de interface van de parkeerassistent.
Waarschuwen en actief remmen: Wanneer de rijsnelheid ongeveer 1 tot 15 km/u is en aan de
gebruiksvoorwaarden wordt voldaan, waarschuwt het systeem, naast de zichtbare en hoorbare alarmen, zo
nodig tevens met een kort moment van actief remmen, maar kan niet garanderen dat de auto tot stilstand
komt.
Gebruiksvoorwaarden voor de waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B)
De rijsnelheid van het kruisende voertuig aan de achterkant ligt tussen ongeveer 5 km/u en
60 km/u
De laterale radar achterop de auto werkt normaal en heeft een onbelemmerd gezichtsveld
De bestuurder zit op zijn stoel
Alle portieren zijn gesloten
De schakelhendel van uw auto staat in de R-stand
Opgelet当您选择提醒及主动制动时,若深踩制动踏板或加速踏板,主动制动功能可能不会介入。
Wanneer u Waarschuwing en Remmen selecteert, grijpt de functie mogelijk niet in als u het
rempedaal of het gaspedaal volledig intrapt.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De onderstaande doelen kunnen niet gegarandeerd worden geïdentificeerd en kunnen een reactie
teweegbrengen, inclusief maar niet beperkt tot:
Motorfietsen
Elektrische fietsen
Trikes
Voetgangers
Dieren
Fietsen
Andere voorwerpen dan voertuigen
De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Tegemoetkomende voertuigen / voertuigen die in dezelfde richting rijden
De waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B) reageert niet op doelen
in de dode hoek van de sensor. De waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B) kan
voertuigen achter deze auto niet detecteren door obstakels of geparkeerde voertuigen.
Bijvoorbeeld, de waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B) kan de
kruisende voertuigen aan de achterkant niet detecteren in de volgende situaties, inclusief maar niet
beperkt tot:
Stoppen in de binnenste positie
De parkeerplaats ligt onder een hoek
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een radar een herkenningsfout maakt, waardoor de
prestaties van de waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B) kunnen worden
beïnvloed, inclusief maar niet beperkt tot:
Verkeerd geplaatste of geblokkeerde radar, of afgedekt met modder, sneeuw en ijs,
metaalplaat, tape, sticker, bladeren, enz.
De radar of het gebied eromheen is beschadigd als gevolg van een botsing met de auto, kras,
enz.
Extreem weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar
Als gevolg van de beperking van de doelherkenningseigenschappen van de radar, kunnen in
zeldzame bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen,
betonnen randen, enz.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen beschrijven niet alle
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de waarschuwing kruisend verkeer aan
de achterkant met remmen (RCTA-B). Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op de waarschuwing
kruisend verkeer aan de achterkant met remmen (RCTA-B). Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet,
dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de
omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Geavanceerd bestuurderbewakingssysteem (ADMS)
Het geavanceerd bestuurderbewakingssysteem (ADMS) kan de rijstatus van de bestuurder in de gaten
houden.
Als deze functie is ingeschakeld en aan de voorwaarden voor activering wordt voldaan, zal wanneer
wordt gedetecteerd dat de bestuurder vermoeid of afgeleid is, NOMI verschillende niveaus van waarschuwingen
geven door middel van expressies en geluiden. Het digitale instrumentenpaneel herinnert de bestuurder tevens
eraan zich te concentreren op het autorijden, en beschermt de veiligheid van de bestuurder.
Het geavanceerde bewakingssysteem voor de bestuurder kan niet onder alle omstandigheden
werken en is alleen ontworpen om het rijden te ondersteunen. De bestuurder heeft altijd de
eindverantwoordelijkheid bij het veilig rijden.
Daarom is het van groot belang dat u oplet tijdens het rijden en regelmatig pauzes neemt.
Wanneer een bestuurder wordt gewaarschuwd of zich vermoeid voelt, moet hij/zij zijn/haar gedrag
aanpassen of zo snel mogelijk veilig stoppen om een pauze te nemen.
Als het geavanceerd bestuurderbewakingssysteem (ADMS) is uitgeschakeld, kunnen de functies die
vallen onder de geavanceerd rijhulpsystemen, zoals de rijstrookcentrering (LCC) en de adaptieve
cruisecontrol (ACC), niet worden gebruikt of worden uitgeschakeld.
Nadat de bestuurder het stuurwiel heeft versteld, moet de functie kort opnieuw worden
gekalibreerd, waarbij het functiestoringslampje van het geavanceerd bestuurderbewakingssysteem (ADMS) gaat
branden.
Als u het stuurwiel verstelt tijdens het gebruik van de geavanceerd rijhulpsystemen, zoals de
rijstrookcentrering (LCC) en de adaptieve cruisecontrol (ACC), geeft het systeem de melding "NP-rijhulp
wordt uitgeschakeld, neem de bediening van het stuurwiel over" weer.
Waarschuwing bij slaperigheid en aandacht van de bestuurder (DDAW)
inschakelen/uitschakelen
Het geavanceerde bestuurderbewakingssysteem (ADMS) monitort de slaperigheid en aandacht van de
bestuurder.
Herinnering slaperigheid bestuurder
Herinnering afleiding bestuurder
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Herinnering slaperigheid bestuurder of Herinnering aandacht bestuurder om deze functie in of uit te schakelen.
Nadat deze functie is ingeschakeld en de rijsnelheid 20 km/u of hoger is, blijft het systeem de
status monitoren en gesproken waarschuwingen geven.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie
Niet ingeschakeld
Ingeschakeld
Als het volgende wordt weergegeven als gevolg van een systeemstoring of kwaadaardige
blokkering van de camera, geeft dit aan dat de functie beperkt is. Neem onmiddellijk contact op met
het NIO Service Center.
Opgelet 摄像头不会记录或共享图像、音频或视频。
De camera slaat geen afbeeldingen, audio´s of video´s op en deelt deze ook niet.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
In sommige gevallen kan de detectie van slaperig rijden en afgeleid rijdgedrag van de
bestuurder worden beïnvloed of mislukken, waardoor het systeem onvoldoende waarschuwingen geeft,
gedeeltelijk onbeschikbaar is of valse alarmen genereert, zoals:
's Nachts of bij weinig licht
Door zonlicht, koplampen van tegenliggers en andere interferentie van direct licht
Verstellen van de stoel
Verstellen of draaien van het stuurwiel
Situaties waarin de ogen bedekt zijn, inclusief maar niet beperkt tot diverse typen donkere
brillen met weinig lichtdoorlating, polarisators, zonnebrillen, brilmonturen die blokkeren, enz
Dragen van accessoires, zoals een hoed, sjaal of bandana, die de vorm van het hoofd kunnen
veranderen
Dragen van een masker
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het geavanceerd
bestuurderbewakingssysteem (ADMS). Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op het geavanceerd
bestuurderbewakingssysteem (ADMS). Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te
rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de
auto om veilig te kunnen rijden.
Automatisch grootlicht (AHB)
Uw auto schakelt op tijd het grootlicht uit wanneer hij andere voertuigen passeert, wanneer de
afstand tussen het voertuig achter en vóór u in dezelfde rijrichting klein is, of wanneer de auto een
weggedeelte binnenrijdt dat goed verlicht is na het detecteren van de koplampen van een tegenligger,
achterlichten van een voorligger, straatverlichting en andere informatie via de camera op de voorkant om te
voorkomen dat andere voertuigen en voetgangers worden verblind. Schakel het grootlicht op tijd in wanneer u
een gebied nadert of binnenrijdt met een slechte verlichting of slecht zicht om er zeker van te zijn dat de
weg vóór u goed wordt verlicht.
Schakel het grootlicht in: de buitenomgeving is donker en er bevinden zich geen andere
verkeersdeelnemers vóór u
Schakel het grootlicht uit: de buitenomgeving is helder of er bevinden zich andere
verkeersdeelnemers vóór u
Op het digitale instrumentenpaneel wordt de volgende informatie weergegeven:
Wanneer automatisch grootlicht is geactiveerd, trekt u de hendel naar u toe om het grootlicht
onmiddellijk aan te zetten. Als u de hendel loslaat, worden de koplampen teruggezet naar dimlicht en
wordt het automatisch grootlicht weer in stand-by gezet.
Als rijhulpfunctie kan het automatisch grootlicht niet alle situaties aan in alle
verkeers-, weers- en wegomstandigheden.
Gebruik het groot- en dimlicht in overeenstemming met de geldende verkeersveiligheidswet-
en regelgeving. Maak alleen gebruik van het automatisch grootlicht als dit volgens de toepasselijke
wet- en regelgeving is toegestaan.
De bestuurder draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig rijden en het
naleven van de geldende verkeerswet- en regelgeving.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Verlichting > Koplampen. Selecteer om het automatisch grootlicht in te schakelen.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Verlichting > Automatisch grootlicht (AHB) om deze functie in of uit
te schakelen.
Wanneer het automatisch grootlicht (AHB) is ingeschakeld:
Duw de verlichtingshendel naar voren om het automatisch grootlicht (AHB) in te schakelen.
Duw de verlichtingshendel naar voren of trek deze terug naar achteren om dit stand-by te
zetten.
Wanneer het automatisch grootlicht (AHB) is uitgeschakeld:
Duw de verlichtingshendel naar voren om het grootlicht in te schakelen.
Duw de verlichtingshendel naar voren of trek deze terug naar achteren om het grootlicht uit
te schakelen.
In de volgende situaties worden de koplampen mogelijk niet automatisch geregeld, inclusief maar
niet beperkt tot:
Inschakelen van de richtingaanwijzers.
Scherp draaien van het stuurwiel.
Rijden door een scherpe bocht.
De ruitenwisser is ingesteld op de maximale wissnelheid.
De mistlampen zijn ingeschakeld.
De automatisch grootlicht (AHB) zal alleen reageren op doelen die aan de voorwaarden voldoen.
De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Voetgangers
Tweewielers (inclusief maar niet beperkt tot fietsen, motorfietsen, elektrische fietsen,
trikes, enz.)
Deze functie kan mogelijk niet goed werken bij zware regenval, sneeuw, mist en andere
extreme weersomstandigheden of wanneer de camera is geblokkeerd. Rij voorzichtig.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen dekken niet alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op
de normale werking van het automatisch grootlicht (AHB). Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn
op het automatisch grootlicht (AHB). Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te
rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de
auto om veilig te kunnen rijden.
Actieve rijstrookwisseling (ALC)
De actieve rijstrookwisseling (ALC) voegt een rijstrookwisselhulpfunctie toe gebaseerd op het
uitvoeren van de rijstrookcentrering. Na het inschakelen van deze functie in Instellingen, zal het systeem
de auto helpen om de rijstrookwisseling uit te voeren door de richtingaanwijzerhendel te bedienen wanneer de
omgevings- en wegomstandigheden aan bepaalde voorwaarden voldoen.
De actieve rijstrookwisseling (ALC) is van toepassing op wegen met een hoge snelheid. De huidige
en beoogde rijstroken moeten goed verlicht zijn, duidelijke rijstrookmarkeringen hebben en ruimte bieden om
van rijstrook te wisselen.
De rijhulpfunctie Actieve rijstrookverandering kan niet alle situaties onder alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden beoordelen.
U moet altijd op het verkeer en de wegomstandigheden letten en zelf beslissen of het veilig is
om Actieve rijstrookverandering te gebruiken. U moet altijd klaar zijn om de controle over te nemen als u
merkt dat de verkeersomstandigheden, de weg, of het voertuig niet geschikt zijn om Actieve
rijstrookverandering te activeren of als er andere onveilige factoren zijn.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig wisselen van rijstrook en het
naleven van de geldende verkeerswetten en -regels.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Actieve rijstrookwisseling (ALC) om deze functie in of uit te
schakelen.
Gebruiksvoorwaarden voor actieve rijstrookwisseling (ALC):
De bestuurder heeft zijn handen aan het stuurwiel.
De rijstrookcentrering (LCC) is ingeschakeld en werkt normaal.
De actieve rijstrookwisseling (ALC) is ingeschakeld en werkt normaal.
De sensor werkt goed en het gezichtsveld is onbelemmerd.
De rijsnelheid is ongeveer 60 tot 130 km/u.
De huidige en beoogde rijstroken voldoen aan alle veiligheidsvoorwaarden om van rijstrook
te wisselen. Bijvoorbeeld:
De rijstrookmarkering aan de kant van de rijstrookwisseling is een onderbroken streep.
De bocht in de huidige en beoogde rijstroken is erg flauw.
De auto houdt een veilige afstand aan tot zijn voorliggers en achterliggers in de
huidige en beoogde rijstroken.
Er is geen alarm wegens dodehoekdetectie (BSD) of een waarschuwing bij een
rijstrookwisseling (LCA), of overige alarmen in de beoogde rijstrook.
De rijstrookmarkeringen aan beide kanten van de beoogde rijstrook zijn duidelijk.
Geen van de componenten van de actieve rijstrookwisseling (ALC) is defect en de auto
voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden. Bijvoorbeeld:
De richtingaanwijzers zijn niet defect
De bestuurder zit op zijn stoel
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel bevestigd
Alle portieren zijn gesloten
De schakelhendel van uw auto staat in de D-stand
De bestuurder trapt het rempedaal niet in
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn
niet geactiveerd
Het inschakelen van de functie actieve rijstrookwisseling (ALC) in Instellingen betekent niet
dat de functie is geactiveerd.
Nadat voldaan is aan de gebruiksvoorwaarden, moet u een visuele controle uitvoeren om te
bevestigen dat omgeving van de rijstrookwisseling veilig is en daarna de richtingaanwijzerhendel aan de
betreffende kant bedienen. Het systeem zal detecteren of u het stuurwiel met uw handen vast hebt.
Het systeem zal de functie actieve rijstrookwisseling (ALC) activeren om te helpen bij het
wisselen van rijstrook als het vaststelt dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor het wisselen van
rijstrook. Op dat moment wordt in de dynamische omgevingssimulatie de lichtstrook aan de betreffende
kant blauw en gaat deze uit nadat de rijstrookwisseling met succes is uitgevoerd. Nadat de
rijstrookwisseling is voltooid, controleert u of de richtingaanwijzerhendel is teruggekeerd.
Het systeem zal de rijstrookwisseling niet uitvoeren als het detecteert dat niet wordt
voldaan aan de voorwaarden voor het wisselen van rijstrook, waarna in de dynamische omgevingssimulatie
de lichtstrook aan de betreffende kant rood wordt.
Voor of tijdens een rijstrookwisseling, bedient u de richtingaanwijzerhendel in de
tegenovergestelde richting van de rijstrookwisseling om de rijstrookwisseling te annuleren. Als de
volgende situaties zich voordoen, wordt de rijstrookwisseling onderbroken en wordt u via het digitale
instrumentenpaneel en alarmgeluiden eraan herinnerd dat u de controle over uw auto moet overnemen:
De actieve rijstrookwisseling (ALC) detecteert een onveilige omgeving voor een
rijstrookwisseling, zoals wanneer er een alarm wegens dodehoekdetectie (BSD) of een waarschuwing bij
een rijstrookwisseling (LCA)is.
De stuurassistentie is verlaten vanwege het overnemen van het stuurwiel, onduidelijke
rijstrookmarkeringen of het rijden door een te scherpe bocht.
De adaptieve cruisecontrol en stuurassistentie worden tegelijkertijd verlaten vanwege
redenen zoals het drukken op de knop en intrappen van het rempedaal.
Opgelet ALC 每次只能变换一个车道。
Met Actieve rijstrookverandering kunt u telkens maar één rijstrook opschuiven.
Opgelet 夜晚若光线、视野不佳,车道线不清晰,可能无法完成辅助变道。
Geassisteerde rijstrookwissels kunnen mislukken bij weinig licht en zicht ('s nachts) of
als de rijstrooklijnen niet duidelijk gemarkeerd zijn.
Het is mogelijk dat Actieve rijstrookverandering plotseling wordt geannuleerd als gevolg
van onverwachte omstandigheden. Daarom dient u altijd te letten op het verkeer en de wegomstandigheden
en op elk moment voorbereid zijn om de controle over te nemen.
U moet altijd bevestigen of het veilig en gepast is vóór en tijdens het wisselen van
rijstrook. Houd er rekening mee dat de Actieve rijstrookverandering niet kan reageren op voetgangers,
obstakels, tegenliggers, enz. Vertrouw bij het kiezen van een rijstrook niet blindelings op Actieve
rijstrookverandering. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig wisselen van
rijstrook.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie
De actieve rijstrookwisseling (ALC) voert een rijstrookwisseling uit.
De actieve rijstrookwisseling (ALC) onderbreekt een rijstrookwisseling of kan deze niet
uitvoeren.
De actieve rijstrookwisseling (ALC) voltooit de rijstrookwisseling.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De volgende situaties kunnen voorkomen dat de actieve rijstrookwisseling (ALC) de
rijstrookwisseling voltooit of werkt zoals verwacht, waardoor de bestuurder de controle over het stuurwiel
moet overnemen, inclusief maar niet beperkt tot:
Rijden door bochten die extreem scherp zijn, zoals op- en afritten van autosnelwegen
De rijstrookmarkeringen van de huidige rijstrook en de beoogde tijstrook zijn niet
duidelijk, zijn versleten, ontbreken, zijn doorsneden of liggen in de schaduw van andere voertuigen,
gebouwen of landschappen
Rijden over weggedeelten zonder rijstrookmarkeringen, zoals niet-standaard wegen,
kruisingen en bouwterreinen
Rijden op plaatsen met een onduidelijke rijstrookverdeling, zoals plaatsen met
samenvoegende of splitsende rijstrookmarkeringen, op- en afritkruisingen van autosnelwegen, stedelijke
kruispuntzones en rijstroken voor afslaan naar links
Rijden op weggedeelten met speciale rijstrookmarkeringen, zoals snelheidsvertragende
markeringen en kanaliserende rijstrookmarkeringen
Er zijn randen of andere hoogcontrast lijnen op wegen in plaats van rijstrookmarkeringen,
zoals richels en wegranden
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van hoogteverschillen, zoals op hellingen omhoog en omlaag
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht, slecht
zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten van de huidige of beoogde
rijstrook is te breed of te smal
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een camera een herkenningsfout maakt, waardoor
het onmogelijk is om de hulp bij de rijstrookwisseling te voltooien, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Beperkte herkenning in het donker
Donkere omgeving, zoals tijdens ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel,
enz
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
De camera wordt blootgesteld aan direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een radar een herkenningsfout maakt, waardoor het
onmogelijk is om de hulp bij de rijstrookwisseling te voltooien, inclusief maar niet beperkt tot:
Verkeerd geplaatste of geblokkeerde radar, of afgedekt met modder, sneeuw en ijs,
metaalplaat, tape, sticker, bladeren, enz.
De radar of het gebied eromheen is beschadigd als gevolg van een botsing met de auto, kras,
enz.
Extreem weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar
Als gevolg van de beperking van de doelherkenningseigenschappen van de radar, kunnen in
zeldzame bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen,
betonnen randen, enz.
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een LiDAR een herkenningsfout maakt die de
werking van de hulp bij de rijstrookwisseling beïnvloedt en zelfs de functie uitschakelt, inclusief maar
niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de LiDAR
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt
Rijden op natte of waterverzadigde wegen
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of transparante
wrapfolie of andere obstructies op het LiDAR-venster
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van autosnelwegen en verhoogde
wegen
De actieve rijstrookwisseling (ALC) kan obstakels in de huidige en beoogde rijstroken missen of
verkeerd detecteren. U moet altijd voorafgaand aan en tijdens de rijstrookwisseling controleren of het
veilig en geschikt is om van rijstrook te wisselen. De onderstaande doelen kunnen niet gegarandeerd worden
geïdentificeerd en kunnen een reactie teweegbrengen, inclusief maar niet beperkt tot:
Voertuigen die vanaf de zijkant kruisen
Motorfietsen, trikes
De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Actieve rijstrookverandering kan de herkenning van objecten met bijzondere vormen niet
garanderen. Wees bedacht op deze objecten, vooral ´s nachts. Dergelijke objecten zijn bijvoorbeeld
voertuigen met een afgedekte achterkant of een onregelmatige vorm, voertuigen met een achterkant
onder een bepaalde hoogte en lege platte aanhangers.
Het is mogelijk dat Actieve rijstrookverandering stilstaande of langzaam rijdende
voertuigen niet opmerkt. Vooral 's nachts moet de bestuurder extra alert zijn.
Het wordt niet aanbevolen om actieve rijstrookwisseling (ALC) te gebruiken onder speciale of
complexe wegomstandigheden, inclusief maar niet beperkt tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
Kronkelige wegen, wegen met snelle bochten
Wegen op hellingen omhoog en omlaag
Hobbelige wegen
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels
Ongewone wegen
Wegen zonder middenlijn
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de Actieve rijstrookwisseling (ALC). Er zijn veel
factoren die van invloed kunnen zijn op de Actieve rijstrookwisseling (ALC). Om te voorkomen dat zich een
ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de
wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Rijstrookcentrering (LCC)
De rijstrookcentrering (LCC) helpt de functie Stuurassistent om de auto in de rijstrook te houden
gebaseerd op de functies voor rijsnelheidsregeling en afstand houden van de adaptieve cruisecontrol. De
rijstrookcentrering (LCC) maakt gebruik van high-definition camera's, radar en LiDAR om voorliggers in de
rijrichting te detecteren om vervolgens actief de snelheid van uw auto te regelen en de afstand tussen uw
auto en de voorligger te handhaven. De rijstrookcentrering (LCC) maakt gebruik van high-definition camera's
om ook rijstrookmarkeringen te identificeren. Als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk zijn,
kan deze functie stuurassistentie verlenen om de auto in de huidige rijstrook te houden.
De rijstrookcentrering (LCC), als rijhulpfunctie, is niet in staat tot autonoom rijden, dus moet
de bestuurder beide handen aan het stuurwiel houden en geconcentreerd blijven, klaar om op elk moment de
controle over de auto over te nemen.
De rijstrookcentrering (LCC) is hoofdzakelijk bedoeld voor gebruik op gesloten wegen met
duidelijke rijstrookmarkeringen en beperkte toegang, zoals autosnelwegen, verhoogde hoofdwegen of
weggedeelten met filevorming.
De rijstrookcentrering streeft ernaar om het voertuig op de rijstrook te houden wanneer er
aan beide zijden duidelijke rijstrooklijnen zijn. Afwijkende wegomstandigheden en slechte verlichting op
regenachtige dagen of 's nachts kunnen leiden tot verminderde rijstrookherkenning, het niet op de
rijstrook houden van het voertuig of onevenwichtig rijden. In dit geval wordt voorgesteld om de
rijstrookcentrering tijdelijk uit te schakelen en over te schakelen naar adaptieve cruisecontrole.
Als rijhulpfunctie kan de rijstrookcentrering niet alle situaties aan in alle verkeers-,
weers- en wegomstandigheden.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en de rijstrookcentrering pas
gebruiken of niet zodra uw veiligheid is gewaarborgd.
U moet altijd klaar staan om het stuur over te nemen wanneer u merkt dat de omstandigheden
van het verkeer, de weg of het voertuig niet geschikt zijn om de rijstrookcentrering te activeren of dat
er andere onveilige factoren zijn.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het handhaven van voldoende afstand en een
gepaste snelheid evenals het naleven van de geldende verkeerswet- en regelgeving.
Als functie voor rijcomfort en niet ter preventie van botsingen, heeft de rijstrookcentrering
een beperkte maximale vertraging die lager is dan de maximale vertraging die vereist is voor de
automatische noodrem en handmatige rijscenario's. Vertrouw daarom nooit alleen op de rijstrookcentrering
om het voertuig af te remmen bij het vermijden van een botsing.
De rijstrookcentrering kan uw voertuig niet stoppen of een veilige afstand tot het voertuig
voor u handhaven wanneer het snelheidsverschil tussen het voertuig voor u en uw voertuig te groot is.
Verlaat in dit geval de rijstrookcentrering onmiddellijk. Vertrouw niet op de rijstrookcentrering om uw
voertuig volledig tot stilstand te brengen, ongeacht of het een stilstaand voertuig of een voertuig voor
u volgt.
WaarschuwingLane Centering Control has a limited steering torque that is less than the maximum
steering force required in normal driving scenarios. Therefore, do not rely solely on Lane Centering
Control to steer your vehicle. You should always be prepared to take over the steering, especially when
navigating curves.
De kracht die de rijstrookcentrering op het stuur kan uitoefenen, is lager dan de maximale
stuurkracht die tijdens een normale rijstijl op het stuur wordt uitgeoefend. Vertrouw daarom tijdens de
besturing van het voertuig niet alleen op Rijstrookcentrering. U moet altijd voorbereid zijn op het weer
overnemen van de besturing, vooral bij het nemen van bochten.
Neem de besturing onmiddellijk over in bochten, tijdens keren en het rijden op bochtige wegen
of wegen met scherpe bochten. Door de verminderde herkenning van de rijstrookmarkeringen mag u in deze
situaties niet op Rijstrookcentrering vertrouwen.
Rijstrookcentrering (LCC) activeren/deactiveren
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay, tik op Rijhulp en selecteer Rijstrookcentrering om deze
functie in of uit te schakelen.
Het inschakelen van Rijstrookcentrering in de Instellingen
betekent niet dat de functie is geactiveerd.
Middenknop: activeert of deactiveert de rijstrookcentrering (LCC)
Omhoog-knop: de kruissnelheid verhogen of hervatten
Omlaag-knop: de kruissnelheid verlagen
Links-knop: de volgafstand verkleinen
Rechts-knop: de volgafstand vergroten
Kruissnelheid instellen
Voorligger
Volgtijd en volgafstand
Statusring van de rijstrookcentrering (LCC)
Als de ring niet wordt weergegeven: De rijstrookcentrering (LCC) is niet geactiveerd of
er wordt nog niet voldaan aan de voorwaarden voor activering
Als de ring grijs is: De rijstrookcentrering (LCC) staat stand-by en kan worden
geheractiveerd
Als de ring grijs is en knippert: De rijstrookcentrering (LCC) staat stand-by voor
stuurassistentie, gebruikt de functies van de adaptieve cruisecontrol en zoekt nu naar de
rijstrookmarkeringen
Als de ring blauw is met de rijstrook grijs gemarkeerd: De rijstrookcentrering (LCC) is
volledig actief en gebruikt de functies van de adaptieve cruisecontrol en de stuurassistentie
Wanneer aan de gebruiksvoorwaarden wordt voldaan, drukt u op de middenknop om de rijstrookcentrering (LCC) te activeren.
Als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk zijn en de auto zich in het midden
van de huidige rijstrook bevindt, zal door het activeren van de stuurassistentie tevens de adaptieve
cruisecontrol worden geactiveerd.
Als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten onduidelijk zijn en de auto zich niet in het
midden van de huidige rijstrook bevindt, zal eerst de adaptieve cruisecontrol worden geactiveerd en
worden gezocht naar de rijstrookmarkeringen, en daarna de stuurassistentie activeren wanneer aan de
voorwaarden wordt voldaan.
De rijstrookcentrering (LCC) is beschikbaar bij een rijsnelheid van 0 tot 180 km/u.
Als de rijsnelheid lager is dan 30 km/u, wordt 30 km/u ingesteld als de kruissnelheid
Als de rijsnelheid hoger is dan 30 km/u maar niet hoger is dan 180 km/u, wordt de huidige
rijsnelheid ingesteld als de kruissnelheid
Als de rijstrookcentrering (LCC) de adaptieve cruisecontrol activeert en begint te zoeken naar
de rijstrookmarkeringen, kunt u het gaspedaal loslaten en zal de auto de ingestelde kruissnelheid
handhaven.
Als er een voorligger is, past de rijstrookcentrering (LCC) de snelheid van uw auto aan aan
de snelheid van de voorligger met inachtneming van de ingestelde volgafstand, waarbij uw rijsnelheid
niet hoger zal worden dan de kruissnelheid
Als er geen voorligger is, past de rijstrookcentrering (LCC) de snelheid van uw auto snel
aan aan de kruissnelheid
Als de rijstrookcentrering (LCC) de stuurassistentie activeert, zal hij actief de besturing
helpen, echter, u dient uw handen licht aan het stuurwiel te houden. De druk van uw handen moet een klein
effect hebben op de stuurassistentie. Houd uw aandacht goed bij de situatie op de weg en wees er klaar
voor om op elk moment de controle over het stuurwiel over te nemen om de rijrichting van de auto bepalen.
Het stuurwiel draait wanneer de rijstrookcentrering (LCC) de besturing heeft overgenomen. Als
de rijstrookcentrering (LCC) actief versnelt, beweegt het gaspedaal niet. Als hij vertraagt, kan het
rempedaal bewegen.
Gebruiksvoorwaarden voor rijstrookcentrering (LCC):
De snelheid mag niet hoger zijn dan 180 km/u
High-definition camera's, radar en LiDAR werken correct en bieden een duidelijk zicht
Geen componenten van de rijstrookcentrering (LCC) zijn defect
De functie kan niet worden ingeschakeld wanneer de stuurhoek van het stuurwiel te groot is
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder heeft zijn handen aan het stuurwiel
De bestuurder zit op zijn stoel
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel bevestigd
Alle portieren zijn gesloten
De schakelhendel van uw auto staat in de D-stand
De bestuurder trapt het rempedaal niet in
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn
niet geactiveerd
De snelheid aanpassen tijdens gebruik van de rijstrookcentrering (LCC)
Terwijl de rijstrookcentrering (LCC) is ingeschakeld, gaat u naar de bedieningsbalk onderaan
het middendisplay en tikt u op Rijhulp > Snelheid aanpassen met de
stuurwielknoppen en selecteert u de geschikte manier om de kruissnelheid aan te passen.
De kruissnelheid kan worden aangepast door:
Druk +1, druk + houd +5
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel indrukken om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel ingedrukt houden om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de eerstvolgende 5 km/u-stap. Bijvoorbeeld, wanneer de
rijsnelheid 82 km/u is, de Omhoog-knop aan de linkerkant van het stuurwiel ingedrukt houden om de
snelheid te verhogen naar 85 km/u
Druk + houd +1, druk +5
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel ingedrukt houden om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel indrukken om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de eerstvolgende 5 km/u-stap. Bijvoorbeeld, wanneer de
rijsnelheid 82 km/u is, drukt u aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog-knop om de
snelheid te verhogen naar 85 km/u
De maximaal instelbare kruissnelheid van de rijstrookcentrering (LCC) is 180 km/u.
De minimale instelbare kruissnelheid van de rijstrookcentrering (LCC) is 30 km/u, maar daarbij
is het mogelijk om de auto te vertragen naar 0 km/u wanneer een voorligger wordt gevolgd.
Opgelet首次开启该功能默认为长按+1 短按+5。 巡航车速调节无法通过NOMI 语音调整。
Als u deze functie voor het eerst wilt activeren, houdt u +1 ingedrukt of drukt u kort
op +5.
De snelheid van de cruise controle kan niet via NOMI worden aangepast.
Wanneer u met deze functie aan rijdt en als het systeem detecteert dat u zich niet in een
normale rijtoestand bevindt (u houdt bijvoorbeeld het stuur een langere periode niet vast of u bent
langdurig afgeleid en vermoeid of zit niet op uw stoel), activeert het de actieve noodstop als aan de
normale werkingsvoorwaarden voor het systeem is voldaan.
De volgtijd en volgafstand aanpassen tijdens gebruik van de
rijstrookcentrering (LCC)
Als het systeem actief is of geactiveerd moet worden, kan de volgtijd en volgafstand worden
aangepast middels 5 instellingen.
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de rechts-knop om de volgtijd en volgafstand in
te stellen op een hogere instelling
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de links-knop om de volgtijd en volgafstand in
te stellen op een lagere instelling
Inhalen en hervatten
Wanneer u rijdt terwijl de rijstrookcentrering (LCC) actief is, kunt u de controle over de auto
actief overnemen door het gaspedaal in te trappen of het stuurwiel te draaien. De rijstrookcentrering
(LCC) reageert niet meer op de voorligger wanneer u actief de controle over de auto overneemt door het
gaspedaal stevig in te trappen.
De rijstrookcentrering (LCC) zal de adaptieve cruisecontrol heractiveren zodra u het gaspedaal
loslaat.
De rijstrookcentrering (LCC) en stuurassistentie keren tijdelijk terug naar stand-by wanneer u
actief de controle over de auto overneemt door het stuurwiel te draaien, maar de adaptieve cruisecontrol
blijft actief en zoeken naar de rijstrookmarkeringen. In de tussentijd bepaalt u de rijrichting van de
auto.
Wanneer u het stuurwiel niet meer draait, de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk
zijn en de auto midden in de huidige rijstrook rijdt, zal de stuurassistentie automatisch worden hervat.
Nadat u de rijstrookcentrering (LCC) hebt verlaten door op te drukken of het rempedaal in te trappen, kunt u
deze weer inschakelen door aan de linkerkant van het stuurwiel op de omhoog-knop te drukken, waarna de
snelheid van uw auto wordt verhoogd tot de eerder ingestelde kruissnelheid.
Wanneer door de rijstrookcentrering (LCC) uw auto stopt omdat de voorligger is gestopt, kunt u
aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog-knop drukken, of het gaspedaal intrappen, om de eerder
ingestelde kruissnelheid te hervatten.
Heractiveer de rijstrookcentrering (LCC), activeer eerst de adaptieve cruisecontrol zodat wordt
gezocht naar de rijstrookmarkeringen en, als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk zijn en de
auto in het midden van de huidige rijstrook rijdt, activeer de stuurassistentie.
Opgelet在车道居中辅助的转向辅助功能正常工作时,
Als de functie Stuurassistent van de Rijstrookcentrering (LCC) goed werkt:
Als de functie Actieve rijstrookwisseling (ALC) is ingeschakeld in de instellingen en u
de richtingaanwijzerhendel bedient, wordt een automatische rijstrookwisseling uitgevoerd, mits aan
de voorwaarden wordt voldaan. Raadpleeg "Actieve rijstrookwisseling (ALC)" voor meer informatie.
Als de functie Actieve rijstrookwisseling (ALC) niet is ingeschakeld in de instellingen
en u de richtingaanwijzerhendel bedient, wordt de functie Stuurassistent van de
Rijstrookcentrering (LCC) tijdelijk verlaten en op stand-by gezet, en moet u tijdig het stuurwiel
overnemen om de rijrichting van de auto te bepalen. Op dat moment wordt de functie adaptieve
cruisecontrol (ACC) behouden en wordt continu naar de rijstrookmarkeringen gezocht. De functie
Stuurassistent wordt automatisch hersteld zodra aan de voorwaarden wordt voldaan.
OpgeletWhen Steering Assist functions properly and Active Lane Change (ALC) is not
enabled in Settings, please take over the steering and exit Steering Assist if you need to change
lanes.
Wanneer de stuurhulp goed functioneert en Actieve rijstrookverandering (ALC) niet is
ingeschakeld in Instellingen, neem dan het stuur over en schakel de stuurhulp uit als u van rijstrook
moet wisselen.
WaarschuwingSteering Assist may fail to operate as intended in certain situations or disengage
to standby while providing sound and text alerts to remind you to take over steering. During this
time, Adaptive Cruise Control will remain on and continue searching for lane lines. When the required
conditions are met, Steering Assist will resume automatically. including but not limited to:
Stuurhulp werkt in bepaalde situaties mogelijk niet zoals bedoeld of schakelt uit naar
stand-by, waarbij er geluids- en tekstwaarschuwingen worden weergegeven om u eraan te herinneren de
besturing over te nemen. Gedurende deze tijd blijft adaptieve cruisecontrol ingeschakeld en zoeken
naar de rijstrookmarkeringen. Wanneer aan de vereiste voorwaarden is voldaan, wordt de stuurhulp
automatisch opnieuw geactiveerd, ook bij bijvoorbeeld als:
Het voertuig rijdt in een scherpe bocht, zoals bij opritten van snelwegen.
Rijstrookmarkeringen onduidelijk, versleten, ontbreken, overlappen zijn of worden
verduisterd door schaduwen van andere voertuigen, gebouwen of landschapskenmerken.
Het weggedeelte geen rijstrookmarkeringen heeft, zoals niet-standaard wegen,
kruispunten of bij wegwerkzaamheden.
Het weggedeelte speciale rijstrookbelijningen heeft, zoals optische snelheidsremmers of
omleidingslijnen.
Rijstrookmarkeringen niet duidelijk afgebakend zijn, zoals samenkomende of splitsende
lijnen, in- en uitvoegstroken, kruispunten in steden, voorsorteervakken, enz.
Er verhogingen of andere contrastrijke lijnen op de weg zijn in plaats van
rijstrooklijnen, zoals wegdekvoegen of stoepranden.
Rijstrookmarkeringen niet of onjuist gedetecteerd kunnen worden door hoogteverschillen
zoals op hellende wegen.
Rijstrookmarkeringen niet of onjuist gedetecteerd kunnen worden als gevolg van
lichtomstandigheden, zoals sterk licht die reflecties veroorzaken of slecht zicht of onvoldoende
licht als gevolg van slecht weer of 's nachts.
De rijstroken te breed of te smal zijn.
Rijstrookcentrering (LCC) uitschakelen
De rijstrookcentrering (LCC) zal worden uitgeschakeld, en zal niet meer de rijsnelheid en
rijrichting actief bepalen, en u hoorbaar waarschuwen wanneer:
De knop op het
stuurwiel is ingedrukt
Het rempedaal wordt ingetrapt
Bovendien, als niet meer aan de gebruiksvoorwaarden wordt voldaan, zal de rijstrookcentrering
(LCC) automatisch worden gedeactiveerd en dient u onmiddellijk daarna de controle over het rempedaal,
gaspedaal en stuurwiel over te nemen om de rijsnelheid en rijrichting van de auto te bepalen.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie
Stand-by voor stuurassistentie gebruikt de functies van de adaptieve cruisecontrol en zoekt
naar de rijstrookmarkeringen. U bepaalt de rijrichting van de auto.
Volledig actief, en gebruikt de functies van de adaptieve cruisecontrol en de
stuurassistentie.
Uitgeschakeld en keert terug naar stand-by, waarbij u de rijstrookcentrering (LCC) kunt
heractiveren door op de knop te drukken.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Opgelet 当两侧车道线都不清晰,但近距离正前方有符合条件的车辆时,爱车可在短时间内跟车行驶。
Wanneer geen van beide rijstroken vrij is, maar er een voertuig voor u staat dat aan de
eisen voldoet, kan uw voertuig dit voertuig voor een korte tijd volgen.
Wanneer de rijstrooklijnen aan beide zijden onduidelijk zijn en uw voertuig het leidende
voertuig volgt, kunt u in botsing komen met andere voertuigen op aangrenzende rijstroken als het
leidende voertuig met een lage snelheid van rijstrook wisselt. Daarom moet u ten behoeve van uw
veiligheid alert zijn om het op elk moment over te nemen.
Houd uw handen aan het stuurwiel en uw aandacht bij de weg wanneer u rijdt terwijl de
rijstrookcentrering (LCC) actief is.
Wanneer het systeem detecteert dat u uw handen enige tijd van het stuurwiel hebt afgehaald
en u uw ogen enige tijd van de weg hebt gehaald, zal de dynamische omgevingssimulatie "Houd uw handen
aan het stuurwiel." of "Houd uw aandacht bij het rijden." weergeven en u hoorbaar waarschuwen.
Wanneer het systeem detecteert dat u uw handen nog steeds niet aan het stuurwiel hebt en u
uw ogen nog steeds niet op de weg hebt gericht, zal de dynamische omgevingssimulatie "Pilot wordt
spoedig uitgeschakeld. Houd uw handen onmiddellijk aan het stuurwiel." of "Pilot wordt spoedig
uitgeschakeld. Neem onmiddellijk de controle over de auto over." weergeven en u hoorbaar blijven
waarschuwen.
Wanneer het systeem detecteert dat u uw handen voortdurend niet aan het stuurwiel hebt en u
uw ogen voortdurend niet op de weg hebt gericht, zal de dynamische omgevingssimulatie "Actieve
noodstop (EAS) is geactiveerd. De auto zal spoedig stoppen." weergeven en u hoorbaar blijven
waarschuwen, vergezeld van een gesproken melding van NOMI "De auto stopt nu." en dubbelknipperende
richtingaanwijzers.
Wanneer het systeem detecteert dat u uw handen aan het stuurwiel hebt en u uw ogen op de weg
hebt gericht, gaat de waarschuwing uit.
Een veilige afstand handhaven
Als de dynamische omgevingssimulatie de waarschuwing "Rijd voorzichtig. De afstand tot uw
voorligger is te klein." weergeeft, betekent dit dat het risico van een botsing bestaat omdat de maximale
vertraging die beschikbaar is voor de rijstrookcentrering (LCC) geen veilige afstand meer kan handhaven en
u onmiddellijk de controle over het rempedaal en stuurwiel moet overnemen om de rijsnelheid en rijrichting
van de auto te bepalen.
Waarschuwing如您发现危险,切勿等待该警示出现再采取行动,请立刻接管车辆。
Wacht bij een gevaarlijke situatie niet op een waarschuwing om te reageren en neem het
rijden meteen over.
Startwaarschuwing voorligger
Wanneer door de rijstrookcentrering (LCC) uw auto stopt omdat de voorligger is gestopt
Wanneer de voorligger start, zal de rijstrookcentrering (LCC) uw auto actief starten en hem
volgen. U moet altijd op de omgeving blijven letten om te voorkomen dat een ongeval als gevolg van een
botsing kan optreden;
Als uw auto gedurende langer dan ongeveer 5 seconden stopt omdat de voorligger is gestopt,
waarschuwt hij u hoorbaar voordat hij weer verder rijdt om de voorligger te volgen;
Als uw auto gedurende langer dan ongeveer 5 seconden stopt omdat de voorligger is gestopt,
en het systeem een obstakel vóór de auto detecteert dat van invloed kan zijn op het rijden, geeft de
dynamische omgevingssimulatie de melding "De voorligger begint te rijden." weer en moet u Starten
tijdens volgen heractiveren door aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog-knop te drukken of
het gaspedaal in te trappen nadat u de omgeving hebt gecontroleerd;
Na ongeveer 5 minuten wordt de rijstrookcentrering (LCC) gedeactiveerd en wordt in plaats
daarvan de elektrische parkeerrem geactiveerd.
Nadat door de rijstrookcentrering (LCC) uw auto is gestopt omdat de voorligger is gestopt, zal
deze de auto pas weer laten verder rijden wanneer de afstand tot de voorligger meer dan 4 meter bedraagt.
Intelligente snelheidsondersteuning
Als de auto op een autosnelweg of viaduct rijdt terwijl de rijstrookcentrering (LCC) is
ingeschakeld, wordt u gewaarschuwd de kruissnelheid te veranderen zodra een verandering van de
maximumsnelheid voor die weg wordt gedetecteerd. U kunt handmatig bevestigen dat de kruissnelheid gelijk
moet blijven aan de maximumsnelheid voor de weg.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Intelligente snelheidsondersteuning om deze functie in of uit
te schakelen.
De intelligente snelheidsregeling is slechts een aanvulling op, en geen vervanging voor, uw
visuele waarneming. Vertrouw nooit alleen op de snelheidslimietinformatie die wordt herkend door de
verkeersbordherkenning .
Wanneer de snelheid van het voertuig de snelheidslimiet van de weg overschrijdt, wordt u
visueel gewaarschuwd voor een te hoge snelheid.
Als rijhulpfunctie kan de intelligente snelheidsregeling niet alle situaties aan in
alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U moet altijd letten op het verkeer en de
wegomstandigheden en uw eigen beslissing nemen over het al dan niet gebruiken van
verkeersbordherkenning en intelligente snelheidsregeling als dit veilig is.
Momenteel werkt de intelligente snelheidsregeling niet in complexe wegomstandigheden
zoals opritten.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig rijden en het naleven van
de geldende verkeerswet- en regelgeving.
De intelligente snelheidsregeling combineert de snelheidslimietinformatie van de kaart
om de snelheidslimietinformatie op het digitale instrumentenpaneel weer te geven. Er wordt geen
informatie over snelheidslimieten weergegeven wanneer er geen informatiebron over
snelheidslimieten beschikbaar is op de kaart.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat de camera obstakels identificeert, de prestaties
van de rijstrookcentrering (LCC) worden beïnvloed en zelfs de functie wordt uitgeschakeld, inclusief maar
niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Beperkte herkenning in het donker
Donkere omgeving, zoals tijdens ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel,
enz
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
De camera wordt blootgesteld aan direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat de radar obstakels identificeert, de prestaties
van de rijstrookcentrering (LCC) worden beïnvloed en zelfs de functie wordt uitgeschakeld, inclusief maar
niet beperkt tot:
Verkeerd geplaatste of geblokkeerde radar, of afgedekt met modder, sneeuw en ijs,
metaalplaat, tape, sticker, bladeren, enz.
De radar of het gebied eromheen is beschadigd als gevolg van een botsing met de auto, kras,
enz.
Extreem weer, zoals harde regen, sneeuw of mist, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar
Als gevolg van de beperking van de doelherkenningseigenschappen van de radar, kunnen in
zeldzame bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen,
betonnen randen, enz.
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat de LiDAR obstakels identificeert, de prestaties
van de rijstrookcentrering (LCC) worden beïnvloed en zelfs de functie wordt uitgeschakeld, inclusief maar
niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de LiDAR
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt
Rijden op natte of waterverzadigde wegen
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of transparante
wrapfolie of andere obstructies op het LiDAR-venster
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van autosnelwegen en verhoogde
wegen
De auto reageert alleen op de rijstrookcentrering (LCC) wanneer aan de voorwaarden wordt
voldaan. De onderstaande doelen kunnen niet gegarandeerd worden geïdentificeerd en genereren mogelijk een
reactie, inclusief maar niet beperkt tot:
Dwarsgeplaatste voertuigen
Motorfietsen, trikes
De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Voetgangers
Fietsen
Verkeerskegels
Dieren
Verkeerslichten
Muren
Wegblokkades
Tegemoetkomend verkeer
Andere voorwerpen dan voertuigen
De volgende situaties kunnen leiden tot een vertraagde herkenning door en reactie van de
rijstrookcentrering (LCC) omdat het doel zich niet recht vooruit bevindt, inclusief maar niet beperkt tot:
De rijstrookcentrering (LCC) reageert niet op doelen in de dode hoek van de sensor.
Bijvoorbeeld, het kan niets detecteren in de dode hoeken op de hoeken van de auto en in de dode hoeken
aan de zijkanten van de auto.
Bij het naderen of omdraaien langs de weg, kunnen sommige doelen verkeerd worden
geselecteerd of overgeslagen, waardoor de auto onverwacht kan versnellen of vertragen.
Bij heuvelopwaarts rijden kan de functie een doel overslaan of de afstand tot de voorligger
verkeerd inschatten. Bij heuvelafwaarts rijden kan de auto versnellen, waardoor de kruissnelheid wordt
overschreden.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in de naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name wanneer dit een groter voertuig betreft, zoals een bus,
vrachtwagen, enz.), herkent de functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u
op tijd de controle moet overnemen.
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van het voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, herkent de
functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u op tijd de controle moet
overnemen.
In zeldzame gevallen kan deze functie uw voertuig versnellen, zelfs als dit niet nodig
of bedoeld is vanwege een verandering in of verlies van het doel (vooral bij het nemen van bochten
of het veranderen van rijstrook).
In zeldzame gevallen kan deze functie het voertuig gaan afremmen wanneer dit niet nodig
of bedoeld is vanwege de detectie van voertuigen of objecten, of een verandering in of verlies van
een stilstaand doel op de aangrenzende rijstrook (vooral bij het nemen van bochten of het
veranderen van rijstrook).
Wanneer u het leidende voertuig volgt en uw voertuig of het leidende voertuig de
huidige rijstrook verlaat, kan - voor uw veiligheid - de versnelling door deze functie gedurende
een bepaalde periode worden beperkt. U kunt het overnemen door het gaspedaal in te trappen.
Deze functie kan niet in alle situaties garanderen dat het doel nauwkeurig wordt herkend.
Als u merkt dat de weergegeven "rijstrookmarkeringen" door de dynamische omgevingssimulatie niet
overeenkomen met de werkelijke situatie, rijdt u voorzichtig zodat u altijd de controle houdt over uw
auto. Dit is inclusief, maar niet beperkt tot:
Er rijdt wel een voertuig vóór de auto, maar het digitale instrumentenpaneel geeft het
doelvoertuig niet weer.
Er rijdt geen voertuig vóór de auto, maar het digitale instrumentenpaneel toont wel een
voertuig vóór de auto.
Wanneer u rijdt bij speciale of complexe wegomstandigheden wordt het niet aanbevolen om de
rijstrookcentrering (LCC) in te schakelen omdat dit de prestaties van de adaptieve cruisecontrol en van
het vasthouden kan beïnvloeden, of zelfs de functie kan worden uitgeschakeld, inclusief maar niet beperkt
tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
Kronkelige wegen, wegen met snelle bochten
Wegen op hellingen omhoog en omlaag
Hobbelige wegen
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels
Ongewone wegen
Wegen zonder middenlijn
Als in de volgende situaties de auto te hard rijdt ten opzichte van de voorligger, kan de
rijstrookcentrering (LCC) onderworpen worden aan een beperkte regeling. Dit kan ertoe leiden dat het
onmogelijk wordt om goed te reageren en een veilige afstand te handhaven, inclusief maar niet beperkt tot:
Plotselinge bewegingen van de voorligger (zoals plotseling afslaan, versnellen, vertragen,
enz.)
Een ander voertuig komt plotseling voor uw auto rijden of rijdt daarvan weg
Uw auto gaat plotseling achter een voorligger rijden
Uw auto rijdt met hoge snelheid op een stilstaand of langzaam rijdend voertuig af
In de volgende situaties levert de functie mogelijk niet voldoende remkracht, inclusief maar
niet beperkt tot:
De remfunctie kan niet volledig werken (zoals wanneer de remonderdelen te koud, te heet,
nat, enz. zijn)
Verkeerd onderhoud aan de auto (buitensporige slijtage van de remmen of banden, abnormale
bandenspanning, enz.)
De auto rijdt op een speciale weg (zoals wegen heuvelopwaarts of heuvelafwaarts, met water,
modder, kuilen, ijs, sneeuw, enz.)
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de rijstrookcentrering (LCC). Er zijn veel factoren
die van invloed kunnen zijn op de rijstrookcentrering (LCC). Om te voorkomen dat zich een ongeval
voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de
wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
De adaptieve cruisecontrol (ACC) kan worden gebruikt om uw rijsnelheid te synchroniseren met de
rijsnelheid van uw voorligger. Als er geen doel vóór u ligt om op te reageren, rijdt uw auto met de
ingestelde snelheid. Als er een doel is om op te reageren, zal uw auto automatisch zijn snelheid regelen en
proberen een ingestelde volgafstand aan te houden.
De adaptieve cruisecontrol kan alleen worden gebruikt om de snelheid en afstand in de rijrichting
te regelen. Dit systeem bevat de start-stopfunctie van de adaptieve cruisecontrol, waarmee uw auto de
voorligger kan volgen tot deze stopt (aan bepaalde voorwaarden voor vertraging moet worden voldaan). Als de
voorligger binnen een korte tijd weer wegrijdt, kan uw auto automatisch starten en volgen. Als de voorligger
gedurende een langere tijd stil blijft staan, wordt uw auto in de parkeerstand gezet.
De adaptieve cruisecontrol is hoofdzakelijk geschikt tijdens lange ritten op droge en vlakke,
gestandaardiseerde, rechte wegen, zoals autowegen, autosnelwegen en lange rechte overige wegen.
Als rijhulpfunctie kan Intelligente adaptieve cruisecontrole niet alle situaties aan in alle
verkeers-, weers- en wegomstandigheden.
Intelligente adaptieve cruisecontrole regelt de snelheid, maar niet de richting, van uw
voertuig.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en zelf beslissen over het
gebruik van Intelligente adaptieve cruisecontrole als het veilig is. U moet altijd bereid zijn om het
over te nemen wanneer u merkt dat de omstandigheden van het verkeer, de weg of het voertuig niet
geschikt zijn voor gebruik van Intelligente adaptieve cruisecontrole of dat er andere onveilige factoren
zijn. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het handhaven van voldoende afstand en een
gepaste snelheid evenals het naleven van de geldende verkeerswet- en regelgeving.
De functie onder slechte weersomstandigheden gebruiken
Het systeem gebruiken in een omgeving met veel voetgangers, fietsen of dieren
Het systeem gebruiken op niet-gestandaardiseerde wegen, zoals wegen die worden aangelegd
of gerepareerd, of op privéwegen
Uw handen van het stuurwiel halen
Uw ogen van de weg halen
WaarschuwingAs a feature for driving comfort, and not for preventing collision, Intelligent
Adaptive Cruise Control has a limited maximum deceleration that is less than the maximum deceleration
required by Autonomous Emergency Brake and manual driving scenarios. Therefore, never rely solely on
Intelligent Adaptive Cruise Control to decelerate the vehicle when avoiding a collision. Intelligent
Adaptive Cruise Control may fail to stop your vehicle or maintain a safe distance from the lead vehicle
when the relative speed between your vehicle and the lead vehicle is great. In this case, press the
brake pedal immediately for your safety. Do not rely on Adaptive Cruise Control to bring your vehicle to
a full stop following the stationary vehicle or the lead vehicle in this situation.
De Intelligente adaptieve cruisecontrol dient ter verhoging van het rijcomfort en niet om
botsingen te voorkomen; de maximale remvertraging die de functie kan toepassen is lager dan die de
Autonome noodrem en rembediening door de bestuurder kan bereiken. Vertrouw daarom nooit alleen op
Intelligente adaptieve cruisecontrol om het voertuig af te remmen bij het vermijden van een botsing.
Intelligente adaptieve cruisecontrol kan een voertuig niet tot stilstand brengen of een
veilige afstand tot een voorligger handhaven wanneer het snelheidsverschil tussen de voorligger en uw
voertuig te groot is. Trap in dit geval onmiddellijk het rempedaal in voor uw veiligheid. Vertrouw niet
op Adaptieve cruisecontrol om uw voertuig volledig tot stilstand te brengen bij druk verkeer of in een
file.
Adaptieve cruisecontrol inschakelen
Middenknop : de
adaptieve cruisecontrol inschakelen of uitschakelen
Omhoog-knop: de kruissnelheid verhogen of hervatten
Omlaag-knop: de kruissnelheid verlagen
Links-knop: de volgafstand verkleinen
Rechts-knop: de volgafstand vergroten
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor de adaptieve cruisecontrol wordt voldaan, drukt u aan de
linkerkant van het stuurwiel op de middenknop om de adaptieve cruisecontrol in te schakelen.
De adaptieve cruisecontrol kan worden ingeschakeld bij een rijsnelheid van 0 tot 180 km/u.
Als de rijsnelheid lager is dan 30 km/u, wordt 30 km/u ingesteld als de kruissnelheid
Als de rijsnelheid hoger is dan 30 km/u maar niet hoger is dan 180 km/u, wordt de huidige
rijsnelheid ingesteld als de kruissnelheid
Als de adaptieve cruisecontrol ingeschakeld is, kunt u het gaspedaal loslaten, waarna de auto
de ingestelde kruissnelheid zal handhaven.
Als er een voorligger is, past de adaptieve cruisecontrol de snelheid van uw auto aan aan
de snelheid van de voorligger met inachtneming van de ingestelde volgafstand, waarbij uw rijsnelheid
niet hoger zal worden dan de kruissnelheid
Als er geen voorligger is, past de adaptieve cruisecontrol de snelheid van uw auto snel aan
aan de kruissnelheid
Als u met de adaptieve cruisecontrol rijdt, kunt u op elk moment het gaspedaal snel intrappen
om snel weer de controle over uw auto over te nemen. Op dat moment zal de adaptieve cruisecontrol niet
meer reageren op de voorligger en volledig onder uw controle zijn. Als u het gaspedaal loslaat, keert uw
auto terug naar de kruissnelheid.
Wanneer de adaptieve cruisecontrol actief uw auto versnelt, beweegt het gaspedaal niet. Wanneer
de adaptieve cruisecontrol uw snelheid vertraagt, kan het rempedaal bewegen.
Nadat u de adaptieve cruisecontrol hebt verlaten door aan de linkerkant van het stuurwiel op de
middenknop te drukken of het
rempedaal in te trappen, kunt u deze weer inschakelen door aan de linkerkant van het stuurwiel op de
omhoog-knop te drukken, waarna de snelheid van uw auto wordt verhoogd tot de eerder ingestelde
kruissnelheid. Als u aan de linkerkant van het stuurwiel op de omhoog-knop drukt terwijl u het gaspedaal
intrapt, wordt de huidige snelheid ingesteld als de nieuwe kruissnelheid. De maximaal instelbare snelheid
is 180 km/u.
Gebruiksvoorwaarden door de adaptieve cruisecontrol
De high-definition camera, LiDAR en radar werken normaal en het heeft een onbelemmerd
gezichtsveld
Geen componenten van de adaptieve cruisecontrol zijn defect
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder zit op zijn stoel
De bestuurder heeft zijn handen aan het stuurwiel
De bestuurder heeft de veiligheidsgordel bevestigd
Alle portieren zijn gesloten
De schakelhendel van uw auto staat in de D-stand
De bestuurder trapt het rempedaal niet in
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn
niet geactiveerd
De functie kan niet worden ingeschakeld wanneer de stuurhoek van het stuurwiel te groot is
Wanneer u met deze functie aan rijdt en als het systeem detecteert dat u zich niet in een
normale rijtoestand bevindt (u houdt bijvoorbeeld het stuur een langere periode niet vast of u bent
langdurig afgeleid en vermoeid of zit niet op uw stoel), activeert het de actieve noodstop als aan de
normale werkingsvoorwaarden voor het systeem is voldaan.
Adaptieve cruisecontrol uitschakelen
De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld wanneer:
De knop op het
stuurwiel is ingedrukt
Het rempedaal wordt ingetrapt
Bovendien, wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de adaptieve cruisecontrol, wordt
deze automatisch uitgeschakeld. Nadat de adaptieve cruisecontrol is uitgeschakeld, moet u onmiddellijk de
controle over uw auto overnemen.
Nadat de adaptieve cruisecontrol is uitgeschakeld, kan de auto vertragen als gevolg van
regeneratief remmen en kan deze niet meer de ingestelde volgafstand tot de voorligger handhaven.
Intelligente adaptieve cruisecontrole kan vanwege onverwachte omstandigheden plotseling
worden geannuleerd. Daarom dient u altijd te letten op het verkeer en de wegomstandigheden en op elk
moment bereid zijn om het over te nemen.
De kruissnelheid aanpassen met de adaptieve cruisecontrol
Terwijl de adaptieve cruisecontrol is ingeschakeld, gaat u naar de bedieningsbalk onderaan het
middendisplay en tikt u op Rijhulp > Snelheid aanpassen met de
stuurwielknoppen en selecteert u de geschikte manier om de kruissnelheid aan te passen.
De kruissnelheid kan worden aangepast door:
Indrukken voor +1, ingedrukt houden voor +5
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel indrukken om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel ingedrukt houden om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de eerstvolgende 5 km/u-stap. Bijvoorbeeld, wanneer de
rijsnelheid 82 km/u is, houdt u de Omhoog-knop aan de linkerkant van het stuurwiel ingedrukt om de
snelheid te verhogen naar 85 km/u
Ingedrukt houden voor +1, indrukken voor +5
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel ingedrukt houden om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u
De Omhoog- of Omlaag-knop aan de linkerkant van het stuurwiel indrukken om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de eerstvolgende 5 km/u-stap. Bijvoorbeeld, wanneer de
rijsnelheid 82 km/u is, drukt u de Omhoog-knop aan de linkerkant van het stuurwiel in om de
snelheid te verhogen naar 85 km/u
De maximaal instelbare kruissnelheid van de adaptieve cruisecontrol is 180 km/u.
De minimale instelbare kruissnelheid van de adaptieve cruisecontrol is 30 km/u, maar daarbij is
het mogelijk om de auto te vertragen naar 0 km/u wanneer een voorligger wordt gevolgd.
Opgelet首次开启该功能默认为长按+1 短按+5。 巡航车速调节无法通过NOMI 语音调整。
Als u deze functie voor het eerst wilt activeren, houdt u +1 ingedrukt of drukt u kort
op +5.
De snelheid van de cruise controle kan niet via NOMI worden aangepast.
De volgtijd en volgafstand van de adaptieve cruisecontrol instellen
Als de adaptieve cruisecontrol is ingeschakeld of stand-by staat, kunnen de volgtijd en
volgafstand worden ingesteld op 5 niveaus.
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de rechts-knop om de volgtijd en volgafstand in
te stellen op een hogere instelling
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de links-knop om de volgtijd en volgafstand in
te stellen op een lagere instelling
Opgelet当跟车时间距离被设置较近时,自适应巡航驾驶行为较为激烈,可能会引起不适。
Wanneer de tijdsafstand tot het leidende voertuig korter wordt ingesteld, zal Intelligente
adaptieve cruisecontrole agressiever reageren, wat enig ongemak kan veroorzaken.
Het is uw verantwoordelijkheid om te allen tijde een veilige volgafstand in te schatten en
deze te handhaven. Vertrouw niet alleen op Intelligente adaptieve cruisecontrole om een nauwkeurige of
passende volgafstand aan te houden.
Dynamische omgevingssimulatie en weergave (ESD)
De statusindicator van Slim rijden is toegevoegd naast de realtime rijsnelheid aan de
linkerkant van het digitale instrumentenpaneel. Het lampje van de statusindicator Slim rijden kan worden
gebruikt om te weten welke functies van Slim rijden nu kunnen worden geactiveerd en welke nu in werking
zijn, naast de status van de kruissnelheid van Slim rijden.
Status actief
Te activeren
Verlies van zijdelingse controle
NOP+
Rijstrookcentrering (LCC)
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
Geen
Als de dynamische omgevingssimulatie en weergave (ESD) de waarschuwing "Rijd voorzichtig. De
afstand tot uw voorligger is te klein." weergeeft, betekent dit dat het risico van een botsing bestaat
omdat de maximale vertraging die beschikbaar is voor de adaptieve cruisecontrol (ACC) geen veilige afstand
meer kan handhaven en u onmiddellijk de controle over het rempedaal en stuurwiel moet overnemen om de
rijsnelheid en rijrichting van de auto te bepalen.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Waarschuwing如您发现危险,切勿等待该警示出现再采取行动,请立刻接管车辆。
Wacht bij een gevaarlijke situatie niet op een waarschuwing om te reageren en neem het
rijden meteen over.
Waarschuwing voor starten voorligger
Wanneer de auto stopt tijdens het volgen van de voorligger terwijl de adaptieve cruisecontrol
is ingeschakeld
Wanneer de voorligger start, zal de adaptieve cruisecontrol uw auto actief starten en hem
volgen. U moet altijd op de omgeving blijven letten om te voorkomen dat een ongeval als gevolg van een
botsing kan optreden;
Wanneer de auto gedurende korter dan 5 minuten is gestopt tijdens het volgen van een
voorligger, is starten tijdens volgen met de adaptieve cruisecontrol beschikbaar;
Nadat de auto ongeveer 5 minuten is gestopt tijdens het volgen van een voorligger, wordt de
elektrische parkeerrem (EPB) geactiveerd en wordt de adaptieve cruisecontrol gedeactiveerd;
Als het systeem een obstakel vóór de auto detecteert dat van invloed kan zijn op het rijden
waardoor het onmogelijk wordt om de voorligger te volgen, kunt u, na de omgeving gecontroleerd te
hebben, de adaptieve cruisecontrol weer activeren door het gaspedaal in te trappen
Intelligente adaptieve cruisecontrole kan niet in alle situaties andere verkeersdeelnemers
detecteren, omdat deze functie niet of onjuist kan werken of onder invloed van meerdere factoren met
vertraging kan reageren.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden. Vertrouw bij het rijden nooit
alleen op de Intelligente adaptieve cruisecontrole om persoonlijk letsel of voertuigschade te
voorkomen.
Intelligente snelheidsregeling
Als de auto op een autosnelweg of viaduct rijdt terwijl de adaptieve cruisecontrol is
ingeschakeld, wordt u gewaarschuwd de kruissnelheid te veranderen zodra een verandering van de
maximumsnelheid voor die weg wordt gedetecteerd. U kunt handmatig bevestigen dat de kruissnelheid gelijk
moet blijven aan de maximumsnelheid voor de weg.
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijhulp > Intelligente snelheidsregeling om deze functie in of uit te
schakelen.
De intelligente snelheidsregeling is slechts een aanvulling op, en geen vervanging voor, uw
visuele waarneming. Vertrouw nooit alleen op de snelheidslimietinformatie die wordt herkend door de
verkeersbordherkenning .
Wanneer de snelheid van het voertuig de snelheidslimiet van de weg overschrijdt, wordt u
visueel gewaarschuwd voor een te hoge snelheid.
Als rijhulpfunctie kan de intelligente snelheidsregeling niet alle situaties aan in
alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U moet altijd letten op het verkeer en de
wegomstandigheden en uw eigen beslissing nemen over het al dan niet gebruiken van
verkeersbordherkenning en intelligente snelheidsregeling als dit veilig is.
Momenteel werkt de intelligente snelheidsregeling niet in complexe wegomstandigheden
zoals opritten.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig rijden en het naleven van
de geldende verkeerswet- en regelgeving.
De intelligente snelheidsregeling combineert de snelheidslimietinformatie van de kaart
om de snelheidslimietinformatie op het digitale instrumentenpaneel weer te geven. Er wordt geen
informatie over snelheidslimieten weergegeven wanneer er geen informatiebron over
snelheidslimieten beschikbaar is op de kaart.
De dynamische omgevingssimulatieweergave kan alleen als referentie worden gebruikt en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet perfect weergeven. Vertrouw daarom niet op de dynamische
omgevingssimulatieweergave.
Ondersteuning bij inhalen door adaptieve cruisecontrol
Wanneer de auto in de volgfunctie van de adaptieve cruisecontrol staat en u de linker
richtingaanwijzer inschakelt en het stuurwiel draait om een ander voertuig te gaan inhalen, activeert de
auto de acceleratiehulp om te versnellen tot aan de ingestelde kruissnelheid.
Ondersteuning bij inhalen kan worden geactiveerd in de volgende gevallen:
De adaptieve cruisecontrol is actief en heeft een voorligger gedetecteerd die in dezelfde
richting rijdt
De huidige rijsnelheid is hoger dan 50 km/u, maar niet hoger dan de ingestelde
kruissnelheid
Er is geen rijstrookmarkering of de rijstrookmarkering is onderbroken aan de kant waar van
rijstrook wordt gewisseld
De auto is op een veilige afstand van de voorligger
De alarmknipperlichten zijn niet ingeschakeld
De richtingaanwijzers zijn niet defect
Als aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, kunt u Ondersteuning bij inhalen inschakelen
door de linker richtingaanwijzerhendel helemaal naar onderen te duwen. Als u het stuurwiel naar links
draait, handhaaft de adaptieve cruisecontrol de afstand tot de voorligger, maar staat wel toe dat u iets
dichterbij komt dan de ingestelde volgafstand. Tijdens het wisselen van rijstrook versnelt de adaptieve
cruisecontrol tot de ingestelde kruissnelheid zonder dat u het gaspedaal intrapt.
Uw voertuig kan langzamer gaan rijden wanneer de inhaalhulp in werking is vanwege de
voorligger op de huidige of gewenste rijstrook, die wordt aangegeven op het digitale
instrumentenpaneel.
De functie Ondersteuning bij inhalen wordt uitgeschakeld, maar de adaptieve cruisecontrol
blijft actief in de volgende gevallen:
Een verandering van rijstrook is voltooid
Ondersteuning bij inhalen is te lang actief
De richtingaanwijzerhendel wordt teruggezet voordat van rijstrook is gewisseld
Opgelet若自适应巡航工作条件不满足,超车辅助功能和自适应巡航功能将同时退出。
Als niet aan de werkingsvoorwaarden voor Intelligente adaptieve cruisecontrole wordt
voldaan, worden de inhaalhulp en de Intelligente adaptieve cruisecontrole geannuleerd.
Opgelet超车辅助只能辅助调整行驶速度,而无法控制行驶方向,您必须始终手动控制方向。
De inhaalhulp helpt alleen bij het aanpassen van de rijsnelheid van het voertuig en kan de
besturing niet regelen. U moet altijd handmatig sturen.
Opgelet 超车辅助无法分辨您的“超车”与“左转”意图。
De inhaalhulp kan uw intentie om in te halen niet onderscheiden van uw intentie om linksaf
te slaan.
Wanneer u de inhaalhulp gebruikt, moet u alert zijn op een eventuele plotselinge
versnelling of juist te weinig versnelling en steeds bereid zijn om het gaspedaal in te trappen of
volledig in te trappen om het over te nemen. Vertrouw bij het inhalen van andere voertuigen niet
alleen op de inhaalhulp.
Waarschuwing以下情况可能导致超车辅助无法按预期运作,包括但不限于:正在驶近左转弯出口
De inhaalhulp kan in bepaalde situaties niet functioneren zoals bedoeld, met inbegrip van
maar niet beperkt tot:
Het naderen van een linker uitrit
Het rijden op bochtige wegen
Het voertuig in de huidige of gewenste rijstrook voor u remt plotseling af of versnelt
in een rap tempo.
Obstakels aan de zijkant of achterkant van het voertuig
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een camera een herkenningsfout maakt, waardoor de
prestaties van de adaptieve cruisecontrol kunnen worden beïnvloed, of zelfs de functie wordt
uitgeschakeld, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Verminderd herkenningsvermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
De camera wordt blootgesteld aan direct zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een LiDAR een herkenningsfout maakt, waardoor de
prestaties van de adaptieve cruisecontrol kunnen worden beïnvloed, of zelfs de functie wordt
uitgeschakeld, inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de LiDAR
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt
Rijden op natte of waterverzadigde wegen
Water, stof, transparante autohoes, gekleurde wrapfolie, microkrassen, olieresten, vuil,
ijs, sneeuwbui en andere obstructies op het LiDAR-venster
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van autosnelwegen en verhoogde
wegen
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat een radar een herkenningsfout maakt, waardoor de
prestaties van de adaptieve cruisecontrol kunnen worden beïnvloed, of zelfs de functie wordt
uitgeschakeld, inclusief maar niet beperkt tot:
Verkeerd geplaatste of geblokkeerde radar, of afgedekt met modder, sneeuw en ijs,
metaalplaat, tape, sticker, bladeren, enz.
De radar of het gebied eromheen is beschadigd als gevolg van een botsing met de auto, kras,
enz.
Extreem weer, zoals harde regen, sneeuw of mist, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar
Als gevolg van de beperking van de doelherkenningseigenschappen van de radar, kunnen in
zeldzame bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen,
betonnen randen, enz.
De adaptieve cruisecontrol reageert alleen op voertuigen die voldoen aan de voorwaarden. De
onderstaande doelen kunnen niet gegarandeerd worden geïdentificeerd en kunnen een reactie teweegbrengen,
inclusief maar niet beperkt tot:
Dwarsgeplaatste voertuigen
Motorfietsen, trikes
De onderstaande doelen zullen het systeem niet activeren, inclusief maar niet beperkt tot:
Deze functie staat niet garant voor het herkennen van speciaal gevormde doelen, vooral 's
nachts of in een omgeving met weinig verlichting waar de bestuurder extra alert moet zijn.
Dergelijke voertuigen kunnen o.a. voertuigen zijn met een overdekte achterkant of een onregelmatig
gevormde achterkant, voertuigen met een achterkant onder een bepaalde hoogte en onbeladen dragers.
Deze functie kan stilstaande of langzaam rijdende voertuigen niet opmerken, vooral 's
nachts wanneer de bestuurder extra moet opletten.
De volgende situaties kunnen leiden tot een vertraagde herkenning door en reactie van de
adaptieve cruisecontrol omdat het doel zich niet recht vooruit bevindt, inclusief maar niet beperkt tot:
De adaptieve cruisecontrol reageert niet op doelen in de dode hoek van de sensor.
Bijvoorbeeld, de adaptieve cruisecontrol kan niets detecteren in de dode hoeken op de hoeken van de
auto en in de dode hoeken aan de zijkanten van de auto
Bij het naderen of omdraaien langs een weg, kunnen sommige doelen verkeerd worden
geselecteerd of overgeslagen, waardoor de auto onverwacht kan versnellen of vertragen
Bij heuvelopwaarts rijden kan de functie een doel overslaan of de afstand tot de voorligger
verkeerd inschatten. Bij heuvelafwaarts rijden kan de auto versnellen, waardoor de kruissnelheid wordt
overschreden
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in de naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name wanneer dit een groter voertuig betreft, zoals een bus,
vrachtwagen, enz.), herkent de functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u
op tijd de controle moet overnemen
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van het voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, herkent de
functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u op tijd de controle moet
overnemen
In zeldzame gevallen kan deze functie uw voertuig versnellen, zelfs als dit niet nodig of
bedoeld is vanwege een verandering in of verlies van het doel (vooral bij het nemen van bochten of
het veranderen van rijstrook).
In zeldzame gevallen kan deze functie het voertuig gaan afremmen wanneer dit niet nodig
of bedoeld is vanwege de detectie van voertuigen of objecten, of een verandering in of verlies van
een stilstaand doel op de aangrenzende rijstrook (vooral bij het nemen van bochten of het veranderen
van rijstrook).
Wanneer u het leidende voertuig volgt en uw voertuig of het leidende voertuig de huidige
rijstrook verlaat, kan - voor uw veiligheid - de versnelling door deze functie gedurende een
bepaalde periode worden beperkt. U kunt het overnemen door het gaspedaal in te trappen.
Deze functie kan niet in alle situaties het nauwkeurig herkennen van het doel garanderen. Als
u merkt dat het scherm "doelvoertuig vóór" op het digitale instrumentenpaneel niet overeenstemt met de
werkelijke situatie, neemt u tijdig de controle over de auto weer over. Dit is inclusief, maar niet
beperkt tot:
Er rijdt wel een voertuig vóór de auto, maar het digitale instrumentenpaneel geeft het
doelvoertuig niet weer.
Er rijdt geen voertuig vóór de auto, maar het digitale instrumentenpaneel toont wel een
voertuig vóór de auto.
Wanneer u rijdt bij speciale of complexe wegomstandigheden wordt het niet aanbevolen om de
adaptieve cruisecontrol in te schakelen omdat dit de prestaties van de adaptieve cruisecontrol kan
beïnvloeden, of zelfs de functie kan worden uitgeschakeld, inclusief maar niet beperkt tot:
Waterverzadigde wegen, modderige wegen, kuilen in het wegdek, wegen bedekt met ijs en
sneeuw, wegen met verkeersdrempels, wegen met obstakels
Verkeersomstandigheden met veel voetgangers, fietsen of dieren
Complexe en veranderlijke verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten
van autosnelwegen, wegen met filevorming
Kronkelige wegen, wegen met snelle bochten
Wegen op hellingen omhoog en omlaag
Hobbelige wegen
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels
Ongewone wegen
Wegen zonder middenlijn
Als in de volgende situaties uw rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de voorligger, kan de
adaptieve cruisecontrol onderworpen worden aan een beperkte regeling. Dit kan ertoe leiden dat het
onmogelijk wordt om goed te reageren en een veilige afstand te handhaven, inclusief maar niet beperkt tot:
Plotselinge bewegingen van de voorligger (zoals plotseling afslaan, versnellen, vertragen,
enz.)
Een ander voertuig komt plotseling voor uw auto rijden of rijdt daarvan weg
Uw auto gaat plotseling achter een voorligger rijden
Uw auto rijdt met hoge snelheid op een stilstaand of langzaam rijdend voertuig af
In de volgende situaties levert de functie mogelijk niet voldoende remkracht, inclusief maar
niet beperkt tot:
De remfunctie kan niet volledig werken (zoals wanneer de remonderdelen te koud, te heet,
nat, enz. zijn)
Verkeerd onderhoud aan de auto (buitensporige slijtage van de remmen of banden, abnormale
bandenspanning, enz.)
De auto rijdt op een speciale weg (zoals wegen heuvelopwaarts of heuvelafwaarts, met water,
modder, kuilen, ijs, sneeuw, enz.)
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de intelligente adaptieve cruisecontrol. Er zijn
veel factoren die van invloed kunnen zijn op de intelligente adaptieve cruisecontrol (i-ACC). Om te
voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de
verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie kan de buitenomgeving, die door de auto in real
time wordt gemonitord, weergeven op het digitale instrumentenpaneel, inclusief overige elementen die deel
uitmaken van het verkeer, zoals rijstrookmarkeringen.
De controlelampjes op het digitale instrumentenpaneel die betrekking hebben op de status van de
rijhulpfuncties zijn de volgende:
Weergegeven pictogram op het instrumentenpaneel
Beschrijving
De functie iACC is beschikbaar, maar niet geactiveerd
De functie iACC is geactiveerd
De functie Pilot is beschikbaar, maar niet geactiveerd
De functie Pilot is geactiveerd
De functie NOP+ is beschikbaar, maar niet geactiveerd
De functie NOP+ is geactiveerd
Waarschuwing动态环境模拟显示仅供参考,无法替代您的目视检查。
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie dient slechts ter referentie en is geen
vervanging voor uw visuele inspectie. Vertrouw tijdens het rijden niet alleen op de weergave van de
dynamische omgevingssimulatie.
Aangezien het detectiebereik van de camera's en sensoren die gebruikt worden voor de
weergave van de dynamische omgevingssimulatie beperkt is, en de weg- en weersomstandigheden nadelige
effecten kunnen hebben op de detectie, dient u altijd voorzichtig te rijden.
Opgelet动态环境模拟显示仅作示意,并不能完全反映真实的交通状况。
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie dient slechts ter illustratie en kan de
werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content
weergegeven door de dynamische omgevingssimulatie.
Als rijhulpfunctie kan de weergave van de dynamische omgevingssimulatie niet reageren op
alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden, en niet in alle gevallen voertuigen detecteren. Het kan
ineffectief, ongeschikt of te laat zijn als gevolg van een aantal factoren.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden en moet zich houden aan de
geldende verkeersregels en verkeerswetten.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie is mogelijk niet altijd in staat om diverse
voorwerpen, voertuigen, fietsers of voetgangers te detecteren, en ook niet om alle omstandigheden van de
omgeving weer te geven, waardoor de kans op foutieve weergave bestaat. De volgende omstandigheden kunnen er
de oorzaak van zijn dat de weergave van de dynamische omgevingssimulatie niet werkt of beperkingen kent,
inclusief maar niet beperkt tot:
Gewijzigde montagepositie van de camera
Geblokkeerde of vuile camera
Verminderd herkenningsvermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel, enz.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het binnengaan en
verlaten van een tunnel
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen
Wanneer het zonlicht schuin op de camera valt of als de camera wordt blootgesteld aan direct
zonlicht
Zwaar weer, zoals regen, sneeuw, mist of nevel
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door het voertuig dat voor u rijdt en
neerkomt op uw auto
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera
Natte wegen
De camera is onscherp of defect
De auto rijdt op een weg met scherpe bochten of een weg in slechte staat
Een soort voorwerp wordt verkeerd voorgesteld als een ander soort voorwerp
Weegave van een voorwerp in de verkeerde richting of op een verkeerde afstand
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de weergave van de dynamische
omgevingssimulatie. Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op de weergave van de dynamische
omgevingssimulatie. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig
te kunnen rijden.
Schakelvrije automatische parkeerassistent met Fusion (S-APA
met Fusion)
S-APA met Fusion maakt gebruik van 360-gradencamera's en ultrasoonsensoren om markeringen op de
grond of parkeerplekken tussen twee voertuigen te detecteren en parkeerassistentie te kunnen verlenen.
S-APA met Fusion ondersteunt haaks parkeren, fileparkeren en schuin parkeren, maar ondersteunt
niet parkeren in driedimensionale parkeerplaatsen.
Opgelet为保证该功能的正常和安全运行,在使用该功能过程中,请务必全程系好安全带。
Om verzekerd te zijn van de normale en veilige werking van deze functie, dient u uw
veiligheidsgordel te dragen tijdens het gebruik van deze functie.
De prestaties van de geavanceerde parkeerhulp zonder versnellingen met Fusion zijn
afhankelijk van de mogelijkheden van de surroundview-camera en ultrasone sensoren om de omgeving in
kaart te brengen.
Gebruik de geavanceerde parkeerhulp zonder versnellingen met Fusion niet als één van de twee
zijspiegels, de surroundview-camera en de ultrasone sensoren beschadigd is of zich in een abnormale
positie bevindt.
U moet letten op voetgangers, kinderen en dieren in de buurt van uw voertuig en andere fijne,
puntige, lage of hangende obstakels die niet worden gedetecteerd door de ultrasone sensoren, zoals
parkeersloten, lage steenblokken, verkeerskegels, lage cilinders, dunne staven, puntige objecten, hoeken
van muren en vierkante zuilen op parkeerplaatsen.
Als rijhulpfunctie kan de geavanceerde parkeerhulp zonder versnelling met Fusion niet alle
situaties aan in alle verkeers-, weers- de weg, en wegomstandigheden.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en de geavanceerde parkeerhulp
zonder versnelling met Fusion pas gebruiken of niet zodra uw veiligheid is gewaarborgd.
U moet altijd klaar staan om het over te nemen wanneer u merkt dat de omstandigheden van het
verkeer, de weg of het voertuig niet geschikt zijn om de geavanceerde parkeerhulp zonder versnelling met
Fusion te activeren of dat er andere onveilige factoren zijn. U draagt altijd de
eindverantwoordelijkheid voor het veilig parkeren en het naleven van de geldende verkeerswet- en
regelgeving.
Schakelvrije automatische parkeerassistent met Fusion (S-APA met Fusion)
inschakelen
S-APA met Fusion parkeert de auto als volgt:
Zoeken naar een parkeerplaats: Schakel over naar de interface voor weergave van twee
beelden en open Zoeken naar een parkeerplaats. Rijd langzaam vooruit met een snelheid lager dan 16
km/u en stop nadat het digitale instrumentenpaneel weergeeft dat een parkeerplaats is gevonden. Houd
de rem vast, controleer en kies een veilige en geschikte parkeerplaats;
Handmatig zoeken naar een parkeerplaats: Schakel over naar de interface voor weergave
van twee beelden en open Zoeken naar een parkeerplaats. Rijd langzaam vooruit met een snelheid
lager dan 16 km/u en stop nadat het digitale instrumentenpaneel weergeeft dat een parkeerplaats is
gevonden. Houd de rem vast, controleer en kies een veilige en geschikte parkeerplaats;
Automatisch zoeken naar een parkeerplaats: Als aan de systeem- en wegomstandigheden
wordt voldaan, rijdt u langzaam vooruit met een snelheid lager dan 16 km/u. Nadat een
parkeerplaats is gevonden in de achtergrond, wordt de knop Parkeerassistent weergegeven op de pagina
Kaart. Tik op de knop en stop de auto aan de hand van de tekstmelding op de interface. Houd de rem
vast, controleer en kies een veilige en geschikte parkeerplaats;
Parkeren: Selecteer een veilige en geschikte parkeerplaats en parkeer de auto aan de hand
van de tekstmeldingen op de interface. Blijf de omgeving controleren om er zeker van te zijn dat de
auto veilig wordt geparkeerd;
Parkeren voltooid. De interface voor weergave van twee beelden meldt Parkeren voltooid.
De details zijn als volgt:
Zoeken naar een parkeerplaats
Voordat de auto naar een parkeerplaats gaat zoeken, moet aan de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
De rijsnelheid is lager dan 16 km/u
De auto staat in de D-stand of P-stand
Alle portieren zijn gesloten
De bestuurder zit op zijn stoel
De ACC/LCC is niet ingeschakeld
De ultrasoonsensoren en 360-gradencamera's werken correct en bieden een duidelijk zicht
Er is geen systeemstoring
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn
niet geactiveerd
Het tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn niet uitgeschakeld
Niet beschikbaar in de ECO+-modus
Als aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, kunt u Zoeken naar een parkeerplaats in
gang zetten op één van de volgende manieren:
Als de parkeercamera is uitgeschakeld, spreekt u een commando uit, zoals "Ik wil
parkeren" of "Parkeer de auto" zodat NOMI ontwaakt, waardoor direct de interface voor weergave van
twee beelden wordt geopend en Zoeken naar een parkeerplaats wordt weergegeven
Veeg op de hoofdpagina van het middendisplay naar rechts om de pagina Snelle toegang
weer te geven en tik op Parkeerassistent, roep de interface voor
weergave van twee beelden op en open Zoeken naar een parkeerplaats
Zet de auto in de achteruitrijstand, roep de interface voor beelden op en tik in de
linkerbovenhoek op de knop om Zoeken naar een parkeerplaats te openen
Tik op de parkeercamera om de interface van de 360-gradenweergave op te roepen, tik in
de linkerbovenhoek op de knop om Zoeken naar een parkeerplaats te openen
Nadat Zoeken naar een parkeerplaats is ingeschakeld, houdt u de auto op een afstand van 0,5
tot 1,5 meter van de beoogde parkeerplaats en rijdt u langzaam naar voren met een snelheid lager dan
16 km/u om te zoeken naar een parkeerplaats.
Als tijdens het zoeken naar een parkeerplaats op het scherm een witte "P" wordt weergegeven
naast de linker- of rechterkant van uw auto, betekent dit dat het systeem een parkeerplaats heeft
gevonden aan de betreffende kant. Als aan beide kanten een "P" wordt weergegeven, betekent dit dat het
systeem een parkeerplaats heeft gevonden aan beide kanten.
Stop de auto op dat moment, houd de rem vast en controleer of de parkeerplaats veilig en
geschikt is. Als meerdere parkeerplaatsen zijn gevonden, kunt u handmatig de gewenste parkeerplaats
selecteren op de interface voor weergave van twee beelden.
Opmerking开始搜索车位后,若爱车挂入 R 挡并后退,车位搜索将保持。
Nadat het voertuig op zoek is gegaan naar een parkeerplaats, blijft het zoeken als u in
de achteruit schakelt en het voertuig achteruit rijdt.
Opgelet若车速大于约16 公里/小时,车位搜索会退出。
Als de snelheid van het voertuig hoger is dan 16 km/u, wordt het zoeken naar een
parkeerplaats geannuleerd.
Opgelet若搜索车位时,车辆前进方向与道路方向偏角过大,会影响最终泊车的效果。
Bij het zoeken naar parkeerplaatsen lukt het parkeren waarschijnlijk niet als de
richting van het voertuig aanzienlijk afwijkt de richting van de weg.
Parkeerplaatsen op smalle wegen of te smalle plaatsen kunnen niet worden geselecteerd
vanwege een gebrek aan ruimte.
De geavanceerde parkeerhulp zonder versnellingen met Fusion biedt geen ondersteuning
voor het zoeken naar parkeerplaatsen en zijdelings inschuiven in een parkeerplaats.
OpgeletSemi-Automatic Parking Assist can be used to identify the barrier-free parking
space sign in the parking space. After successful identification, the barrier-free parking space
will display the corresponding icon in the parking space page at the lower left. The
identification of the barrier-free sign in the non-parking space, such as erected metal plates and
text signs, is not supported now. In addition, this type of parking space may be misidentified.
Please select a parking space as required according to the actual situation.
De halfautomatische parkeerassistent kan worden gebruikt om het barrièrevrij-bord van
de parkeerplaats te identificeren. Na succesvolle identificatie wordt de barrièrevrije
parkeerplaats aangegeven met het bijbehorende pictogram linksonder op de parkeerplaatspagina. De
identificatie van het barrièrevrij-bord voor een niet-parkeerplaats, zoals in geval van opstaande
metaalplaten en tekstborden, wordt momenteel niet ondersteund. Bovendien kan dit type
parkeerplaats verkeerd worden geïdentificeerd. Selecteer een gewenste parkeerplaats aan de hand
van de werkelijke situatie.
U moet altijd controleren of en bevestigen dat de gevonden parkeerplaats veilig en
geschikt is om te parkeren. Vertrouw bij het zoeken naar geschikte parkeerplaatsen niet alleen
op de Geavanceerde Gecombineerde Parkeerhulp zonder Schakelen.
Deze functie kan niet worden gebruikt op snelwegen en drukke verkeersaders.
Gebruik deze functie nooit in de aanhangwagenmodus.
Het systeem kan parkeerplaatsen op wegen, bij ingangen, in struiken, enz. verkeerd
identificeren. U moet zelf bepalen of de parkeerplaats geschikt is.
De Geavanceerde Gecombineerde Parkeerhulp zonder schakelen kan niet bepalen of de
gevonden parkeerplaats ook daadwerkelijk door u mag worden gebruikt (bijv. parkeerplaatsen die
gereserveerd zijn voor gehandicapten). U moet nagaan of u de gevonden parkeerplaats inderdaad
mag gebruiken voordat u de parkeerprocedure start.
Parkeren
Selecteer een veilige en geschikte parkeerplaats, laat het stuurwiel en rempedaal los
overeenkomstig de tekstmeldingen op de interface, en start S-APA met Fusion. Tijdens de
parkeerprocedure, wordt ter referentie op de interface de huidige versnelling en de resterende lengte
van de route in deze versnelling weergegeven. Blijf de omgeving controleren om zeker te zijn dat de
parkeerprocedure veilig wordt uitgevoerd.
Na het selecteren van een parkeerplaats, kunt u deze selectie opheffen door nogmaals op die
parkeerplaats te tikken voordat u het rempedaal hebt losgelaten.
Als de auto in de parkeerstand staat, wordt op het digitale instrumentenpaneel de "P" naast
de linker- of rechterkant van de auto groen.
Opgelet请在车辆提示“请松开刹车和方向盘”后,再释放制动踏板,以免泊车功能退出,车辆后退。
Laat het rempedaal alleen los wanneer u het commando "Laat het rempedaal en het stuur
los" op het middendisplay ontvangt. Anders stopt de automatische parkeerhulp zonder versnelling en
rijdt het voertuig achteruit.
Laat het rempedaal alleen los wanneer het commando "Laat het rempedaal en het stuur
los" op het middendisplay verschijnt. Wees bij het parkeren altijd alert om de rem in te trappen
om het parkeren te pauzeren of om het over te nemen.
Het opstarten van de geavanceerde parkeerhulp zonder versnellingen met Fusion in een
smalle parkeerplaats kan de prestaties van de sensoren beïnvloeden, wat het risico op beschadiging
aan het voertuig of omliggende objecten kan vergroten.
U bent zelf verantwoordelijk voor veilig rijden. Let bij het parkeren altijd op de
omgeving, zorg ervoor dat het parkeren veilig is en wees alert om het op elk moment over te nemen.
U moet zeker goed letten op voetgangers, kinderen of dieren die zich ophouden in de buurt van uw
voertuig en andere fijne, puntige, lage of hangende obstakels die de ultrasone sensoren mogelijk
niet kunnen detecteren.
Alle aanpassingen of verbeteringen aan het stuurwiel, met inbegrip van maar niet
beperkt tot stuurwielafdekking, stuurwielaanpassing en contragewichtring, verhogen het
parkeerrisico veroorzaakt door defecte of niet goed werkende geavanceerde parkeerhulp zonder
versnelling met Fusion.
Het middendisplay toont alleen beschikbare parkeerplaatsen waarin de automatische
parkeerhulp zonder versnelling kan parkeren, die op hun beurt weer afhankelijk zijn van zowel de
grootte van de parkeerplaats als de omgeving. Als u tijdens het parkeren plotseling obstakels rond
de auto ziet verschijnen, neem het dan onmiddellijk over, omdat het systeem mogelijk niet op tijd
gaat remmen.
Parkeren voltooid
De auto staat goed geparkeerd als op de interface voor weergave van twee beelden de melding
"Parkeren voltooid" wordt weergegeven, en op het digitale instrumentenpaneel de "P" naast de linker-
of rechterkant van de auto groen is.
Na het parkeren moet u mogelijk de positie van de auto nog verder aanpassen om er zeker van
te zijn dat de auto zo goed mogelijk geparkeerd staat.
Voordat u uitstapt verzekert u zich ervan dat de elektrische parkeerrem is ingeschakeld en
de auto in de P-stand staat.
Opgelet 受周围环境影响,系统可能会提前完成泊车,需要您酌情调整车辆位置。
Parkeren kan vanwege de omgeving eerder worden afgerond . In dit geval moet u mogelijk
zelf bijsturen om de positie van het voertuig bij te stellen.
Parkeren pauzeren
Tijdens het parkeren met behulp van S-APA met Fusion, kunt u het rempedaal licht intrappen om
de auto te vertragen zonder dat de functie wordt uitgeschakeld. Pas nadat u het rempedaal ingetrapt blijft
houden totdat de snelheid is verlaagd tot 0 km/u, wordt de functie gepauzeerd. Ook als tijdens het
parkeren het gaspedaal wordt ingetrapt, wordt het parkeren gepauzeerd.
Als u actief het stuurwiel draait, wordt het parkeren gepauzeerd.
Dit is inclusief, maar niet beperkt tot, haaks achteruit parkeren in een parkeerplaats met
ingeschakelde S-APA met Fusion. Als het systeem detecteert dat er mogelijk een veiligheidsrisico bestaat
of een goed parkeerresultaat niet kan worden gegarandeerd, zal het systeem pauzeren en u vragen of u door
wilt gaan met parkeren.
Nadat het parkeren is gepauzeerd, controleert u de omgeving om er zeker van te zijn dat het
veilig is om door te gaan met parkeren, laat u vervolgens het rempedaal los en tikt u op het middendisplay
op de knop "Doorgaan met parkeren" om S-APA met Fusion weer te activeren.
Opgelet若泊车过程中暂停次数过多,会影响最终泊车的效果。
Parkeren kan worden onderbroken als u tijdens het parkeren te vaak pauzeert.
Schakelvrije automatische parkeerassistent met Fusion (S-APA met Fusion)
uitschakelen
U kunt de parkeerprocedure handmatig uitschakelen op de volgende manieren. Neem de controle
over de snelheid en rijrichting van uw auto over nadat u S-APA met Fusion actief hebt uitgeschakeld:
Trap het rempedaal in kies een andere versnellingsstand
Als S-APA met Fusion is gepauzeerd, tikt u op de knop "Parkeren stoppen" op de interface
voor weergave van twee beelden
Verlaat actief de interface voor weergave van twee beelden
Bovendien, als S-APA met Fusion is ingeschakeld, zal in de volgende situaties de in uitvoering
zijnde parkeerprocedure worden gestopt, waardoor u op tijd de controle over de auto moet overnemen:
Te dicht bij een obstakel
De bagageruimte voorin, de achterklep of een portier is geopend
De elektrische parkeerrem is ingeschakeld
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitssysteem zijn
geactiveerd
De bestuurder verlaat zijn stoel
S-APA met Fusion is gedurende langer dan ongeveer 30 seconden gepauzeerd
Te veel aanpassingen naar voren en achteren
De hele parkeerprocedure duurt te lang
Systeemstoring
Als S-APA met Fusion op abnormale wijze wordt uitgeschakeld, wordt op het digitale
instrumentenpaneel de "P" naast de linker- of rechterkant van de auto rood.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
S-APA met Fusion werkt mogelijk niet zoals verwacht wanneer de auto rijdt onder de volgende
wegomstandigheden, inclusief maar niet beperkt tot:
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer het wegdek dwars of in de lengterichting
op-/afloopt. S-APA met Fusion is alleen ontworpen voor gebruik op een wegdek zonder helling.
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer het wegdek oneffen is of er trapsgewijze
verhogingen in de weg zitten. S-APA met Fusion is alleen ontworpen voor gebruik op een vlakke weg.
Schakel S-APA met Fusion niet in als er water, modder, kuilen, ijs, sneeuw,
verkeersdrempels en obstakel op de weg zijn.
De wegrand is gemaakt van speciaal materiaal en kan niet worden gedetecteerd. Bij verkeerd
parkeren bestaat de kans dat de banden en velgen van de auto beschadigd raken door de wegrand en moet
u onmiddellijk de controle over de auto overnemen.
Als het wegdek dwars of in de lengterichting sterker op-/afloopt dan het ondersteunde
bereik, kan niet worden gegarandeerd dat S-APA met Fusion met succes wordt uitgevoerd.
Als de hoek van de schuine parkeerplaats groter is dan het ondersteunde bereik, wordt de
parkeerplaats niet vrijgegeven en kan niet worden gegarandeerd dat het parkeren met succes wordt
uitgevoerd.
De ultrasoonsensoren kunnen een beperkte detectie van de volgende obstakels hebben, waardoor u
op elk moment voorbereid moet zijn om de controle over de auto over te nemen om persoonlijk letsel en
schade aan eigendommen te voorkomen, inclusief maar niet beperkt tot:
Voetgangers, kinderen, dieren, enz.
Dunne, puntige, korte en zwevende obstakels, zoals verzonken sloten, lage stenen kolommen,
lage cilinders, dunne staven, scherpe voorwerpen, enz.
Hoeken van muren, kolommen in een parkeergarage, enz.
De ultrasoonsensoren kunnen in de volgende situaties een beperkte detectie hebben, waardoor
S-APA met Fusion niet kan werken of niet kan werken zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
Een of meer ultrasoonsensoren zijn beschadigd, verkeerd geplaatst of afgedekt (bijvoorbeeld
door modder of ijs)
Slecht weer, zoals regen, sneeuw, mist en nevel zijn van invloed op de werking van de
ultrasoonsensoren
Sensoren worden beïnvloed door andere elektrische apparatuur of installaties die
interferentie kunnen veroorzaken
De 360-gradencamera kan in de volgende situaties een beperkte detectie hebben, waardoor S-APA
met Fusion niet kan werken of niet kan werken zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot:
De linker en rechter buitenspiegels of de voor- en achterkant van de auto zijn beschadigd
waardoor de 360-gradencamera in een abnormale stand staat
De 360-gradencamera is vuil (door bijvoorbeeld modder of ijs) of geblokkeerd
Onder sterk zonlicht of halfschaduw
Reflecterende grond of water op de grond
Slechte verlichtingsomstandigheden (donker), sterke reflectie vanaf de grond of slecht
zicht (harde regen, zware sneeuwbui, dichte mist)
Een parkeerplaats van een ongebruikelijke afmeting (te smal of te breed) of een betegelde
parkeerplaats
Gesleten, onduidelijke, afgedekte of overlappende parkeerplaatsmarkeringen
Een cilindrische, vierkante en anders gevormde pilaar vlakbij de parkeerplaats
Een parkeerplaats op een hoek
Het systeem is mogelijk niet in staat om parkeerplaatsen te beoordelen en uit te sluiten
met een niet-parkeren markering, kegels, niet-stoppen bord, verzonken slot, of ander speciale
parkeerplaatsen
Het systeem is mogelijk niet in staat om parkeerplaatsen uit te sluiten met obstakels,
zoals voetgangers, fietsen, trikes, laag afval, bakstenen, enz.
S-APA met Fusion werkt mogelijk niet zoals verwacht wanneer de auto rijdt in de volgende
situaties, inclusief maar niet beperkt tot:
Elke toevoeging aan of wijziging van het stuurwiel die het risico verhoogt dat S-APA met
Fusion niet werkt of niet werkt zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot: aanbrengen van een
leren stuurhoes, wijzigen van het stuurwiel of de gewichtring, enz.
Schakel S-APA met Fusion niet in als een aanhanger is aangekoppeld achter de auto.
Schakel S-APA met Fusion niet in als de auto gebruikmaakt van sneeuwkettingen of het
reservewiel.
Schakel S-APA met Fusion niet in als een geladen voorwerp uitsteekt in het gebied rondom de
auto.
Niet-originele banden of een lage bandenspanning is van invloed op de rijrichting van S-APA
met Fusion. Als S-APA met Fusion wordt gebruikt, zorgt u ervoor dat banden met de originele maat zijn
gemonteerd en correct zijn opgepompt.
Na het veranderen van de bandenmaat en specificaties, moet u de relevante parameters laten
updaten door de aftersalesservice. Momenteel worden alleen de bandenmodellen ondersteund die door ons
worden gespecificeerd. Elke wijziging van de bandenmaat en specificaties van de auto kan van invloed
zijn op de prestaties van het parkeren.
S-APA met Fusion werkt mogelijk niet zoals verwacht als gevolg van de volgende omstandigheden
van de beoogde parkeerplaats, inclusief maar niet beperkt tot:
De beoogde parkeerplaats ligt naast de afrastering van de weg, een hoge muur,
straatverlichting, een boom, struiken, een pilaar, zwevend voorwerp zoals een vangrail, een
verdeelkast, een oplaadpaal, enz., wat van invloed kan zijn op het uiteindelijke parkeerresultaat en
zelfs schade aan de auto kan veroorzaken.
De beoogde parkeerplaats ligt in een bocht, wat van invloed kan zijn op het uiteindelijke
parkeerresultaat.
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer de beoogde parkeerplaats schuin loopt.
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer er een obstakel, zoals een geopend verzonken slot,
kegels, een winkelwagen of een lantaarnpaal, is in de beoogde parkeerplaats.
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer de volgende omstandigheden kunnen leiden tot een
slecht zicht van de omgeving tijdens het rijden, inclusief maar niet beperkt tot:
De linker of rechter buitenspiegel is wazig of beschadigd, of staat in een abnormale stand.
De 360-gradencamera is wazig of beschadigd, of staat in een ongebruikelijke stand.
Slecht weer (regen, sneeuw, mist, nevel, enz.) veroorzaakt slecht zicht.
Slecht zich 's nachts of als gevolg van onvoldoende licht.
Schakel S-APA met Fusion in de volgende situaties niet herhaaldelijk in, inclusief maar niet
beperkt tot:
Na intensief rijden of herhaalde parkeerbedieningen, waardoor de oververhittingsbeveiliging
van het stuursysteem in werking kan treden. Schakel S-APA met Fusion niet gedurende een lange tijd of
herhaaldelijk in.
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van S-APA met Fusion. Er zijn veel factoren die van
invloed kunnen zijn op S-APA met Fusion. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig
te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van
de auto om veilig te kunnen rijden.
Power Swap met parkeerassistentie (PSAP)
De Power Swap met parkeerassistentie (PSAP) kan bestuurders helpen hun auto te parkeren in het
Power Swap-station zonder het stuurwiel aan te raken, te remmen, gas te geven of te schakelen.
Zoek op de kaart naar het Power Swap-station of open het scherm van de voedingsassistent om het
Power Swap-station weer te geven:
Als u zich binnen het bestelling-plaatsingsbereik van het Power Swap-station bevindt, tikt u
rechtstreeks erop om een bestelling te plaatsen;
Als u zich niet binnen het bestelling-plaatsingsbereik bevindt, navigeert u naar het Power
Swap-station en plaatst u een bestelling wanneer u zich in de buurt ervan bevindt.
De locaties van uw voertuig en de NIO-app worden gecontroleerd tijdens het plaatsen van
de bestelling. Een bestelling kan niet succesvol worden geplaatst tenzij uw voertuig zich binnen 200
meter van het Power Swap Station bevindt.
In het geval dat de plaatsing van een bestelling mislukt als gevolg van een
niet-beschikbaar voertuignetwerk, probeer het dan opnieuw nadat het netwerk is hervat of raadpleeg
de plaatselijke technicus.
Lees de Overeenkomst en Disclaimer voordat u een bestelling plaatst.
Nadat de bestelling met succes is geplaatst, wordt een accuwissel-serienummer gegenereerd om in
de wachtrij geplaatst te worden. U kunt de laadstatus van de accu, het huidige aantal wachtenden in de
wachtrij, de geschatte wachttijd en overige informatie controleren op de bestelpagina van de app op uw
mobiele telefoon en in de auto.
Nadat het voertuig vóór u klaar is met het wisselen van zijn accu en het Power Swap-station heeft
verlaten, controleert het Power Swap-station dit en stuurt een oproepcommando met uw serienummer om u te
informeren dat u het Power Swap-station kunt binnenrijden. Tik op het middendisplay op de knop
"Accuwisselprocedure activeren" om de parkeerprocedure te starten.
Wacht op uw beurt in de buurt van het Power Swap Station en let op de wachtrijstatus op
uw middendisplay of NIO-app. Als u uw beurt mist, neem dan contact op met de technicus ter plaatse.
Als u om wat voor reden dan ook het Power Swap Station moet verlaten, let dan op de
wachtrijstatus op de NIO-app of annuleer de bestelling op tijd.
Vermijd de rijstrook voor het station in afwachting van uw oplaadbeurt.
De functie Power Swap met parkeerassistentie (PSAP) werkt mogelijk niet zoals verwacht in de
volgende situaties:
Het materiaal waarvan de wegrand is gemaakt is niet steen of de wegrand kan niet worden
gedetecteerd. Bij verkeerd parkeren bestaat de kans dat de banden en velgen van de auto beschadigd raken
door de wegrand en moet u onmiddellijk de controle over de auto overnemen.
Elke toevoeging aan of wijziging van het stuurwiel die het risico verhoogt dat S-APA met
Fusion niet werkt of niet werkt zoals verwacht, inclusief maar niet beperkt tot: aanbrengen van een
leren stuurhoes, wijzigen van het stuurwiel of de gewichtring, enz.
Eén of meer ultrasoonsensoren is vuil of geblokkeerd (bijvoorbeeld door modder, ijs of
sneeuw).
De weersomstandigheden (harde regen, sneeuw, mist, extreme hitte of koude, enz.) hinderen de
werking van de sensor.
Reflecterende grond of water op de grond
Sensoren worden beïnvloed door andere elektrische apparatuur of installaties die
interferentie kunnen veroorzaken
Het wegdek is oneffen, bestaat uit grasbeton, heeft groeven, enz.
De auto maakt gebruik van sneeuwkettingen of het reservewiel.
Een geladen voorwerp steekt uit de auto.
De linker of rechter buitenspiegel is beschadigd, of staat in een abnormale stand.
Nadat de bandenmaat is gewijzigd, moet u naar het servicecentrum gaan om de relevante
parameters bij te werken. Momenteel worden alleen de officiële bandenmodellen ondersteund. Elke
wijziging met betrekking tot de bandenmaat en prestaties van het voertuig kan van invloed zijn op de
parkeerresultaten.
Parkeren kan worden belemmerd als u tijdens het parkeren te vaak pauzeert.
Rijden op hoge snelheid of meerdere parkeerbewegingen kunnen de beveiliging tegen
oververhitting van het stuursysteem op gang zetten. Gebruik deze functie gedurende een langere
periode niet herhaaldelijk.
Wanneer de beoogde parkeerplaats dicht bij hekken langs de weg, hoge muren,
straatverlichting, bomen, struiken, pilaren of overhangende obstakels zoals leuningen,
stroomverdeelkasten en oplaadconnectoren ligt, kunnen deze obstakels het parkeerresultaat
beïnvloeden en zelfs schade aan het voertuig veroorzaken.
Parkeer in het Power Swap-station
Nadat u op de knop "Accuwisselprocedure activeren" hebt getikt, rijdt u aan de hand van de
instructies van de auto het begingebied voor het wisselen van de accu in de aangegeven richting binnen met
een snelheid lager dan 18 km/u.
Een te hoge snelheid kan leiden tot een storing in de positioneringsdetectie. Houd de
snelheid onder de 18 km/u.
Volg de pijlen op de grond en houd afstand van voertuigen en voetgangers in de buurt.
Als positioneringsdetectie mislukt, neem dan contact op met de technicus ter plaatse om
uw voertuig over te nemen en handmatig achteruit te rijden voor het opladen.
Nadat u het begingebied voor het wisselen van de accu bent binnengereden, geeft de dynamische
omgevingssimulatie aan en speelt NOMI een gesproken melding af dat de auto met succes is gelokaliseerd.
Trap het rempedaal in om de auto op zijn plaats te houden en wacht op de positiedetectie.
Verzeker u ervan dat uw veiligheidsgordel is vastgemaakt en het portier gesloten is terwijl u
wacht in het begingebied.
Tik op de knop "Assisteren met parkeren in het Power Swap-station". Wanneer u de melding "Laat
het rempedaal en het stuurwiel los" ziet, volgt u de instructies om te beginnen met parkeren in het Power
Swap-station.
Het parkeren zal worden gepauzeerd als tijdens de procedure obstakels worden gedetecteerd.
Als het parkeren is gepauzeerd als gevolg van systemische redenen of een actieve
interventie tijdens de procedure, moet u bevestigen dat er geen obstakels zijn in de omgeving en het
parkeren handmatig hervatten.
Als u niet in staat bent het parkeren te hervatten, kunt u "Parkeren afbreken" selecteren, en
zal de specialist ter plaatse handmatig de accu van uw auto wisselen nadat u het parkeren hebt afgebroken.
Als het Power Swap-station onbemand is, kunnen gebruikers ook selecteren of ze automatisch of handmatig
willen parkeren, of contact opnemen met de specialist.
Nadat het parkeren voltooid is, wisselt u de accu van de auto aan de hand van de instructies op
de interface.
Let voor of tijdens het parkeren in het Power Swap Station altijd op uw omgeving om er
zeker van te zijn dat er geen passerende voertuigen, voetgangers, kinderen, enz. zijn en zorg voor
parkeerveiligheid.
Neem het gaspedaal niet over, maak de veiligheidsgordel niet los, verlaat de
bestuurdersstoel niet en open de deur niet tijdens het parkeren in het Power Swap Station.
Begin/einde van het wisselen van de accu
Nadat met succes is geparkeerd, wordt automatisch de knop voor de accuwisselprocedure
weergegeven. Lees de instructies op het scherm van de auto aandachtig door en tik om het wisselen van de
accu te starten.
De auto zal automatisch de status van het wisselen van de accu aanpassen en het scherm
uitschakelen om het wisselen van de accu te starten.
Als uw voertuig niet op zijn plaats is geparkeerd of niet automatisch is bijgesteld, dient
u uw voertuig bij te stellen volgens de instructies van de technicus ter plaatse.
De ruiten of de airconditioning kunnen tijdens het opladen niet worden versteld. Stel deze
van tevoren in op de juiste standen.
Tijdens het opladen is het normaal dat het voertuig licht schokt met wat lawaai en dat er
tijdelijk wat waarschuwingslampjes branden.
Open tijdens het opladen geen portieren, ga niet schakelen of het rempedaal intrappen of
andere acties uitvoeren waardoor het opladen kan worden onderbroken of verstoord.
Nadat het wisselen van de accu is voltooid, zal het scherm van de auto worden ingeschakeld om
aan te geven dat het wisselen van de accu is voltooid. Op dat moment kan de auto zonder enig probleem uit
het Power Swap-station worden gereden.
Opgelet 驶出换电站时请注意观察前方的车辆及行人,确认安全后再驶出换电站。
Let omwille van de veiligheid op of er voertuigen of voetgangers voor u staan voordat u het
Power Swap Station verlaat.
De bovenstaande waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen dekken niet alle omstandigheden die van
invloed kunnen zijn op de normale werking van de Power Swap met parkeerassistentie (PSAP). Er zijn veel
factoren die van invloed kunnen zijn op de Power Swap met parkeerassistentie (PSAP). Om te voorkomen dat
zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden,
de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS)
Het indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS) monitort met behulp van ultrasoonsensoren de
voorkant van de auto wanneer deze met lage snelheid rijdt. Bij het naderen van obstakels wordt automatisch
de interface en scenario's van de parkeercamera opgeroepen, zoals de hulp bij het beoordelen van de
parkeerplaats of het passeren van verboden wegen.
Het zijafstand-indicatiesysteem dient alleen als referentie en kan uw visuele waarneming niet
vervangen.
Als rijhulpfunctie kan het zijafstand-indicatiesysteem niet alle situaties aan in alle
verkeers-, weers- en wegomstandigheden. We raden het gebruik van het zijafstand-indicatiesysteem af bij
slecht weer, met inbegrip van maar niet beperkt tot zware regen, sneeuw, mist en nevel.
U moet altijd letten op het verkeer en de wegomstandigheden en uw eigen beslissing nemen over
het al dan niet gebruiken van het zijafstand-indicatiesysteem als het veilig is.
Het is altijd uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het voertuig op een veilige
manier wordt bestuurd en voldoet aan de toepasselijke verkeerswetten en -voorschriften.
Het indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS) kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld met
behulp van de instellingenknop op de interface van de parkeercamera. Wanneer het indicatiesysteem
zijwaartse afstand (SDIS) is ingeschakeld, kunnen verschillende typen schermindelingen worden
geselecteerd, zoals de weergave van twee beelden, volledig scherm of beeld-in-beeld.
Als aan de volgende gebruiksvoorwaarden tegelijkertijd wordt voldaan, wordt de interface van de
parkeercamera automatisch opgeroepen:
De auto staat in de D-stand
De snelheid mag niet hoger dan 21 km/u worden
Er is een obstakel in een van de gebieden vóór de auto en dit bevindt zich dicht bij de
auto
Gebied en bereik van het indicatiesysteem zijwaartse afstand
(SDIS)
Gebied
Bereik
1
Afstand minder dan 50 cm
2
Afstand minder dan 80 cm
3
Afstand minder dan 80 cm
U kunt bovenaan de rechterkant van de interface van de parkeercamera tikken en selecteren om
het waarschuwingssignaal uit te schakelen. Tegelijkertijd dient u zich bewuste te zijn van de risico's als
gevolg van het uitschakelen van het waarschuwingssignaal.
Automatisch sluiten van de interface van de parkeercamera:
Als het obstakel meer dan 4,5 seconden verwijderd is van de auto, zal de interface van de
parkeercamera automatisch sluiten.
Als het indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS) wordt uitgeschakeld doordat op het lege
gedeelte van de parkeercamera te tikken of het scherm met vijf vingers vastte pakken, wordt dit
tijdelijk uitgeschakeld gedurende 3 minuten en kan na 3 minuten het normale gebruik weer worden
hervat.
Als de rijsnelheid hoger is dan 21 km/u keert het indicatiesysteem zijwaartse afstand
(SDIS) terug naar het normale gebruik.
Als weer aan de gebruiksvoorwaarden van het indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS)
wordt voldaan, wordt de interface van de parkeercamera automatisch geactiveerd.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij zware weersomstandigheden
(inclusief, maar niet beperkt tot onder meer regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen dekken niet alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op
de normale werking van het indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS). Er zijn veel factoren die van
invloed kunnen zijn op het indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS). Om te voorkomen dat zich een
ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de
wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto om veilig te kunnen rijden.
Gezondheidsstatus van de auto
Controleer de gezondheidsstatus van de auto regelmatig om uw auto in optimale conditie te houden.
Tik op de hoofdpagina van het middendisplay op Mijn ET5 om de interface van
Gezondheidsstatus van de auto te openen. Wanneer u deze pagina geopend hebt, kan de auto een zelfcontrole
uitvoeren en daarna de huidige gezondheidsstatus tonen.
U kunt ook het energieverbruik van de huidige rit controleren op de interface van Mijn ET5 , en de rit resetten door op Totale
kilometertellerstand resetten te tikken.
Onderhoudsinstructies
Om te verzekeren dat het voertuig normaal kan werken en u een goede rit en rijervaring kan
bieden, moet u regelmatig voertuigonderhoud uitvoeren.
In het licht van de complexiteit van voertuigsystemen en de vereisten van het onderhoud na
verkoop van elektrische voertuigen van nationale wetten en regelgeving, raden we u aan om uw voertuig
regelmatig te laten onderhouden in het onderhoudscentrum van NIO. Als u vragen hebt over de
voertuiginspectie, neem dan op om het even welk moment contact op met NIO.
Routinematig onderhoud
Routinematig onderhoud is zeer belangrijk om ervoor te zorgen dat je auto goed blijft presteren,
de gebruikskosten van de auto dalen en de auto langer meegaat. We raden je aan om onderhoud volgens de
volgende vereisten bij een NIO Service Center te laten uitvoeren.
Dagelijks onderhoud
Dagelijks onderhoud is een zeer belangrijke maatregel om ervoor te zorgen dat je veilig rijdt
en storingen in de auto worden beperkt. De volgende punten moeten elke dag worden gecontroleerd. Als je
afwijkingen constateert, neem dan op tijd contact op met het NIO Service Center om de relevante controles
uit te laten voeren.
Controleer of alle buitenverlichting, claxons, richtingaanwijzers en alarmknipperlichten
goed werken.
Controleer of de ruitenwissers en ruitensproeiers goed werken.
Controleer of de remmen goed werken.
Controleer of de veiligheidsgordels goed werken.
Controleer of er controlelampjes branden die niet zouden moeten branden en of er
waarschuwingsmeldingen op het instrumentenpaneel en het middendisplay worden weergegeven.
Controleer de bandenspanning en controleer de banden op schade en abnormale slijtage.
Controleer of er abnormale vloeistoffen onder de carrosserie van de auto liggen (water door
ontvochtiging uit het airconditioningssysteem is normaal).
Let tijdens het rijden goed op abnormale geluiden, zoals gebonk of een impact aan de
onderzijde van de carrosserie van de auto.
Controleer de carrosserie van je auto op vuil (zoals vogelpoep, boomhars, asfalt, insecten
en industriestof) die de lak kan beschadigen. Verwijder vuil volgens de instructies van de carrosserie
van de auto. Zie 'De buitenzijde schoonmaken en onderhouden'.
Controleer op vuil in het LiDAR-gebied van het dak, in de gebieden rond high-definition
camera's en in het gebied rond de 360-surroundcamera. Verwijder vuil uit die gebieden volgens de
instructies. Zie 'De buitenzijde schoonmaken en onderhouden'.
Vervang de batterij van de smart key volgens de aanwijzingen op het middendisplay van de
auto.
Periodiek onderhoud
Wanneer je onder normale rijomstandigheden rijdt, ga naar het NIO Service Center voor onderhoud
van de auto volgens de volgende onderhoudspunten en -intervallen:
Versnellingsbakolie: Ververs elke 200.000 kilometer.
Remvloeistof: Ververs elke 3 jaar.
Koelvloeistof: Controleer de koelvloeistof uiterlijk in het 5e jaar of na 100.000 kilometer
(welke van de twee eerst komt) en ververs de koelvloeistof wanneer nodig.
Als de koelvloeistof niet wordt ververst, controleer de koelvloeistof elke 2 jaar of 40.000
kilometer (welke van de twee eerst komt) en ververs de koelvloeistof wanneer nodig. Als de
koelvloeistof wordt ververst, moet je de nieuwe koelvloeistof in het 5e jaar of na 100.000 kilometers
(welke van de twee eerst komt) controleren en de koelvloeistof wanneer nodig verversen.
Wanneer je auto in een klimaat met zeer lage temperaturen wordt gebruikt (lager dan -30
°C), controleer de koelvloeistof en ververs deze wanneer nodig.
Remblokken: Controleer de remblokken uiterlijk in het 5e jaar of na 100.000 kilometer
(welke van de twee eerst komt) op slijtage en vervang ze wanneer nodig.
Als de remblokken niet worden vervangen, controleer de remblokken dan elke 2 jaar of 40.000
kilometer (welke van de twee eerst komt) en vervang ze wanneer nodig. Als de remblokken worden
vervangen, controleer de nieuwe remblokken in het 5e jaar of na 100.000 kilometer (welke van de twee
het eerst komt) en vervang ze wanneer nodig.
Remschijven: Controleer als laatste de remschijven op slijtage en vervang ze waar nodig in
het 10e jaar of na 200.000 kilometer (welke van de twee eerst komt).
Als de remschijven niet worden vervangen, controleer de remschijven dan elke 2 jaar of
40.000 kilometer (welke van de twee eerst komt) en vervang ze wanneer nodig. Als de remschijven worden
vervangen, controleer de nieuwe remschijven in het 10e jaar of na 200.000 kilometer (welke van de twee
het eerst komt) en vervang ze wanneer nodig.
Opmerking上述”必要时“是指检测结果不满足蔚来汽车技术标准。
Het bovenstaande 'wanneer nodig' verwijst naar eventuele testresultaten die niet aan de
vereisten van de technische normen van NIO voldoen.
Onregelmatig onderhoud
We raden je aan om naar het NIO Service Center te gaan om de volgende onderhoudspunten waar
nodig uit te laten voeren op basis van de omstandigheden van je auto en de meldingen op het middendisplay:
Controleer de rubbers van de ruitenwisser op veroudering en schrapen, en vervang ze waar
nodig.
Controleer het luchtfilter volgens de meldingen op het middendisplay van de auto en
vervang het waar nodig.
Vervang de 12V-batterij volgens de aanwijzingen op het middendisplay van de auto.
Opmerking上述”必要时“是指检测结果不满足蔚来汽车技术标准。
Het bovenstaande 'wanneer nodig' verwijst naar eventuele testresultaten die niet aan de
vereisten van de technische normen van NIO voldoen.
We raden je aan om naar het NIO Service Center te gaan om een complete controle van de auto uit
te laten voeren op basis van de gebruiksomstandigheden en de toestand van je auto.
Speciaal onderhoud
Als je auto vaak in veeleisende omgevingen rijdt, dan kunnen aanvullende onderhoudspunten of
kortere onderhoudsintervallen nodig zijn. Neem voor meer informatie contact op met het NIO Service Center.
Rijden in een stoffige omgeving.
Rijden in omgevingen met zeer lage temperaturen (lager dan -20 ℃) of hoge temperaturen
(hoger dan 40 ℃).
Rijden in een vochtige omgeving of vaak door water waden.
Rijden op wegen met veel zout of bijtende materialen.
Vaak remmen of rijden in bergachtige gebieden.
Vaak gebruikt voor speciale doeleinden, bijvoorbeeld bij een hoge belasting.
Achteraf gemonteerd of aangepast voor speciale doeleinden.
De voorruitenwisserbladen vervangen
De voorruitenwissers verwijderen regen en vuil vanaf de voorruit (in combinatie met
ruitensproeiervloeistof). Als uw zicht door de voorruit wazig wordt of als er meerdere duidelijke,
waterstrepen achterblijven na het wissen, die het zicht van de bestuurder hinderen, is het tijd om de
ruitenwisserbladen te vervangen:
Zo vervangt u de voorruitenwisserbladen:
Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay, tik op
Portier- en ruitvergrendelingen > Ruitenwissers > Ruitenwissers voor in
onderhoudsstand, waarna de voorruitenwisserbladen in een stand worden geplaatst waarin ze
gemakkelijk kunnen worden vervangen.
Nadat de ruitenwissers in de onderhoudsstand zijn geplaatst, kunnen ze van de voorruit af
worden getild. Houd het lipje van het voorruitenwisserblad ingedrukt en schuif het ruitenwisserblad
loodrecht op de ruitenwisserarm omlaag om het ruitenwisserblad te verwijderen.
Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan tot u een klik hoort waarmee wordt aangegeven dat het
ruitenwisserblad stevig vastzit.
Ruitensproeiervloeistof voor de voorruit bijvullen
Om ruitensproeiervloeistof toe te voegen, opent u de motorkap. Neem zo nodig contact op met
het NIO Service Center voor hulp om letsel als gevolg van het per ongeluk aanraken van onderdelen
onder hoge druk te voorkomen.
Ruitensproeiervloeistof is brandbaar en irriteert. Bij gebruik dient u open vuur en contact
met lichaamsdelen te voorkomen.
Ruitensproeiervloeistof kan de afdekking van de lampen van uw auto beschadigen. Voorkom dat
ruitensproeiervloeistof in contact komt met de afdekking van de lampen.
Vul geen koelvloeistof bij in het ruitensproeiervloeistofreservoir. Anders kan het
ruitensproeiersysteem en de lak worden beschadigd.
De ruitensproeiervloeistof helpt ervoor te zorgen dat het zicht door de voorruit goed blijft.
Bijvullen van de ruitensproeiervloeistof:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Open de dop van het reservoir en giet de juiste hoeveelheid ruitensproeiervloeistof bij in
het reservoir.
Opgelet加注风窗洗涤液时请对准壶口,缓慢加注;若洗涤液不慎洒落请及时擦拭干净。
Ga bij het bijvullen van het reservoir met ruitensproeivloeistof zorgvuldig te werk om
morsen te voorkomen en veeg eventuele spatten of druppels onmiddellijk op.
Sluit de dop van het reservoir goed na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u de motorkap sluit, moet u de kap eerst met de handen een beetje omlaag brengen en
dan naar beneden duwen tot de kap volledig dicht is.
Opgelet请勿直接猛力关闭前盖或使其自由落下。
Sluit de motorkap niet met grote kracht en laat hem niet van grote hoogte dichtvallen.
Vul ruitensproeiervloeistof toe die geschikte is voor de buitentemperatuur. Bij koude
weersomstandigheden gebruikt u ruitensproeiervloeistof waarin antivries zit om te voorkomen dat het
zicht door de voorruit verslechtert.
Bij gebruik van geconcentreerde ruitensproeiervloeistof volgt u de instructies van de
fabrikant om het met water te verdunnen.
Voeg geen water toe aan gebruiksklare ruitensproeiervloeistof omdat hierdoor de
ruitensproeiervloeistof kan bevriezen en het ruitensproeiervloeistofreservoir of andere onderdelen van
het ruitensproeiersysteem kan beschadigen.
Wanneer het buiten erg koud is, wordt het aanbevolen om ruitensproeiervloeistof toe te
voegen tot het reservoir driekwart vol is om te voorkomen dat de ruitensproeiervloeistof bevriest en
uitzet, waardoor het ruitensproeiervloeistofreservoir beschadigd kan raken.
Voeg geen geformuleerde ruitensproeiervloeistof toe waarin een waterafstotend middel of een
insectenverwijderingsmiddel zit aangezien deze tijdens het wissen van de voorruit strepen, vlekken,
piepen of andere geluiden kunnen veroorzaken.
Om het risico op een elektrische hoogspanningsschok bij het openen van de motorkap te
voorkomen, neemt u contact op met NIO om de koelvloeistof van het voertuig bij te vullen.
Koelvloeistof helpt ervoor te zorgen dat het e-aandrijflijnsysteem van de auto binnen een
geschikt temperatuurbereik blijft werken. Bijvullen van de koelvloeistof:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Open de dop van het koelvloeistofreservoir en giet een passende hoeveelheid koelvloeistof
bij (tot boven de MIN- en onder de MAX-markering).
Draai de dop van het koelvloeistofreservoir stevig vast.
Wanneer u de motorkap sluit, moet u de kap eerst met de handen een beetje omlaag brengen en
dan naar beneden duwen tot de kap volledig dicht is.
Om het risico op een elektrische hoogspanningsschok bij het openen van de motorkap te
voorkomen, neemt u contact op met NIO om de remvloeistof van het voertuig bij te vullen.
Remvloeistof is het medium dat de rem druk in het hydraulische remsysteem overbrengt. Bijvullen
van de remvloeistof:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Open de dop van het remvloeistofreservoir en giet een passende hoeveelheid remvloeistof bij
(tot boven de MIN- en onder de MAX-markering).
Draai de dop van het remvloeistofreservoir stevig vast.
Wanneer u de motorkap sluit, moet u de kap eerst met de handen een beetje omlaag brengen en
dan naar beneden duwen tot de kap volledig dicht is.
Opgelet请勿直接猛力关闭前盖或使其自由落下。
Sla niet op de kap en laat deze niet vallen.
Banden controleren en voertuig onderhoud
Rijd niet op beschadigde, versleten, of verkeerd opgepompte banden. Controleer de banden
regelmatig om de rijveiligheid te garanderen:
Controleer de banden regelmatig op beschadigingen (lekken, insnijdingen, scheuren en
bobbels) en verwijder voorwerpen die zich in het loopvlakprofiel van de band bevinden.
Bij een lekke band vermindert de bandenspanning, dus het is belangrijk om de bandenspanning
vaak te controleren. Repareer of vervang lekke of beschadigde banden zo snel mogelijk. Als u tijdens
het rijden plots trillingen of hobbels voelt of vermoedt dat de banden beschadigd zijn, vertraag dan
onmiddellijk maar vermijd daarbij hard remmen of bruuske stuurmanoeuvres. Stop nadat u hebt nagekeken
of dat veilig kan, en neem dan onmiddellijk contact op met het NIO Service Center voor assistentie.
Als het ventieldopje van een wiel verloren raakt, moet u dit zo spoedig mogelijk vervangen.
Houd de banden uit de buurt van olie, vet of brandstof.
Bewaar wielen altijd op een koele, droge en donkere plek. Afzonderlijke banden die niet op
een wiel zijn gemonteerd, moeten rechtop worden bewaard.
Berg zomerbanden niet op en parkeer auto's met zomerbanden niet bij omgevingstemperaturen
lager dan –15 °C.
Controleer het profiel van het loopvlak regelmatig op slijtage, met name voor en na lange ritten.
Als de profieldiepte is afgesleten tot 1.6 mm of minder, verschijnt een slijtage-indicator. De grip van de
band is dan sterk verminderd en de band moet onmiddellijk worden vervangen om risico op een ongeval te
voorkomen.
Om veiligheidsredenen moeten banden worden vervangen als ze de volgende beschadigingen
vertonen:
Beschadigingen zoals insnijdingen, scheuren en barsten tot op het karkas, en uitstulpingen
die wijzen op beschadiging van de inwendige koordlagen.
De band vertoont vaak lekken, of onherstelbare schade door de grootte of de plaats van de
insnijding of andere beschadigde plaatsen.
Lekken, bobbels of beschadigingen van de wangen van de band.
Vervorming of corrosie van de banden door langdurig parkeren.
Als u niet zeker bent, moet u contact opnemen met het NIO Service Center.
Opgelet若轮胎磨损不均匀,建议您到服务中心进行轮胎动平衡检查。
Als de bandenslijtage ongelijk is verdeeld, raden we u aan contact op te nemen met NIO om de
banden te laten controleren op dynamische balancering.
Controleer en onderhoud uw banden regelmatig op basis van uw rijgewoonten en wegomstandigheden
om slijtage van de banden te beperken en de levensduur ervan te verlengen:
Nieuwe banden moeten de eerste 500 kilometer in gereden worden. Het inrijden moet met
matige snelheid en met een voorzichtige rijstijl gebeuren om de levensduur van de banden te verlengen.
Wanneer u over een trottoirband of een vergelijkbare hindernis moet rijden, moet u langzaam
rijden en ervoor zorgen dat de wielen zoveel mogelijk haaks op de hindernis staan.
Hard stoten van de banden tegen een trottoirband of een obstakel met scherpe randen, zoals
een grote steen, of stoten tegen scherpe randen kunnen onzichtbare schade aan de banden veroorzaken,
met een cumulatief effect op de levensduur van de banden. Afhankelijk van de kracht van de klap, kan
zelfs de velgrand beschadigd raken.
Te snel nemen van bochten, te hard optrekken en abrupt remmen leiden tot grotere slijtage
van banden.
Nadat een nieuwe band op de velg is gemonteerd, moet het wiel dynamisch gebalanceerd
worden.
Als de auto niet rechtuit blijft rijden of tijdens het rijden naar links of rechts trekt,
moet u naar het NIO Service Center gaan om de wieluitlijning te laten controleren en indien nodig af
te stellen.
Als de achterbanden minder slijtage vertonen dan de voorbanden, kunnen de voor- en
achterbanden worden omgewisseld. We adviseren om voor- en achterbanden om de 10.000 km onderling om te
wisselen.
OpgeletWanneer u door grote kuilen, over verkeersdrempels, obstakels, of over een slecht
wegdek rijdt, let dan op de veiligheid en verminder uw snelheid om de kans te verkleinen dat de banden
met laag profiel, bobbels of scheuren gaan vertonen.
Wanneer u door grote kuilen, over verkeersdrempels, obstakels, of over een slecht wegdek
rijdt, let dan op de veiligheid en verminder uw snelheid om de kans te verkleinen dat de banden met laag
profiel, bobbels of scheuren gaan vertonen.
Inspectie en onderhoud remblokken en -schijven
Druk het rempedaal af en toe in wanneer je op een regenachtige dag, of op besneeuwde of beijzelde
wegen met je auto rijdt, zodat de remblokken door de wrijvingswarmte warm en droog blijven. Doe dat ook als
je bij zeer nat of koud weer rijdt.
Als je auto is gereinigd, laat de remmen dan kort drogen zodat de remmen goed blijven werken en
de remschijven niet gaan roesten.
Slijtage van de remblokken en -schijven is grotendeels afhankelijk van je rijstijl en toestand
van je auto, waardoor het onmogelijk is om de slijtage te bepalen op basis van de werkelijke kilometerstand.
Dit hoogwaardige remsysteem wordt gebruikt om de auto zeer goed te laten remmen bij verschillende
rijsnelheden en temperaturen. Bij bepaalde rijsnelheden, remvermogens en omstandigheden (zoals temperatuur
en vochtigheid) kunnen de remmen een hard geluid maken.
Nieuwe en vervangen remblokken en -schijven werken optimaal na een inloopperiode van 500 km.
Tijdens de inloopperiode moet je het rempedaal harder indrukken om te compenseren voor het verminderde
remvermogen.
Ga naar Instellingen helemaal links van de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden en parkeren> Roest en vocht van de remschijven verwijderen om deze
functie in te schakelen:
Als je auto langere tijd staat geparkeerd, kan dit ervoor zorgen dat roest sneller van de
remschijven wordt verwijderd.
Als het heeft geregend of de auto is gewassen, dan kan vocht op het oppervlak van de
remschijven sneller worden verwijderd om de kans op remgeluiden te verminderen.
Wanneer een nieuwe auto wordt gebruikt, gaat het inlopen van de remfrictieschijf sneller.
Als de functie voor het verwijderen van roest en vocht van de remschijf is ingeschakeld, dan
wordt alleen de remklauw gebruikt bij het remmen zodat de wrijving tussen de remschijf en het remblok
toeneemt, en roest en vocht worden verwijderd. Het systeem voor regeneratief remmen werkt dan niet meer. Dit
heeft impact op de actieradius, omdat het remsysteem geen extra remvermogen kan bieden en de auto alleen op
het rempedaal vertrouwt om af te remmen.
Wanneer je een andere rijstand kiest, dan wordt de functie voor het verwijderen van roest en
vocht van de remschijven automatisch uitgeschakeld.
Filterelement van de airconditioning inspecteren en onderhouden
Na vervanging van het filterelement van de airconditioning, gaat u naar de pagina
Comfortinstellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tikt u op Levensduur van het zuiveringsfilterelement van de airconditioning om de timer voor
de levensduur van het filterelement te resetten. Deze geschatte levensduur dient uitsluitend ter referentie
omdat de daadwerkelijke levensduur afhankelijk is van de omgeving en andere factoren. Vervang hem zo nodig.
Verzeker u ervan dat de grillejaloezieën van de airconditioning vrij zijn van verstoppingen
(zoals bladeren en sneeuw) voordat u gaat rijden.
Onderhoud van de 12 volt accu
De 12V-accu levert de 12 volt voeding voor de startapparatuur en de elektrische uitrusting van de
auto en bevindt zich in de bagageruimte voorin. Als u de 12 volt accu volledig opgeladen houdt, gaat hij
langer mee.
Waarschuwing 低压电池电解液具有腐蚀性,若不慎入眼或皮肤,请立即使用大量水冲洗并送医。
Als de 12V-accu lekt of opzwelt, neem dan onmiddellijk contact op met NIO. Als de elektrolyt
in contact komt met ogen of huid, spoel dan de ogen of huid af met stromend water en zoek onmiddellijk
medische hulp.
Als de 12V-accu vrijwel helemaal is leeggelopen (bijvoorbeeld omdat deze lange tijd
niet gebruikt is), neem dan contact op met NIO voor hulp en vervang deze niet zelf.
Voordat u het voertuig verlaat, moet u ervoor zorgen dat alle elektrische systemen,
zoals lichten en het mediacentrum, zijn uitgeschakeld en het voertuig op een koele en droge plaats
parkeren.
Opgelet断开并重新连接低压电池后,车窗自动升降及防夹功能将不可用。
Nadat de 12V-accu is losgekoppeld en weer aangesloten, zullen de automatische hef- en
antibeknellingsfuncties van de ruiten tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Onderhoud en recycling hoogspanningsaccu
Onderhoud aan de hoogspanningsaccu
De hoogspanningsaccu is een belangrijk rijonderdeel van de auto. Let goed op de volgende
voorzorgsmaatregelen wanneer u hem gebruikt:
Als u de auto parkeert in een omgeving met een te hoge of te lage temperatuur is dat
rechtstreeks van invloed op de levensduur van de hoogspanningsaccu. Parkeer de auto niet gedurende
een lange tijd (langer dan 8 uur) in een dergelijke omgeving.
Parkeer de auto niet op een plaats met een hoge temperatuur of een warmtebron om een
toevallige brand te voorkomen.
De auto moet worden geparkeerd op een droge plaats. Voorkom zo veel mogelijk parkeren op
een vochtige of natte parkeerplaats.
Bij het doorwaden van ondergelopen wegen is het aanbevolen om niet gedurende lange tijd
in diep water te rijden (bij voorkeur niet hoger dan de bodemplaat van de accu). Anders kunnen de
hoogspanningscomponent van de auto beschadigd raken.
Vermijd veelvuldig opladen van de auto door middel van DC-snelladen met een hoog vermogen
omdat dit van invloed is op de levensduur van de hoogspanningsaccu.
Als de auto gedurende ene lange tijd niet gebruikt gaat worden, zorgt u ervoor dat het
accuniveau van de hoogspanningsaccu hoger is dan 50% (weergegeven op het digitale
instrumentenpaneel) en de auto geparkeerd wordt op een koele en droge parkeerplaats om verzekerd te
zijn van een lange levensduur van de hoogspanningsaccu. Het wordt aanbevolen om het accuniveau elke
week te controleren en de auto minstens eenmaal per maand te gebruiken.
Gebruik een laadapparaat dat voldoet aan de laadspecificaties voor het opladen van de
auto, en laad de auto correct op overeenkomstig de instructies op de laadpaal.
Als u rijdt op een weg met hobbels of losse steentjes op het wegoppervlak, of met
uitstekende obstakels, rijdt u langzaam om de obstakels te vermijden en schade aan het chassis van
de auto of de hoogspanningsaccu te voorkomen. Als iets tegen de bodem van de auto stoot of als een
geluid vanaf de bodem wordt gehoord, neemt u onmiddellijk contact op met een NIO Service Center voor
een veiligheidsinspectie van het chassis en de hoogspanningsaccu.
De hoogspanningsaccu werkt op een hoge spanning. Raak de hoogspanningsaccu of het circuit
ervan niet aan, verplaats of demonteer deze niet zonder toestemming. Dit kan leiden tot letsel.
Zorg ervoor dat u het voertuig binnen 24 uur oplaadt wanneer het resterende rijbereik op
nul staat. Gedurende deze tijd wordt de oplaadsnelheid beperkt totdat de accu voor 50% is opgeladen.
Als u het voertuig niet binnen 72 uur oplaadt, kan dit onherstelbare schade aan de hoogspanningsaccu
veroorzaken.
De hoogspanningsaccu recyclen
Opgebruikte hoogspanningsaccu's moeten op de juiste wijze worden gerecycled. Tijdens
onderhoudswerkzaamheden aan de auto wordt een hoogspanningsaccu die voldoet aan de volgende voorwaarden
geacht te moeten worden gerecycled:
Tijdens het onderhoud van een hoogspanningsaccu in een NIO Service Center worden de
accucapaciteit en de staat van de accu geïnspecteerd. Voor een accu die moet worden gerecycled volgens
de bepalingen in de relevante wet- en regelgeving, neemt NIO de volledige verantwoordelijkheid op zich
en recyclet deze overeenkomstig de marktomstandigheden van dat moment.
In andere gevallen, wanneer wordt geoordeeld dat de accu niet meer kan worden gebruikt maar
de accu in goede staat verkeert, wordt na eenvoudig onderhoud de accu gerecycled en in verminderd
gebruik genomen.
Als een accu een ernstige storing heeft of beschadigd is, en niet in verminderd gebruik kan
worden genomen, gaat deze naar het recycleproces.
Opgelet请勿随意处理或丢弃废旧动力电池,以免对环境造成严重污染。
Gooi de hoogspanningsaccu niet achteloos weg, omdat dit ernstige milieuschade kan
veroorzaken.
Auto's, auto-onderdelen en accu's moeten worden verwerkt door gecertificeerde recyclebedrijven.
Ze mogen niet worden meegegeven met het normale huishoudelijke afval of op een vuilnisbelt worden gestort
aangezien dit ernstige milieuschade kan veroorzaken. Zie de website van NIO voor meer informatie.
Dit symbool op de accu betekent dat dit product niet mag worden verwerkt als huishoudelijk
afval.
Het recycleproces van de hoogspanningsaccu is: NIO of een derden-recyclingbedrijf aangewezen
door NIO zal de recycling en vervolgbehandeling uitvoeren.
Gebruik geen zekeringen met een stroomsterkte die hoger is dan de nominale stroom. Vervang de
doorgebrande zekering alleen door een zekering van dezelfde nominale stroomsterkte en grootte.
Serienummer
Specificaties
Beschrijving
UR01
MINI
Koelventilatorrelais
UR02
-
-
UR03
280 MICRO
Relais van de elektronische waterpomp van de tractieaccu
UR04
ISO MINI
Hoofdrelais
UR05
-
-
UR06
-
Relais voorruitverwarming
UR07
280 MICRO
Relais van de elektronische waterpomp van de motor vooraan
Geïntegreerde gelijkstroomomvormer met hoogspanning
UF06
10A
Omvormer voor (voeding KL30)
UF07
-
-
UF08
-
-
UF09
50A
Voeding schakelaarzijde relais UR09
UF10
-
-
UF11
20A
Voeding schakelaarzijde relais UR03
UF12
10A
Elektronische schakelmodule (voeding KL87)
UF13
10A
Klimaatregelingssysteem/fijnstofsensor/compressorunit/elektronische expansieklep van de
warmtewisselaar/elektronische expansieklep van de warmtepomp (voeding KL87)
Gebruik geen zekeringen met een stroomsterkte die hoger is dan de nominale stroom. Vervang de
doorgebrande zekering alleen door een zekering van dezelfde nominale stroomsterkte en grootte.
Serienummer
Specificaties
Beschrijving
IR01
MINI
Relais voedingsaansluiting
IR02
MINI
Stoel/flexibel chassis-stuurrelais
IR03
ISO MINI
Relais KL15
IF01
50A
Voeding schakelaarzijde relais IR01
IF02
-
-
IF03
20A
Voeding remdrukregelaar
IF04
40A
Voeding 1 remdrukregelaar motor
IF05
40A
Voeding 2 remdrukregelaar motor
IF06
40A
Voeding schakelaarzijde relais IR03
IF07
50A
Voeding schakelaarzijde relais IR02
IF08
10A
Voeding onderrugsteun/ventilator bestuurdersstoel
IF09
10A
Voeding onderrugsteun/ventilator passagiersstoel
IF10
10A
Voeding flexibele chassisregelaar 1
IF11
-
-
IF12
10A
Voeding flexibele chassisregelaar 2
IF13
20A
Voeding regelmodule aanhanger
IF14
10A
Regeleenheid Body Gateway
IF15
10A
Voeding module voor draadloos opladen en carrosserieregeleenheid (beveiligd opbergvak)
IF16
10A
Voeding middendisplay
IF17
30A
Hoofdregelaar ADAS voeding 1
IF18
10A
Voeding slimme antennes
IF19
10A
Voeding Bluetooth-antennemodule voor Digital Key
IF20
10A
Voeding stuurkolommodule
IF21
10A
Voeding airconditioningregeleenheid
IF22
10A
Voeding portierhendel op de buitenkant van de auto, bedieningsschakelaar
bestuurdersportier
IF23
25A
Voeding carrosserieregeleenheid (achterbank en achterlichten)
Gebruik geen zekeringen met een stroomsterkte die hoger is dan de nominale stroom. Vervang de
doorgebrande zekering alleen door een zekering van dezelfde nominale stroomsterkte en grootte.
Gebruik geen zekeringen met een stroomsterkte die hoger is dan de nominale stroom. Vervang de
doorgebrande zekering alleen door een zekering van dezelfde nominale stroomsterkte en grootte.
Serienummer
Specificaties
Beschrijving
PF01
450A
Gelijkstroomomvormer
PF02
200A
Zekeringenkastje in bagageruimte voorin
PF03
200A
Zekeringenkastje in instrumentenpaneel
PF04
200A
Zekeringenkastje in bagageruimte achterin
PF05
125A
Voeding 2 elektrische stuurbekrachtiging
PF06
125A
Voeding 1 elektrische stuurbekrachtiging
Reiniging van en onderhoud aan de carrosserie
Door uw auto regelmatig te reinigen en in de was te zetten kunt u hem beschermen tegen schade
veroorzaakt door de buitenomgeving. Het interval voor het reinigen en in de was zetten van de auto is
afhankelijk van de gebruiksfrequentie, de parkeeromstandigheden van de auto (in een garage, onder bomen, in
direct zonlicht, enz.) en de weersomstandigheden.
Vervuiling met vogeluitwerpselen, insecten, hars, industrieel stof, teerspetters, sintels en
andere afzettingen op de lak van de carrosserie en het dak zal de lak van uw auto beschadigen. Als de auto
wordt blootgesteld aan hoge temperatuur en fel licht, zal de corrosie van de lak van uw auto worden
verergerd. Het kan daarom nodig zijn uw auto elke week te wassen. Bij het wassen maakt u het vuil eerst nat
met voldoende water om het te laten inweken voordat u het verwijdert.
Gebruik gespecialiseerde reinigingsmiddelen of conditioners bij het wassen of waxen van het
voertuig. Controleer voor gebruik de houdbaarheidsdatum en houd dit product buiten bereik van kinderen.
Handmatig wassen
Wanneer u uw auto handmatig wast, gebruikt u eerst voldoende water om het buitenoppervlak van
de auto nat te maken en spoelt u zo veel mogelijk vuil eraf. Vervolgens reinigt u de auto zorgvuldig van
boven naar beneden met behulp van een zachte spons, doek of zachte borstel. Als vuil moeilijk te
verwijderen is, kunt u een reinigingsmiddel gebruiken. Als er veel vuil op de spons of doek zit, is het
verstandig deze te vervangen door een nieuwe. Na het reinigen van uw auto, spoelt u hem grondig af met
water en veegt u hem schoon met een doek. Nadat de strooizoutseizoen is afgelopen, moet u de onderkant van
de auto zorgvuldig wassen.
Om het milieu te beschermen wast u uw auto op een speciaal daarvoor bedoelde wasplaats. Als
deze faciliteit niet beschikbaar is, moet u een geschikte plaats kiezen om uw auto te wassen.
Om het wassen van uw auto te vergemakkelijken, kunt u naar de pagina Instellingen op de
bedieningsbalk onderaan het middendisplay gaan en op Rijden/Parkeren >
Wasmodus tikken, waar u het openen en sluiten van de portieren, ruiten, bagageruimte achterin
en laadpoort kunt kiezen en de instellingen, ruitenwissers en portierhendels kunt ontgrendelen om
beschadiging van de auto-onderdelen tijdens het wassen van uw auto te verminderen.
Opmerking请勿在阳光直射处清洗车辆,否则会有损伤油漆的风险。
Was het voertuig niet in direct zonlicht, omdat dit schade aan de lak kan veroorzaken.
Sproei tijdens het wassen van het voertuig met een waterslang bij koud weer geen water
rechtstreeks op de deurklinken, laadpoorten, portieren en schuifdak. Om te voorkomen dat deze
bewegende delen op hun plaats gaan bevriezen.
Gebruik geen ruwe sponzen of corrosieve reinigingsmiddelen die de lak kunnen beschadigen.
Gebruik geen water dat heter is dan 60°C.
Gebruik geen droge doek of spons om de koplampen schoon te maken. Reinig deze in plaats
daarvan met water of autoshampoo.
Automatisch wassen
Uw auto mag worden gewassen in een wasstraat. Echter, de constructie en het filter van de
autowasapparatuur en het type reinigingsmiddel en onderhoudsmiddel kunnen van invloed zijn op de lak van
de carrosserie. Als de lak van uw auto dof of zelfs gekrast is na het wassen, meldt u dit onmiddellijk bij
de uitbater van de autowasapparatuur. Zo nodig moet de autowasapparatuur worden vervangen.
Voordat u uw auto automatisch laat wassen, moeten alle portieren en ruiten worden gesloten, de
automatische ruitenwissers worden uitgeschakeld en de buitenspiegels worden ingeklapt. Bovendien moet de
uitbater van de autowasapparatuur van tevoren worden geïnformeerd dat uw auto is voorzien van dakrails,
een radioantenne, enz.
U kunt naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay gaan en op
Rijden/Parkeren > Wasmodus tikken, waar u het openen en sluiten van de
portieren, ruiten, bagageruimte achterin en laadpoort kunt kiezen en de instellingen, ruitenwissers en
deurhendels kunt ontgrendelen om beschadiging van de auto-onderdelen tijdens het wassen van uw auto te
verminderen.
Opgelet 车辆进行自动洗车前,请在中控屏应用程序中心,点击。
Voordat u de auto in een automatische wasstraat wast, zet u hem in de neutraalstand
(N-stand). Ga naar de pagina Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op
Rijden/Parkeren > Neutraalstand.
Wassen met een hogedrukspuit
Wanneer u voor het wassen van uw auto een hogedrukspuit gebruikt, volgt u altijd de
gebruiksaanwijzing en houdt u met name voldoende afstand aan tussen de spuitmond en de lak of zachte
materialen (zoals rubber slangen of geluiddempende materialen) van de carrosserie. Het wordt aanbevolen
een afstand van minimaal 500 mm aan te houden en een waterdruk van maximaal 100 bar te gebruiken met een
maximumwatertemperatuur van 60 ℃. Probeer bij het afspoelen de waterstraal zo veel mogelijk haaks op het
oppervlak van de auto te richten. Als niet aan deze vereisten wordt voldaan, kunnen auto-onderdelen worden
beschadigd of kunnen waterdruppel doordringen in uw auto.
Gebruik nooit een vuilfrees of roterende waterstraal, met name bij het wassen van de banden.
Zelfs als een grote spuitafstand wordt aangehouden en de spuittijd kort is, kunnen de banden worden
beschadigd.
Gebruik nooit een hogedrukspuit om het identificatieplaatje van de auto en de openingen langs
de randen en hoeken van de portierruiten schoon te spuiten.
Polijsten en in de was zetten
Een waslaag van hoge kwaliteit kan de lak van uw auto effectief beschermen tegen
omgevingsinvloeden en zelfs lichte krassen voorkomen. Wanneer waterdruppels niet meer gemakkelijk van het
gereinigde lakoppervlak van de carrosserie afrollen, moet onmiddellijk een laag hoogwaardig, hard
washardingsmiddel worden aangebracht. Als regelmatig wordt gereinigd en hardingsmiddel worden aangebracht,
wordt aanbevolen om minstens tweemaal per jaar harde was aan te brengen om de lak van de carrosserie te
beschermen.
Polijsten is alleen noodzakelijk wanneer de lak van de carrosserie zijn glans heeft verloren en
het glanzende uiterlijk niet kan worden hersteld door hem in de was te zetten. Onderdelen die zijn gecoat
met matte lak en kunststofonderdelen mogen niet worden gepolijst.
Ruitenwisserbladen
Was in warm zeepwater. Gebruik geen reinigingsmiddelen op basis van alcohol of
aardolieproducten.
Ruiten en spiegels
Reinig de binnen- en buitenoppervlakken van alle ruiten regelmatig met glasreiniger.
Reinig het binnenoppervlak van de achterruit met een zachte doek en veeg het horizontaal af.
Kras het glas niet en gebruik geen schurende reinigingsmiddelen om te voorkomen dat het verwarmingselement
wordt beschadigd.
Was de spiegels met zeepwater. Gebruik geen schurende reinigingsmiddelen om te voorkomen dat
het spiegelglas wordt beschadigd.
Kunststofonderdelen
Kunststofonderdelen moeten worden gereinigd met behulp van conventionele reinigingsmethoden.
Als vlekken niet kunnen worden verwijderd, mogen alleen oplosmiddelvrije reinigingsmiddelen speciaal voor
kunststofonderdelen worden gebruikt. Anders kunnen de kunststofonderdelen worden aangetast.
Verschroomde onderdelen
Verchroomde onderdelen kunnen worden gereinigd met behulp van een vochtige doek en daarna
worden gepoetst met behulp van een zachte, droge doek. Als het resultaat nog niet goed genoeg is, kunt u
chroompoetsmiddelen gebruiken. Wanneer u een chroompoetsmiddel gebruikt, behandelt u het gehele oppervlak
gelijkmatig en volledig. Reinig en poets verchroomde oppervlakken niet in een stoffige of zanderige
omgeving.
Velgen
Om lichtmetalen velgen langdurig mooi te houden, moeten ze regelmatig onderhouden worden. Het
wordt aanbevolen om ze elke twee weken te reinigen om te voorkomen dat zeer kleine schurende deeltjes,
vuil of zoutkristallen afkomstig van de remmen van de auto zich eraan hechten. Anders kan het lichtmetaal
worden aangetast. Behandel na het reinigen de velgen met een speciaal reinigingsmiddel voor lichtmetalen
velgen dat vrij is van zuren en basen. Breng elke drie maanden een harde was aan op de velgen. Als de
beschermende laklaag beschadigd is als gevolg van steenslag of een andere reden, moet dit onmiddellijk
worden gerepareerd en mogen geen poetsmiddel voor de lak van de carrosserie of andere poetsmiddelen worden
gebruikt.
Een dikke vuillaag op de velg kan tevens leiden tot onbalans in het wiel. Dit uit zich in
trillingen afkomstig van de wielen die worden doorgegeven aan het stuurwiel. In sommige gevallen kan dit
leiden tot voortijdige slijtage van de stuurinrichting. Sterk vervuilde velgen moeten daarom regelmatig
worden gereinigd.
Bescherming van de bodemplaat
De bodem van uw auto is behandeld tegen chemische en mechanische schade. Het is echter
onontkoombaar dat de beschermlaag tijdens het rijden wordt beschadigd. Het wordt aanbevolen om regelmatig
de beschermlaag op de bodem en het chassis van uw auto te inspecteren, bij voorkeur vóór de winter en in
de lente. Repareer zo nodig uw auto.
Buitenkant van de radar
De buitenkant van de radar kan handmatig worden gereinigd met behulp van een flanellen doek
doordrenkt met een voldoende hoeveelheid water of neutrale reinigingsoplossing.
In geval van sneeuw of ijs is het noodzakelijk om eerst de buitenkant van de radar ijs- en
sneeuwvrij te maken en het daarna af te vegen met een flanellen doek of aan de lucht te laten drogen.
Als u de auto wast met behulp van een hogedrukspuit, spuit u niet rechtstreeks op de buitenkant
van de radar om beschadiging te voorkomen.
Wees voorzichtig de sensoren in de voor- en achterbumper niet te vervuilen of beschadigen
tijdens het onderhouden van uw auto.
Breng geen folie, was of coating aan op de buitenkant van de LiDAR. Anders, verslechteren de
detectieprestaties van de LiDAR.
Reiniging en onderhoud interieur
Reinig het interieur regelmatig met schoonmaak- of onderhoudsmiddelen om het in goede staat te
houden. Stofzuig het interieur eerst, voordat u schoonmaakmiddelen gebruikt.
Sommige kleurstoffen (zoals van donker gewassen jeans of kleding van schapenvacht) kunnen
vlekken maken op de bekleding. Als dit gebeurt, reinigt u het gekleurde oppervlak zo snel mogelijk.
Gebruik geen sterke oplosmiddelen zoals reinigingsvloeistoffen, benzine of
petroleumoplosmiddelen die de bekleding kunnen beschadigen.
Spuit geen reinigingsvloeistoffen rechtstreeks op elektronische knoppen, schakelaars of
onderdelen. Veeg vlekken af met een zachte doek die gedrenkt is met reinigingsvloeistof.
Scherpe voorwerpen kunnen de bekleding beschadigen.
Stoffen interieur
Gebruik alleen speciale schoonmaakmiddelen, droog schuim en een zachte borstel om de stoffen
delen op de deuren, in de kofferbak, op het dak en andere plaatsen schoon te maken.
Lederen interieur
U kunt licht nat gemaakte katoenen of wollen doek of een schoonmaakdoek gebruiken om normaal
vuil op het lederen interieur schoon te maken. U kunt een doek gedept in zacht autoshampoo gebruiken om
hardnekkige vlekken schoon te maken. Verzeker dat het leder niet volledig nat is en voorkom dat het water
door de naden sijpelt. Op het leder achtergebleven water moet snel afgeveegd worden met een zachte, droge
doek. Vlekken van inkt van balpennen, inkt, lipstick, schoensmeer en andere stoffen op lederen
oppervlakken, moeten zo snel mogelijk verwijderd worden. We raden u aan om een 100% zuivere polyurethaan
spons te gebruiken voor het schoonmaken van Nappaleder.
We raden aan om het gebruik van verzorgingsproducten voor leder zo veel mogelijk te beperken,
niet meer dat twee keer per jaar voor leder met lichte kleur en niet meer dan een keer per jaar voor
donker leder.
Opmerking不可用含溶剂的清洁剂清洁仪表板、气囊饰盖或皮革制品
Gebruik geen reinigingsmiddelen om het instrumentenpaneel, de airbaghoezen of de lederen
bekleding te reinigen.
Om te voorkomen dat het leer vervaagt, mag u het voertuig niet lange tijd in fel zonlicht
laten staan. Als u het voertuig in fel zonlicht moet parkeren, bedek dan alle lederen bekleding.
Scherpe voorwerpen op kleding zoals ritsen, klinknagels en scherpe gespen kunnen sporen
of deuken op het leer achterlaten.
Vermijd het drinken van koffie of het gebruik van zonnebrandcrème in voertuigen met een
nappa-lederen bekleding. Verwijder zo spoedig mogelijk koffie- of zonnebrandvlekken op nappaleder
met een mild zeepsop.
Spuit geen formaldehydereinigers op leer. Als u dit doet, kunnen er moeilijk te
verwijderen witte vlekken op echt leer achterblijven.
Veiligheidsgordels
Gebruik alleen milde autoshampoo om de veiligheidsgordels schoon te maken. Haal de
veiligheidsgordels niet uit het voertuig. Laat de veiligheidsgordels volledig drogen terwijl ze afgerold
zijn.
Beschermfolie
Warmte-isolatiefolie/TPU-folie voor zonnedak
De auto is uitgerust met een glazen panoramadak dat de meeste warmte en UV-straling tegenhoudt.
Daarnaast zijn uiterst precieze positioneringseenheden gemonteerd onder het zonnedak. Alle extra
producten, zoals warmte-isolatiefolie, TPU-folie of een dakkoffer, die op het zonnedak worden aangebracht,
kunnen de signalen vanaf de eenheden hinderen en zo voorkomen dat de relevante geavanceerde functies van
het rijhulpsysteem goed werken.
Als u een warmte-isolatiefolie of TPU-folie wilt aanbrengen op het zonnedak, let u erop de
onderstaande blauwe delen te vermijden. Anders wordt de signaalontvangst beïnvloed. Als u vragen hebt,
neemt u contact op met het NIO Service Center.
Kleurenfolie/transparante folie
Als u kleurenfolie/transparante folie aanbrengt, let u erop gebieden rondom de
360-gradencamera's, HD-camera's, ultrasoonradars en LiDAR-radars te vermijden om verstoring van de
geavanceerde functies van het rijhulpsysteem te voorkomen.
Folie op de zijruiten
Breng de folie op de zijruiten niet te dicht bij de rand van de ruit aan. Laat een kleine
strook vrij om te voorkomen dat de folie omkrult als gevolg van het sluiten en openen van de ruit.
Folie op de voorruit
De originele voorruit van de elektrische auto's van NIO hebben een goede thermische isolatie en
blokkering van UV-straling. Wij raden u aan geen folie hierop aan te brengen.
Als u toch een folie wilt aanbrengen, dient u te voorkomen dat daarbij vloeistof sijpelt in het
gebied onder het instrumentenpaneel. Hierdoor zal een storing in de elektrische componenten binnenin het
instrumentenpaneel worden veroorzaakt.
Folie op de achterruit
De originele achterruit van de elektrische auto's van NIO hebben een goede thermische isolatie
en blokkering van UV-straling. Wij raden u aan geen folie hierop aan te brengen.
Als u toch een folie op de achterruit wilt aanbrengen, let u goed op het volgende:
Verwijder het water zorgvuldig na het aanbrengen van de folie om hinderlijke schittering
op de achterruit 's nachts te voorkomen.
Voorkom dat bij het aanbrengen overtollige vloeistof in het achterdeksel sijpelt omdat
hierdoor een storing in het audiosysteem zal worden veroorzaakt.
Opgelet对于车辆信号发射和接收区域,贴膜时应避开此区域,以防影响部分系统的正常工作。
Vermijd bij het aanbrengen van de folie de plaatsen waar de signalen worden gezonden en
ontvangen om de normale werking van bepaalde systemen niet te hinderen.
Na het aanbrengen van de isolatiebeschermingsfolie op het zonnedak vermijd
blootstelling aan zonlicht binnen 3 uur, was de auto niet binnen 24 uur, en rijd niet harder dan
80 km/u.
Breng de ruit niet omlaag of omhoog en veeg de binnenkant van het glas niet krachtig af
binnen 7 tot 10 dagen na het aanbrengen van de beschermingsfolie op de zijruiten.
Schakel de ontwasemingsfunctie van de achterruit niet in binnen 30 dagen na het
aanbrengen van de beschermingsfolie op de achterruit.
De beschermingsfolie op de achterruit kan van invloed zijn op de functie automatisch
dimmen van de binnenspiegel.
Voorkom dat de folie wordt bekrast met een hard voorwerp tijdens dagelijks gebruik en
tijdens het wassen van de auto.
Toepassing van antibacteriële producten
Haptex
Haptex kunstleer met antibacteriële eigenschappen door middel van een functionele laag
gebaseerd op Biomaster AT300 (werkzame stof zilverchloride CAS-nummer 7783-90-6) voor gebruik in de
bekleding van auto-interieuronderdelen (bijvoorbeeld in de stoelen, het instrumentenpaneel, de console en
de stijlen): Biedt als antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën
(bijvoorbeeld Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 31402 of ISO 22196). Wanneer de
bestuurder en passagiers de auto normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te
worden genomen.
Stof
Stof met antibacteriële eigenschappen op basis van SILVADUR™ 960 Flex Antimicrobial, een
polymeer systeem dat een antimicrobieel middel met zilverion bevat (werkzame stof CAS-nummer 7761-88-8)
voor gebruik in auto-interieuronderdelen: Biedt als antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve
en gramnegatieve bacteriën (bijvoorbeeld Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 20944).
Wanneer bestuurder en passagiers de auto normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen
te worden genomen.
Stuurwielleder
Kunstleer met antibacteriële eigenschappen door middel van een functionele laag gebaseerd op
Biomaster AT300 (werkzame stof zilverchloride CAS-nummer 7783-90-6) voor gebruik in stuurwielbekleding.
Biedt als antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën (bijvoorbeeld
Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 31402 of ISO 22196). Wanneer bestuurder en
passagiers de auto normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
Lak
De coating Novaron AG1100 met antibacteriële eigenschappen is gebaseerd op
zilvernatriumwaterstofzirkoniumfosfaat (werkzame stof CAS-nummer 265647-11-8) voor gebruik in gelakte
auto-interieuronderdelen (bijvoorbeeld in de afdekking van de bestuurdersairbag): Biedt als
antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën (bijvoorbeeld
Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 21866). Wanneer bestuurder en passagier de auto
normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
PETER-coatings met antibacteriële eigenschappen is gebaseerd op zilverfosfaatglas (werkzame
stof CAS-nummer 308069-39-8) voor gebruik in gelakte auto-interieuronderdelen (bijvoorbeeld in de lak
van de ICS-houder): Biedt als antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve
bacteriën (bijvoorbeeld Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform ISO 22196). Wanneer
bestuurder en passagier de auto normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te
worden genomen.
Filter
Filter met antibacteriële eigenschappen door middel van een functionele laag gebaseerd op
dimethyltetradecyl[3-(trimethoxysilyl)propyl]ammoniumchloride (N-46279) (werkzame stof CAS-nummer
41591-87-1) voor gebruik in luchtbehandelings- en airconditioningsystemen: Bacteriostatische en
fungistatische eigenschappen, werkzaam tegen een groot aantal grampositieve en gramnegatieve bacteriën,
gisten en schimmels conform ISO 846 en JIS L 1902. Er hoeven geen extra voorzorgsmaatregelen te worden
getroffen wanneer het filter op de markt wordt gebracht.
Coating van de verdamperkern en de binnencondensor
Een hydrofiele composietcoating met antibacteriële eigenschappen door middel van een
functionele laag gebaseerd op de werkzame stoffen CAS-nummers 7631-86-9, 26530-20-1 en 4299-07-4 werd
gehecht aan het oppervlak van de verdamper en binnencondensor. De coating vertoont sterk schimmelwerende
eigenschappen tegen Aspergillus Niger en Penicillium sp., en antibacteriële eigenschappen tegen
Escherichia coli en Staphylococcus aureus conform GB 21551.2. Er hoeven geen extra voorzorgsmaatregelen te
worden getroffen wanneer de verdamper en binnencondensor op de markt worden gebracht.
Informatie over de auto
Fabrikant (OEM)
Anhui Jianghuai Automobile Group Co., Ltd.
NIO Hotline
Zie de tabel met contactgegevens
Website van NIO
Zie de tabel met contactgegevens
Het identificatieplaatje van de auto bevindt zich aan de rechterkant onderaan de B-stijl.
Het merklogo van de auto is te vinden op de volgende plaatsen:
Instrumenten en bedieningselementen
1. Elektronische schakelaar voor de binnenhandgreep
8. Noodoproep en leeslampen
2. Bedieningspaneel ruiten
9. NOMI Slimme assistent
3. Schakelaars op de linkerkant van het stuurwiel
10. Aanraakscherm
4. Hendel voor richtingaanwijzers en koplampen
11. Versnellingen en centraal bedieningspaneel
5. Digitaal instrumentenpaneel
12. Draadloos-oplaadplaat
6. Schakelaars aan de rechterkant van het stuurwiel
13. Gaspedaal
7. Hendel voor ruitenwissers en -sproeiers
14. Rempedaal
Waarschuwingssymbolen
Nr.
Naam
Waarschuwingssymbool
Beschrijving
1
Waarschuwingssymbool hoogspanning
Gevaar! Raak componenten onder hoogspanning niet aan.
2
Waarschuwingssymbool hoogspanningscomponent 1
Hoogspanningscomponenten. Gevaar! Raak hoogspanningscomponenten niet aan zonder
beschermende uitrusting om elektrische schokken te voorkomen.
3
Waarschuwingssymbool hoogspanningscomponent 2
Hoogspanningscomponenten. Gevaar! Raak hoogspanningscomponenten niet aan zonder
beschermende uitrusting om elektrische schokken en brandwonden te voorkomen.
4
Waarschuwingssymbool hoogspanningsaccu
Waarschuwingen voor het gebruik van de hoogspanningsaccu
5
Waarschuwingssymbool hoogspanningskabel
Hoogspanningscomponenten zijn verbonden door middel van oranje hoogspanningskabels. Raak
hoogspanningscomponenten niet aan zonder beschermende uitrusting.
6
Compatibiliteitsindicatoren voor het opladen van de auto
De compatibiliteitsindicatoren ter ondersteuning voor het opladen van de auto vindt u
terug in de laadpoort van de auto. Controleer bij het kiezen van een laadpistool altijd of het
symbool op het laadpistool overeenkomt met een van de indicatoren in de laadpoort van uw voertuig:
C, K of L. De spanningsbereiken behorende bij deze indicatoren zijn als volgt:
C: AC ≤ 480 V
K: DC 50 V tot 500 V
L: DC 200 V tot 920 V
Voertuigidentificatienummer (VIN)
Het voertuigidentificatienummer (VIN) staat in reliëf op de vloer onder de stoel van de
voorpassagier.
Het voertuigidentificatienummer (VIN) is te vinden op de volgende plaatsen:
Aan de binnenkant van de motorkap
Boven het uiteinde van de voorste aandrijfmotor
Aan de linkerkant van het instrumentenpaneel
Linksonder in de hoek van de voorruit
Onder de B-pillar aan de rechterkant van de carrosserie
Onder het frame van het portier rechtsachter
Boven het uiteinde van de achterste aandrijfmotor
Boven de vloer achterin
Aan de rechterkant van de achterklep
U kunt het voertuigidentificatienummer (VIN) ook uitlezen met diagnosegereedschap (NIO
Diagnostic System Generation II (BD2)) dat compatibel is met de auto:
Sluit het diagnose apparaat aan op de diagnosepoort van de auto en schakel het
diagnosegereedschap in.
Start het diagnoseapparaat en log in op de hoofdinterface van het apparaat.
Het diagnoseapparaat leest automatisch het voertuigidentificatienummer en toont het nummer
op de huidige interface van het apparaat.
Identificatielabel van de aandrijfmotor
Het identificatielabel van de voorste aandrijfmotor bevindt zich onder de motor.
Het identificatielabel van de achterste aandrijfmotor bevindt zich aan de linkerkant onderaan van
de motor.
Aanbevolen vloeistoffen en hoeveelheden
Item
Model
Hoeveelheid
Remvloeistof
DOT4
0,9 l
Koelvloeistof
–40 °C OAT (verdunde glycoloplossing met additief)
Geïntegreerde gelijkstroomomvormer met hoogspanning
Stekker voor HV-uitschakeling in noodgevallen
Airbag
Gascilinder van de gordijnairbag
Structurele versteviging
Gordijnairbag
Laadpoort
Aandrijfmotor
HVAC elektrische verwarming
Hoogspanningsaccu
HV-stroomverdeler achteraan
12V-accu
Airbagregeleenheid
Airco-compressor
Gordelspanner
Hoogspanningsaccu
De auto is uitgerust met een lithiumion-hoogspanningsaccu. Verzeker u ervan de
hoogspanningsaccu niet te beschadigen wanneer u de auto optilt. Wees extra voorzichtig dat u de bodemplaat
van de accu niet beschadigd wanneer u gereedschap gebruikt.
Waarschuwing高压电池警告
Voordat u hoogspanningscomponenten repareert, demonteert of monteert, moet de voeding
worden losgekoppeld en moet u controleren of de noodstroomonderbrekerschakelaar en de
12V-voedingen zijn losgekoppeld. Na het loskoppelen van de voeding, laat u de auto gedurende
langer dan 5 minuten onaangeroerd staan.
Het is personeel zonder de benodigde kwalificaties verboden aan de
hoogspanningscomponenten te werken. Monteurs moeten isolerende beschermingsmiddelen dragen, zoals
isolerende handschoenen die voldoen aan de vereisten. Zij mogen geen metalen voorwerpen dragen of
bij zich hebben.
Aandrijfmotor
Het elektrische aandrijfsysteem levert het vermogen van het voertuig door de
gelijkstroomenergie van de hoogspanningsaccu op een regelbare manier om te zetten in een mechanisch
koppel, en dit op de wielen over te brengen om het voertuig aan te drijven. Bovendien kan de elektrische
aandrijving bij afremmen ook de remenergie recupereren om de hoogspanningsaccu op te laden. De auto is
uitgerust met twee elektrische aandrijfsystemen. Het voorste aandrijfsysteem is geïnstalleerd op het
voorste subframe, en het achterste systeem is gemonteerd op het achterste subframe.
12V-accu
De 12V-accu levert de energie voor het aanvullend beschermingssysteem (SRS), de ruiten, sloten,
aanraakschermen, verlichting, enz.
Airbag
Het airbagsysteem in de auto bestaat uit airbags voorin en zijairbags. De frontale airbags
bestaan uit de hoofdairbags voor de voorste zitrij, waarvan de bestuurdersairbag in de bekleding van het
stuurwiel zit en de voorpassagiersairbag binnenin het instrumentenpaneel zit. De zijairbags bestaan uit de
zijairbags voor de voorste zitrij (aan de buitenzijde van beide voorstoelen en aan de binnenzijde van de
bestuurdersstoel) en de gordijnairbags (aan beide zijden in de dakhemel boven de portieren, van de A-stijl
tot de C-stijl, waar de gascilinders voor het opblazen van de gordijnairbags zitten). De plaatsen waar
zich een airbag bevindt zijn gemarkeerd met het woord "AIRBAG", om u aan de aanwezigheid ervan te
herinneren.
Afmetingen van de auto
Item
Numerieke waarde
Lengte A (mm)
4790
4913 (met de elektrische trekhaak uitgeklapt)
Breedte B (mm) (exclusief buitenspiegels)
1960
Hoogte C (mm)
1499
Wielbasis D (mm)
2888
Spoorbreedte voor E (mm)
1685
Spoorbreedte achter F (mm)
1685
Overhang voorkant G (mm)
897
Overhang achterkant H (mm)
1005
1128 (met de elektrische trekhaak uitgeklapt)
Bodemvrijheid (mm)
135
Oploophoek
13°
Afloophoek
14°
Aantal zitplaatsen
5
Massaparameters
Item
75 kWh
100 kWh
Ledig massa (kg)
2140
2160
Massa van de auto in rijklare toestand (inclusief koelvloeistof, olie,
brandstof, gereedschap, reservewiel en bestuurder) (kg)
2215
2235
Verdeling van deze massa over de assen (kg)
Vooras:
1121
1135
Achteras:
1094
1100
Technisch toegestane maximale massa zoals vermeld door de fabrikant (kg)
2690
2690
Verdeling van deze massa over de assen en, bij oplegger of trailer met
middenas, belasting op de trekhaakkogel (kg)
Vooras:
1237
1237
Achteras:
1453
1453
Technisch toegestane maximale massa op elke as (kg)
Vooras:
1264
1264
Achteras:
1480
1480
OpgeletWhen a trailer is installed, it's still necessary to ensure that:
Wanneer er een aanhanger is aangekoppeld, moet u voor het volgende zorgen:
De technisch toelaatbare beladen maximummassa is niet meer dan 2690 kg;
De technisch toegestane maximummassa op de vooras is 1264
kg en op de achteras 1480 kg.
Specificaties velgen en banden
Item
Numerieke waarde
Specificaties
245/45R19 102V XL
245/40R20 99W XL
Bandenspanning (bar)
2,6 (onbelast)
Wielvluchthoek
-0,37±0,5°
Totale wielvluchthoek voor
0±0,5°
Toespoorhoek voor (per wiel)
0,21±0,1°
Totale toespoorhoek
0±0,05°
Naspoorhoek voor
4,17±0,5°
Totale naspoorhoek voor
0±0,5°
Wielvluchthoek achter
-0,96±0,35°
Totale wielvluchthoek achter
0±0,5°
Toespoorhoek achter (per wiel)
0,08±0,05°
Rijhoek
0±0,15°
Stuurwielhoek
0±1,5°
Aanhaalmoment van de wielbouten (N·m)
140
Opmerking: De specificaties van de banden zijn afhankelijk van de configuratie van de auto.
Markeringen op de banden
Alle aanduidingen en kenmerken van de band zijn gemarkeerd op de wang van de band.
Productnaam
Markering belastingsindex
Bandenmaat
Wanneer op een band de aanduiding 245/40R20 staat, betekent dit dat het loopvlak een
breedte heeft van 245 mm, dat de hoogte/breedteverhouding 40% is (d.w.z. dat de hoogte van de wang 40%
van de breedte van het loopvlak is), de R geeft aan dat het om een radiaalband gaat, en 20 is de
wieldiameter (in inches).
Belastingsindex en snelheidsindex van banden
De belastingsindex vertegenwoordigt het overeenkomstige gewicht op de band, en de
snelheidsindex is de maximumsnelheid waarop de band langdurig mag worden gebruikt.
Belastingsindex
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
Gewicht
750 kg
775 kg
800 kg
825 kg
850 kg
875 kg
900 kg
925 kg
950 kg
975 kg
1000 kg
1030 kg
1060 kg
Q
R
S
T
U
H
V
W
Y
Snelheidsindex
160 km/u
170 km/u
180 km/u
190 km/u
200 km/u
210 km/u
240 km/u
270 km/u
300 km/u
Toelaatbare maximale belasting en maximale bandenspanning van de band (niet voor normaal
rijden)
DOT-bandidentificatienummer
Deze code begint met de letters DOT, gevolgd door cijfers en letters, waarbij de eerste 2
cijfers staan voor de identificatiecode van de bandenfabriek, de daaropvolgende 2 cijfers de
bandenmaat aangeven, de volgende 4 cijfers het type band aanduiden, en de laatste 4 cijfers de week en
het jaar aangeven waarin de band geproduceerd is. Zo staat 1721 voor de 17e week van 2021. In geval
van een terugroepactie wegens defecte banden, kan deze informatie worden gebruikt om contact op te
nemen met klanten.
Parameters voor de motor
Item
Numerieke waarde
Voor
Achter
Aandrijfmotortype
Asynchrone driefasemotor
Synchrone driefasemotor met permanente magneet
Aandrijfmotormodel
YS150S001
TZ210S001
Nominaal vermogen/koppel van de aandrijfmotor (kW/N·m)
30/60
70/150
Piekvermogen/koppel van de aandrijfmotor (kW/N·m)
150/280
210/420
Specificaties voor het remsysteem en de wielophanging
Een te lage of te hoge bandenspanning verhoogt het risico op ongelukken en letsel.
Controleer de bandenspanning regelmatig om de rijveiligheid te garanderen. Let er bij het
controleren van de bandenspanning op dat de banden koud zijn (de temperatuur van de band moet gelijk zijn
aan de omgevingstemperatuur, of de band moet na een rit 3 uur afkoelen). De aanbevolen koude-bandenspanning
is aangegeven op het portierframe aan bestuurderskant. Als warme banden wordt gemeten, ligt de
bandenspanning over het algemeen ongeveer 0,3 bar hoger dan bij koude banden.
Wanneer de bandenspanning te hoog is, heeft dit een nadelige invloed op het rijcomfort en kunnen
de banden gemakkelijker beschadigd raken op een oneffen wegdek. In ernstige gevallen bestaat zelfs het
risico van een klapband, waardoor de veiligheid van de auto in gevaar komt. Wanneer de bandenspanning te
laag is, kan dit leiden tot ongelijkmatige slijtage, waardoor de wendbaarheid van de auto in het gedrang
komt en de accu sneller leeg raakt.
Aangezien de banden die op de auto worden gebruikt zelfreparerende banden zijn, kan de
auto binnen een bepaald snelheidsbereik (tot 120 km/u) blijven rijden wanneer het lek minder dan 5
mm groot is en het middendisplay aangeeft dat de bandenspanning normaal is. Zelfreparerende banden
kunnen echter niet worden gelijkgesteld met een definitieve reparatie van een lekke band. Als u
vaststelt dat er een spijker in een van de banden zit of dat een band ernstig beschadigd is, moet u
tijdig contact opnemen met het NIO Service Center voor inspectie en/of vervanging van de band.
Bij het uitvoeren van de reparatie moet u proberen de band zodanig te draaien dat het lek
aan de bovenkant zit.
Afdichtmiddel kan alleen worden gebruikt voor een reparatie van het loopvlak van de band.
De banden oppompen met behulp van de bandenpomp in de noodset:
Parkeer de auto op een veilige weg, trek een veiligheidshesje aan en zet de gevarendriehoek
op een geschikte plek.
Open in de bagageruimte achterin de klep van het opbergvak voor het gereedschap en neem de
bandenpomp eruit.
Neem de vulslang die aan de zijkant van de bandenpomp zit eraf en sluit deze aan op het
ventiel van de band.
Sluit de stekker van de bandenpomp aan op de 12V-voeding in de auto.
Zorg ervoor dat de auto is ingeschakeld, zet de schakelaar van de bandenpomp aan en begin
de banden op te pompen. Wanneer de bandenspanning 2,6 bar bereikt, schakelt u de bandenpomp handmatig
uit en koppelt u deze los van de 12V-aansluiting van de auto.
Als u klaar bent met het oppompen, maakt u de vulslang los van het ventiel van de band en
bergt u alles op.
Direct-bandenspanningbewakingssysteem (dTPMS)
De auto is voorzien van een direct-bandenspanningbewakingssysteem (dTPMS). Als de spanning of
temperatuur van een of meerdere banden abnormaal is, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje
voor de bandenspanning branden en wordt de locatie
van de betreffende band aangegeven om u te waarschuwen zo snel mogelijk te stoppen, de banden te controleren
en de banden op te pompen of leeg te laten lopen tot de juiste bandenspanning.
In geval van abnormale bandenspanning of snel luchtverlies gaat het waarschuwingslampje voor de bandenspanning branden en klinkt een
geluidssignaal om u te waarschuwen de banden te controleren. Als het direct-bandenspanningbewakingssysteem
(dTPMS) uitvalt of de bandentemperatuur de veilige waarde overschrijdt, knippert het waarschuwingslampje
voor de bandenspanning gedurende 75 seconden en
blijft daarna continu branden, en klinkt een geluidssignaal. In dit geval moet u de auto zo snel mogelijk
tot stilstand brengen en onmiddellijk contact opnemen met het NIO Service Center.
Op de hoofdpagina van het middendisplay kunt u op Mijn ET5 tikken
om de huidige bandenspanning te controleren die door het direct-bandenspanningbewakingssysteem (dTPMS) is
gedetecteerd. Als de huidige bandenspanning op het display wordt aangegeven als "--", betekent dit dat het
systeem geen geldige waarde heeft verkregen. In dat geval moet u gedurende 10 minuten rijden met een
snelheid hoger dan 25 km/u en opnieuw controleren. Als de bandenspanning te laag is, de band oververhit is,
of als het direct-bandenspanningbewakingssysteem (dTPMS) niet werkt, wordt de betreffende band op het
display gemarkeerd, samen met specifieke foutinformatie.
Het direct-bandenspanningbewakingssysteem (dTPMS) werkt op basis van de temperatuur van de banden
en de omgevingstemperatuur. Op grote hoogte of in gebieden waar het koud is, kan het nodig zijn om de banden
op een iets hogere spanning te brengen om de waarschuwing voor te lage bandenspanning op te heffen.
Als radiozendapparatuur (bijvoorbeeld draadloze headsets of walkietalkies) worden gebruikt in of
in de buurt van de auto, kan de werking van het direct-bandenspanningbewakingssysteem (dTPMS)worden
verstoord.
Sneeuwkettingen
Er worden geen sneeuwkettingen bij de auto geleverd. Indien nodig kunt u die afzonderlijk
aanschaffen. Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van sneeuwkettingen:
Als u ongeschikte sneeuwkettingen gebruikt, kunnen de banden, velgen en het remsysteem van
de auto beschadigd raken. Controleer nauwkeurig de specificaties van de originele banden en de
relevante instructies van de fabrikant van de sneeuwkettingen. Als de originele banden onder de auto
zitten, worden alleen de achterbanden uitgerust met sneeuwkettingen. De voorbanden zijn niet geschikt
voor het aanbrengen van sneeuwkettingen.
Wanneer sneeuwkettingen zijn aangebracht, mag u niet sneller rijden dan 50 km/u (of dan de
maximumsnelheid die is aangegeven door de fabrikant van de sneeuwkettingen, als die lager is).
Rijd voorzichtig en langzaam om hobbels, kuilen, scherpe bochten of blokkerende wielen te
vermijden, om schade aan de auto te vermijden.
Voorkom schade aan de banden en overmatige slijtage van de sneeuwkettingen door deze te
verwijderen wanneer u op sneeuwvrije wegen rijdt.
Winterbanden
De auto wordt geleverd met zomerbanden. In een koude omgeving zijn de rijeigenschappen van de
banden minder goed, ze hebben minder grip en worden gevoeliger voor stootschade. High-performance banden
kunnen bij koud weer tijdelijk stijver worden en de eerste kilometers kan rolgeluid hoorbaar zijn, tot de
banden opwarmen. Om uw auto optimaal te laten presteren, raden we aan om in de winter winterbanden te
gebruiken. Kies geschikte winterbanden of spijkerbanden, in overeenstemming met de in uw land geldende
wetgeving.
We adviseren om de winterbanden op de auto te monteren wanneer de omgevingstemperatuur lager is
dan ongeveer 7 °C. De rijeigenschappen van zomerbanden worden minder goed bij lagere temperaturen, en ook
het rijcomfort vermindert. Zo kunnen er rammelende geluiden door de banden worden veroorzaakt bij
manoeuvreren op droog en glad wegdek, of bij het optrekken na een bocht.
Bij extreme kou, als de temperatuur lager is dan –15 °C, kan er permanente schade aan
zomerbanden ontstaan.
Gebruik op alle wielen winterbanden van hetzelfde merk en met hetzelfde profiel om veilig te
kunnen manoeuvreren.
Bandenmaat
Belastingindex
245/45R19
102
245/40R20
99
Opgelet冬季胎
Wanneer de maximale snelheidsindex van de band wordt overschreden, raakt de band
beschadigd. Hierdoor kan er een klapband ontstaan. Overschrijd nooit de maximale snelheidsindex
van de banden.
Winterbanden met een profieldiepte van minder dan 4 mm moeten onmiddellijk worden
vervangen. Deze banden zijn niet meer geschikt voor gebruik in de winter en bieden onvoldoende
grip. Bij onvoldoende grip kunt u de controle over uw auto verliezen en een ongeluk veroorzaken.
Bandenreparatie
Waarschuwing若在轮胎穿刺漏气的情形下继续行驶车辆,容易发生爆胎事故,危及人身安全。
Rijd niet met een lekke band, omdat er dan een klapband kan ontstaan; hierdoor komt uw
veiligheid in gevaar.
Bandenafdichtmiddel kan de ogen en huid irriteren. Buiten bereik van kinderen bewaren.
Wanneer u bandenafdichtmiddel gebruikt, zijn open vuur en roken verboden.
Als bandenafdichtmiddel op de huid of in de ogen komt, spoel het betreffende deel van uw
lichaam dan meteen en grondig af/uit met veel water. Kleed u meteen om als uw kleding vuil is.
Raadpleeg onmiddellijk een arts bij een allergische reactie. Als afdichtmiddel wordt ingeslikt, moet u
de mond meteen grondig uitspoelen en veel water drinken. Probeer niet te braken.
OpgeletBefore using tire sealant, please check the expiry date marked on the tire sealant
tank to ensure that it is used before its expiry date. ET5 - 19 Inch
Voordat u bandenafdichtmiddel gebruikt, moet u de uiterste gebruiksdatum die op de houder
staat controleren, om er zeker van te zijn dat het afdichtmiddel vóór de uiterste gebruiksdatum
wordt gebruikt.
Wanneer het lek in een 19"-band minder dan 6 mm groot is, adviseren we om het voorwerp
dat het lek heeft veroorzaakt, te verwijderen en de band te repareren. Als het lek groter is dan 6
mm of wanneer de band ernstiger beschadigd is, rijd dan niet verder en neem tijdig contact op met
het NIO Service Center om de band te vervangen.
Als de band wordt gerepareerd zonder het voorwerp dat het lek heeft veroorzaakt te
verwijderen, kan de band na de reparatie abnormale geluiden produceren tijdens het rijden, en kan er
verder lucht weglekken bij het rijden over lange afstanden.
Als zelfreparerende banden of stille katoenbanden worden gebruikt, wordt het niet
aanbevolen om de banden te repareren met bandenafdichtmiddel. Neem contact op met het NIO Service
Center.
Aangezien de banden die op de auto worden gebruikt zelfreparerende banden zijn, kan de
auto binnen een bepaald snelheidsbereik (tot 120 km/u) blijven rijden wanneer het lek minder dan 5
mm groot is en het middendisplay aangeeft dat de bandenspanning normaal is. Zelfreparerende banden
kunnen echter niet worden gelijkgesteld met een definitieve reparatie van een lekke band. Als u
vaststelt dat er een spijker in een van de banden zit of dat een band ernstig beschadigd is, moet u
tijdig contact opnemen met het NIO Service Center voor inspectie en/of vervanging van de band.
Bij het uitvoeren van de reparatie moet u proberen de band zodanig te draaien dat het lek
aan de bovenkant zit.
Afdichtmiddel kan alleen worden gebruikt voor een reparatie van het loopvlak van de band.
Parkeer de auto op een vlakke verharde weg en schakel de parkeerstand (P) in. Zorg bij druk of
fileverkeer voor voldoende afstand. Trek uw veiligheidshesje aan, stel de gevarendriehoek op en schakel de
alarmknipperlichten in. Gebruik nu het bandenafdichtmiddel en de luchtpomp uit het voertuiggereedschap om de
band te repareren:
Parkeer de auto op een veilige weg en zet de gevarendriehoek op een geschikte plek.
Open in de bagageruimte achterin de klep van het opbergvak voor het gereedschap en neem er
de bus afdichtmiddel en de luchtpomp eruit.
Haal de sticker met de maximumsnelheid van de bus bandenafdichtmiddel en breng hem aan op
het stuurwiel. Zo vergeet u niet dat u met de gerepareerde band niet harder dan 80 km/u mag rijden.
Sluit de bus bandenafdichtmiddel aan op het wiel: verwijder het ventieldopje en sluit de
vulslang van de bus bandenafdichtmiddel aan op het ventiel.
Sluit de stekker van de luchtpomp aan op de 12V-aansluiting in de auto.
Zorg ervoor dat de auto is ingeschakeld, zet de bandenpomp aan en begin het afdichtmiddel
in de band te pompen. Let op de drukmeter en schakel de luchtpomp uit wanneer de wijzer ≥2,2 bar
bereikt (dit duurt vijf tot tien minuten). Schakel de bandenpomp uit en haal de stekker uit de
12V-voeding.
Opmerking充气泵开始工作时,胎压指针可能会短暂最高指示至6bar, 随后压力恢复正常。
Bij het opstarten van de bandenpomp toont de drukmeter in eerste instantie een hoge
spanning van zes bar, waarna de spanning weer daalt tot een normaal bereik.
Maak de vulslang los van het ventiel van de band, en berg alles op.
Rijd 3 tot 10 km (ongeveer 5 tot 10 minuten) langzamer dan 80 km/u om het afdichtmiddel
gelijkmatig in de band te verdelen en het lek te dichten.
Parkeer de auto op een veilige weg, zet de gevarendriehoek op een geschikte plek en
controleer de bandenspanningsgegevens op het centrale display. U kunt voortrijden als de
bandenspanning ≥2,2 bar is. Pomp de band op tot ≥2,2 bar als de bandenspanning te laag is, en rijd 3
tot 10 km (of ongeveer 5 tot 10 minuten) met de auto, langzamer dan 80 km/u. Controleer de
bandenspanning opnieuw. Als de bandenspanning nog steeds lager is dan 2,2 bar, dan betekent dit dat de
band ernstig beschadigd is en dat het afdichtmiddel het lek niet kan dichten. Parkeer de auto op een
veilige plaats en neem onmiddellijk contact op met NIO.
Als de bandenspanning niet binnen 12 minuten op het aangegeven bereik komt wanneer de band
wordt gerepareerd, is de band ernstig beschadigd. Parkeer de auto op een veilige plek en roep hulp in.
Een reparatie met bandafdichtmiddel is slechts een tijdelijke oplossing in noodgevallen. Na
het repareren van de band kun je tot 200 km of maximaal 3 dagen blijven rijden. Ga zo snel mogelijk
naar de dichtstbijzijnde werkplaats om de band te laten repareren en het bandafdichtmiddel te laten
verwijderen.
Als de band met bandafdichtmiddel is gerepareerd, neem contact op met het NIO Service
Center om de slang van de opblaaspomp te laten vervangen.
Een band vervangen
Wanneer de band erg veel lucht verliest zodat er niet meer mee kan worden gereden, moet u de auto
op een vlakke, verharde weg parkeren en in de parkeerstand zetten. Zorg bij druk of fileverkeer voor
voldoende afstand. Trek uw veiligheidshesje aan, stel de gevarendriehoek op, schakel de alarmknipperlichten
in en neem contact op met het NIO Service Center om de band te laten vervangen.
Bij het verwisselen van een band moet de nieuwe band dezelfde specificaties als de
originele band hebben. Wanneer er een band met andere specificaties wordt gemonteerd, kan het
rijgedrag van de auto veranderen, waardoor de bestuurder de controle over de auto kan verliezen.
Zorg dat u nooit onder de auto komt als de auto met een krik omhoog is gezet, omdat
hierdoor ernstig of zelfs dodelijk letsel kan ontstaan.
Zet de auto niet omhoog als er nog mensen in zitten.
De auto kan alleen op specifieke krikpunten onder de auto omhoog worden gezet.
Leg geen voorwerpen op of onder de krik wanneer die wordt gebruikt om de auto omhoog te
krikken.
Gebruik een krik nooit om de auto op een helling omhoog of omlaag, of op een weg die naar
één kant helt op te krikken.
Krikken mogen alleen worden gebruikt om de auto omhoog te zetten bij het verwisselen van
een band.
Een band vervangen:
Zorg ervoor dat u een krik en een reservewiel met de juiste specificaties bij de hand hebt
om de band te vervangen.
Plaats een blok vóór de band schuin tegenover het wiel dat moet worden verwisseld, zodat de
auto niet wegrolt.
Gebruik het gereedschap uit de noodset om de boutkapjes te verwijderen en draai de bouten
tegen de klok in los met behulp van de wielmoersleutel.
OpgeletDe buitenrand van de velg is voorzien van een speciale beschermende coating.
Bij het verwijderen en aanbrengen van bouten, banden of velgen, moet het werkvlak van de velg naar
behoren worden beschermd om te voorkomen dat het oppervlak van de velg per ongeluk door harde
voorwerpen wordt bekrast.
De buitenrand van de velg is voorzien van een speciale beschermende coating. Bij het
verwijderen en aanbrengen van bouten, banden of velgen, moet het werkvlak van de velg naar behoren
worden beschermd om te voorkomen dat het oppervlak van de velg per ongeluk door harde voorwerpen
wordt bekrast.
Zorg ervoor dat de krik op correcte wijze onder het krikpunt is geplaatst. Indien dit
niet het geval is bestaat het risico dat het voertuig beschadigd kan raken of dat het voertuig van
de krik kan glijden met letsel tot gevolg.
Krik de auto op tot de hoogte voor het aanbrengen van het reservewiel. Zodra de krik in
contact komt met de auto en deze begint op te tillen, moet u nogmaals controleren of de krik correct
onder het kriksteunpunt zit.
Verwijder de wielbouten en vervang het wiel. Zorg er bij het monteren van het wiel voor dat
de bouten zijn uitgelijnd met de montagegaten en dat de metalen kant van het wiel goed aansluit op het
montagevlak.
Nadat u de wielbouten hebt aangebracht, laat u de auto volledig op de grond zakken (met
behulp van de krik). Gebruik nu de wielsleutel om alle bouten aan te draaien (met de klok mee) en
gebruik vervolgens een momentsleutel om de wielbouten vast te draaien tot het aangegeven
aandraaimoment.
Controleer de bandenspanning van het reservewiel nadat het wiel is vervangen, breng de band
indien nodig op de voorgeschreven spanning en zet dan het dopje op het ventiel.
Berg het gereedschap, de krik en het wiel met de lekke band veilig op.
De gevarendriehoek opstellen
In geval van nood moet u de auto voorzichtig naar een veilige plaats rijden. Gebruik het
rempedaal om de auto helemaal tot stilstand te brengen, zet de auto in de parkeerstand en schakel de
alarmknipperlichten in op de middenconsole om andere bestuurders en voorbijgangers te waarschuwen.
Parkeerstandschakelaar
Alarmknipperlichten
Open de klep van het opbergvak in de vloer van de bagageruimte achterin. In het opbergvak vindt u
de noodset. Neem de gevarendriehoek en het veiligheidshesje eruit, trek het hesje aan en stel de
gevarendriehoek op een afstand van 50 tot 100 meter op achter de auto. Op een autosnelweg moet u de
gevarendriehoek op een afstand van 150 meter achter de auto opstellen. Nachts moet u de gevarendriehoek 100
meter verder dan de normale afstand opstellen. Bij regen of mist moet u hem 200 meter achter de auto
opstellen.
Opstellen van de gevarendriehoek:
Klap de steun onder de driehoek uit.
Klap de zijkanten van de driehoek uit.
Maak de drukknop aan de bovenkant van de driehoek vast.
Wegassistentie oproepen
In geval van een ongeval, zoals een botsing, waterschade, accubrand, enz., moet u na het
inschakelen/opstellen van de waarschuwingstekens de auto zo snel mogelijk verlaten terwijl u de veiligheid
van de omgeving in de gaten houdt en een veilige afstand tot de auto (meer dan 15 meter) aanhouden. Bel
daarna naar de NIO-helpdesk voor pechhulp, waarna het pechhulpteam u zo snel mogelijk komt helpen.
Indien er een risico op accubrand bestaat, schakelt het voertuig automatisch de stroomtoevoer
uit en geven het instrumentenpaneel en de middendisplay een waarschuwingsbericht weer. Zorg ervoor dat
de omgeving veilig is en verlaat onmiddellijk het voertuig om hulp in te schakelen.
Als de auto verbonden is met het netwerk, kunt u de SOS-knop in de dakhemel indrukken om
contact op te nemen met de hulpdienst voor wegassistentie (ingedrukt houden, of twee keer indrukken). Op
het middendisplay kunt u uw oproep annuleren tot 8 seconden na de oproep. De achtergrondverlichting van
de SOS-knop geeft de status van de SOS-functie aan: een groen licht betekent dat de SOS-functie
beschikbaar is; een groen knipperend licht betekent dat er wegassistentie wordt opgeroepen; een rood
licht of een rood knipperend licht betekent dat de SOS-functie niet beschikbaar is. In deze laatste
situatie moet u zelf onmiddellijk contact opnemen met het NIO Service Center.
Als uw auto is verbonden met het netwerk en een ongeval zich voordoet waarbij de airbag of de
gordelspanner wordt geactiveerd, roept uw auto automatisch de hulpdiensten op om uw leven te beschermen.
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding is verplicht voor nieuwe automodellen in alle
EU-landen. Bij een ernstig ongeval kan het eCall-systeem automatisch via een audioverbinding contact
leggen met een geschikte alarmcentrale als het veiligheidssysteem van de auto wordt geactiveerd, of
handmatig als u op de knop SOS in de dak hemel drukt.
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding is standaard geactiveerd. Het wordt automatisch
geactiveerd als bij een ernstig ongeval het activeringsniveau voor de gordelspanners of airbags wordt
bereikt. Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding kan waar nodig ook handmatig worden geactiveerd. Als u
eCall handmatig wilt activeren, druk langer dan 500 milliseconden op de knop SOS in de dak hemel en laat
de knop binnen 10 seconden los. De handmatige activering is zodanig ontworpen dat onbedoeld gebruik wordt
voorkomen. Als u de oproep wilt annuleren, laat de knop SOS binnen vijf seconden weer los nadat de knop
voor het eerst werd ingedrukt.
Bij een kritische systeemstoring kan het eCall-boordsysteem met 112-verbinding van de auto
mogelijk niet goed werken. De achtergrondverlichting van de knop SOS geeft de status van de noodoproep
aan. Als het lampje groen brandt, werkt het eCall-systeem goed; als het groen knippert, is er een
noodoproep bezig; als het rood knippert, is een kleine storing in het eCall-systeem, maar kan het nog
altijd worden geactiveerd; als het rood brandt, is er een grote storing in het eCall-systeem en kan het
systeem niet worden geactiveerd. In dat geval ziet u ook een storingsmelding op het centrale display en
moet u waar nodig contact opnemen met NIO.
Het verwerken van persoonsgegevens via het eCall-boordsysteem met 112-verbinding wordt volgens
de voorschriften voor gegevensbescherming van Richtlijnen 95/46/EG (1) en 2002/58/EG (2) van het Europese
Parlement en de Raad uitgevoerd en is met name gebaseerd op de noodzaak om de essentiële belangen van de
personen in overeenstemming met Artikel 7(d) van Richtlijn 95/46/EG (3) te beschermen. Verwerking van
dergelijke gegevens is uitsluitend beperkt tot gebruik in verband met het verwerken van noodoproepen met
het Europese noodnummer 112 in noodsituaties binnen de betekenis van Artikel 5(2) van Verordening (EU)
2015/758.
Het eCall-systeem met 112-verbinding in de auto kan uitsluitend de volgende gegevens verzamelen
en verwerken:
Voertuigidentificatienummer
Het type voertuig (personenauto)
Het type aandrijfsysteem van de auto (benzine/diesel/cng/lpg/elektrisch/waterstof)
De laatste drie locaties van de auto en rijrichting. De recentste locaties van de auto
worden willekeurig geselecteerd, zodat het IVS niet traceerbaar is en niet constant wordt gevolgd.
Het geschatte aantal inzittenden
Het logbestand van de eCall-activering van het systeem en een tijdstempel
Ontvangers van de gegevens die door het eCall-boordsysteem met 112-verbinding worden verwerkt,
zijn de relevante alarmcentrales in het gebied waar de auto zich bevindt. De gegevens kunnen met anderen
worden gedeeld, zoals politiebureaus, brandweerkazernes en ziekenhuizen, maar dat gebeurt alleen in
noodgevallen.
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding werkt als volgt:
Gegevens die in het systeem worden opgeslagen zijn niet beschikbaar buiten het systeem
voordat een eCall-oproep wordt geactiveerd.
Het systeem is niet traceerbaar en wordt niet continu gevolgd in de normale gebruiksstatus.
Gegevens die in het systeem worden opgeslagen, worden automatisch en continu verwijderd.
De locatiegegevens voor de auto worden continu overschreven in het interne geheugen van het
systeem, zodat alleen de laatste drie actuele locaties van de auto noodzakelijk voor de normale
werking van het systeem worden bewaard.
Het logbestand met activiteitsgegevens in het systeem wordt niet langer bewaard dan
noodzakelijk voor het afhandelen van de noodoproep en in elk geval niet langer dan 13 uur nadat een
noodoproep is geactiveerd.
Neem contact op met NIO voor hulp bij het uitoefenen van de rechten van gegevensonderwerpen en
voor de instantie die verantwoordelijk is voor het afhandelen van toegangsrechten. Zie voor informatie
over contactgegevens onze Privacy melding voor verbonden voertuigen of de contactgegevens in deze
handleiding. NIO GmbH
Gegevensbescherming
Montgelasstrasse 14
81679 München
Duitsland
privacy.eu@nio.io
00 8000 999 6699 (EU) / 800 24 789 (Noorwegen)
TPS eCall
TPS eCall is een door derden ondersteunde eCall-service met 112-verbinding in de EU. ARC Europe
SA fungeert als de TPS-provider voor TPS eCall van NIO, en exploiteert de TPS eCall van NIO met een
24/7-beschikbaarheid.
Het TPS eCall-systeem biedt gebruikers diensten in hun eigen taal aan op basis van de taal die
in de auto is ingesteld. De TPS eCall-agent beoordeelt of het een echt noodgeval of loos alarm is voordat
de relevante alarmcentrales worden gebeld en annuleert oproepen bij loos alarm om juridische risico's
vanwege onnodig contact met alarmcentrales te voorkomen. Als zich een incident voordoet, kan de
TPS-provider de oproep van de gebruiker doorsturen naar een pechhulpdienst of de gebruiker adviseren om
contact op te nemen met zijn of haar verzekeringsmaatschappij als die pechhulp leveren. Als wordt
beoordeeld dat het incident een aanrijding of noodgeval is, stuurt de TPS-provider de basisgegevens door
naar de plaatselijke alarmcentrale en wordt de afwikkeling van het incident gevolgd. Tijdens het
ondersteuningsproces kunnen TPS-providers als tolk tussen gebruikers en plaatselijke pechhulpdiensten
fungeren, zodat er geen taalbarrières in noodsituaties ontstaan.
TPS eCall kan door de hoofdgebruiker worden ingesteld via Instelling – Algemeen op de
instellingenpagina van het ICS van de auto, en vervangt dan de voorgeschreven eCall. TPS eCall is de
standaard ingestelde optie. Zodra de klant dit heeft ingesteld, wordt de keuze opgeslagen in het
gebruikersprofiel.
TPS eCall van NIO kan alleen door de TPS-provider worden beëindigd. Informeer de TPS-provider
als de oproep per ongeluk is gemaakt; de TPS-provider zal de oproep voor u beëindigen.
De noodzakelijke gegevens over uw auto worden verzameld en naar het NIO TPS gezonden en
vervolgens doorgestuurd naar de TPS-provider die het noodgeval zal afhandelen wanneer TPS eCall actief
wordt geactiveerd door de bestuurder, door een aanrijding of door EDA.
Geüploade TPS eCall-gegevens worden 6 maanden opgeslagen, zodat NIO op het ongeval kan reageren
en het kan afhandelen.
Na contact met de bestuurder en passagiers stuurt de TPS-provider de noodzakelijke gegevens
door naar de plaatselijke alarmcentrale in de plaatselijke taal zodat de bestuurder verder kan worden
geholpen.
De TPS-provider mag alleen de volgende gegevens verzamelen en verwerken, en deze waar nodig
doorsturen naar de plaatselijke alarmcentrale:
Service-informatie over het rijden
Type aanrijding (voor, zijkant, achter enz.) en Delta Snelheid (verandering in
snelheid) (Vx en Vy). (Opmerking: Delta Velocity verzamelt de verandering in
snelheid elke 10 ms op de X-as en Y-as gedurende 250 ms na het incident.)
Huidige locatie en rijrichting van de auto
Rijsnelheid
Type aandrijvingsopslag van de auto
Geactiveerde airbags (hoeveel airbags er na de aanrijding zijn geactiveerd)
Taal ingesteld op het middendisplay
Aantal passagiers
Contactgegevens
Naam gebruiker (optioneel, als de gebruiker is geregistreerd)
E-mailadres gebruiker (optioneel, als de gebruiker is geregistreerd)
Mobiel nummer gebruiker (optioneel, als de gebruiker is geregistreerd)
Basisinformatie over de auto
Merk/Model/Kleur/Modeljaar
VIN-nummer
Starthulp
Als de auto niet normaal kan worden gestart omdat de 12V-accu leeg is, kunt u starten door deze
met behulp van een startkabel aan te sluiten op de 12V-accu van een andere voertuig.
OpgeletFor NT2, when starting the vehicle with jumper cables, it is crucial to avoid contact
between two vehicles. If the two vehicles' low-voltage battery-positive terminals are connected, the
current may run right away, causing damage to the vehicles.
Wanneer de auto met behulp van startkabels wordt gestart, is het van groot belang dat de
twee voertuigen elkaar niet raken. Als de pluspolen van de 12V-accu van de twee voertuigen met
elkaar worden verbonden, kan de stroom direct gaan lopen, waardoor de voertuigen worden beschadigd.
Verzeker u ervan bij het aansluiten van de startkabels op de voertuigen om eerst de
pluspolen te verbinden, gevolgd door de minpolen.
Wanneer startkabels worden gebruikt om een externe voedingsbron te initialiseren, zijn
spanningsvereisten van toepassing. Neem contact op met het NIO Service Center wanneer de accu leeg
is om beschadiging van de accu te voorkomen.
Hoe u een auto moet starten met startkabels:
Zet de auto in de parkeerstand, controleer of de 12V-accu is uitgeschakeld en correct is
verbonden met het elektrisch systeem van de auto. Open de motorkap en kijk waar de 12V-accu zit in de te
helpen auto (A).
Sluit het ene uiteinde van de rode kabel aan op de pluspool (+) van de 12V-accu van de te
helpen auto (A).
Sluit het andere uiteinde van de rode kabel aan op de pluspool (+) van de 12V-accu in het
helpende voertuig (B).
Sluit het ene uiteinde van de zwarte kabel aan op de minpool (–) van de 12V-accu van het
helpende voertuig (B).
Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een goed massapunt op de 12V-accu van de
te helpen auto (A).
Start het helpende voertuig, wacht enkele minuten en start daarna het te helpen voertuig.
Kijk of het te helpen voertuig A normaal gestart kan worden.
Maak de startkabels los in de omgekeerde volgorde van hoe u ze had aangesloten, en berg ze
op.
Noodontgrendeling van buitenaf
Als het voertuig niet op een gebruikelijke manier geopend kan worden (zoals met de sleuteltag,
sleutelloze toegang, NIO-app of NFC), kunt u de noodsleutel gebruiken om het portier aan de bestuurderszijde
te openen.
Opgelet请将物理应急钥匙带出车外并妥善保管,以备紧急解锁或上锁时使用。
Bewaar de noodsleutel niet in het voertuig. Berg deze veilig op voor in geval van nood.
Om de noodsleutel te gebruiken:
Trek het metalen sleutelgedeelte van de noodsleutel uit terwijl u de knop op de noodsleutel
bedient.
Druk op het voorste uiteinde van de portiergreep aan de buitenkant van het
bestuurdersportier.
Trek aan de portiergreep en steek de noodsleutel in het slot. Draai de sleutel linksom om
het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Om het bestuurdersportier te vergrendelen, draait u de sleutel eerst linksom om het te
ontgrendelen en daarna rechtsom.
Als u het voertuig wilt vergrendelen met de sleuteltag wanneer u deze hebt ontgrendeld met de
noodsleutel, reset dan de slotcilinder door het portier aan de bestuurderskant te ontgrendelen en
vervolgens te vergrendelen, om het voertuig veilig te houden.
Het portier van binnenuit openen in geval van nood
Als de hele auto is vergrendeld en het portier in een noodgeval moet worden geopend (bijvoorbeeld
wanneer de elektronische schakelaar op de binnenhandgreep niet werkt of de auto doordrenkt is met water),
moet u één keer aan de mechanische schakelaar van de binnenhandgreep trekken om het betreffende portier te
openen.
OpgeletNT2 Opening the door from inside in an emergency
Wanneer de 12V-accu van het voertuig bijna leeg is, kan de fysieke noodsleutel alleen
worden gebruikt om het portier aan de bestuurderszijde te ontgrendelen. Op dat moment kan de
noodsleutel niet worden gebruikt om het hele voertuig te ontgrendelen. De andere portieren kunnen
dan alleen worden ontgrendeld en geopend door te trekken aan de mechanische schakelaar bij de
binnenhandgreep.
De ruiten kunnen niet worden neergelaten wanneer het portier wordt geopend met behulp van
de mechanische schakelaar bij de binnenhandgreep omdat dit het risico met zich zou meebrengen dat
het bekledingspaneel van de ruit wordt beschadigd.
Geen van beide achterportieren kan van binnenuit worden geopend wanneer de
kinderslotfunctie is ingeschakeld. Ze kunnen alleen van buitenaf worden geopend nadat de auto is
ontgrendeld.
Bij een ongeval dat zo ernstig is dat de airbag wordt geactiveerd, wordt het kinderslot
in de achterportieren automatisch ontgrendeld.
De achterklep in noodgevallen openen
Open het vierkante blok boven de vergrendeling vanuit de binnenzijde van de bagageruimte achterin
en gebruik uw vingers om de knop in de opening te verplaatsen en de achterklep te openen.
Evacuatie in noodsituaties
In geval van gevaar of een noodsituatie rondom uw auto, verlaat u uw auto zo snel mogelijk en
belt u de hulpdiensten terwijl u goed op uw persoonlijke veiligheid let.
Botsingen
Als uw auto betrokken raakt bij een ernstige botsing, maar u in staat bent om op eigen kracht
uw auto te verlaten, verlaat u zo snel mogelijk uw auto en gaat u naar een veilige plek om secundair
letsel te voorkomen.
Auto in brand of abnormale temperatuur van de auto
Als zich een noodsituatie voordoet met betrekking tot uw auto, zoals rook of brand, verlaat u
snel uw auto en gaat u naar een veilige plek om uw persoonlijke veiligheid te garanderen.
Als op het middendisplay van uw auto een abnormale waarschuwing van een auto- of accufunctie
wordt weergegeven, parkeert u de auto terwijl u ervoor zorgt veilig te rijden, verlaat u snel uw auto en
gaat u naar een veilige plek om uw persoonlijke veiligheid te garanderen.
Auto te water
Als uw auto zich tijdens het rijden op een sterk waterverzadigde plaats bevindt, zoals een
duiker of laaggelegen weggedeelte, verlaat u snel uw auto en gaat u naar een veilige plek om uw
persoonlijke veiligheid te garanderen.
Ernstige storing in de auto
Als uw auto tijdens het rijden te maken krijgt met een ernstige storing of op het middendisplay
een ernstige storing in de auto wordt gemeld, parkeert u de auto terwijl u ervoor zorgt veilig te rijden,
verlaat u snel uw auto en belt u de hulpdiensten.
Diverse
Andere scenario's waarin u zo snel mogelijk uw auto moet verlaten.
EHBO-kit
Als uw auto is uitgerust met een EHBO-set, dan bevindt die EHBO-set zich in de ruimte achter het
net aan de zijkant van de bagageruimte achterin. De EHBO-set bevat artikelen die in noodgevallen kunnen
worden gebruikt. Zie de instructies in de EHBO-set voor specifieke aanwijzingen.
De EHBO-set is 5 jaar . Na de vervaldatum kunt u contact opnemen
met NIO voor een nieuw exemplaar.
Beschermende uitrusting voor reddingsacties
Het e-aandrijflijnsysteem van de auto wordt aangedreven door de hoogspanningsaccu. Na een
ernstige aanrijding kan lekkage van hoogspanningsstroom of accuvloeistof optreden. Daarom moet de
reddingsoperatie aan het voertuig worden uitgevoerd door professionele reddingswerkers die geschikte
beschermingsmiddelen dragen om hun persoonlijke veiligheid te garanderen.
Verwijder alle metalen objecten (zoals kettingen en horloges) vóórdat er iets wordt gedaan. Het
negeren van deze voorzorgsmaatregel verhoogt het risico op elektrische schokken.
Elektrische bescherming
Gebruik de volgende beschermingsmiddelen om letsel door elektrische hoogspanningsschokken te
voorkomen:
Isolerende rubberhandschoenen (elektrisch isolerend tegen spanningen >500V)
Veiligheidsbril
Isolerend veiligheidsschoeisel
Gereedschappen met geïsoleerde beschermlaag
Chemische bescherming
Draag in het geval van een acculekkage of mogelijk risico van acculekkage de volgende
beschermingsmiddelen om letsel aan uw huid en gezicht te voorkomen:
Gezichtsbescherming
Oplosmiddelbestendige handschoenen
Het hoogspanningscircuit onderbreken:
Als u het hoogspanningscircuit moet onderbreken, moet u eerst de stekker voor HV-uitschakeling in
noodgevallen uittrekken (deze bevindt zich aan de linkerkant vooraan in de bagageruimte voorin) en daarna de
kabel losmaken die op de minpool van de 12V-accu is aangesloten (in de bagageruimte voorin, vlakbij de
voorruit).
Zo onderbreekt u het hoogspanningscircuit:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Trek de stekker voor HV-uitschakeling uit, zo onderbreekt u het
hoogspanningsvoedingscircuit, verwijder de stekker en leg hem op een veilige plaats.
Koppel de kabel los van de minpool van de 12 V-accu en omwikkel deze na het losmaken in
isolerend materiaal om geleiding bij onbedoeld contact te voorkomen.
Berging van de auto na een ongeval
OpgeletThis vehicle is not suitable for traction with wheels on the ground. Do not use a
traction chain to tow the vehicle directly.
Dit voertuig is niet geschikt voor berging/slepen met wielen op de grond. Gebruik geen
sleepkabel of ketting om het voertuig te verplaatsen.
Wanneer het voertuig op een besneeuwde ondergrond, in modder of mul zand staat, of wanneer
de wielen geblokkeerd zijn en niet vrij kunnen draaien, mag u geen trekhaak gebruiken om het voertuig
voort te trekken. Neem contact op met het NIO Service Center.
Waar nodig kan de auto op een auto-ambulance worden vervoerd. De auto op de auto-ambulance
takelen:
Neem het sleepoog uit de noodset in de bagageruimte achterin.
Druk op de onderkant van de sleepoogklep aan de voorkant van de auto om de klep (1 in de
afbeelding) te openen. Steek de stang in de opening en draai tot het sleepoog stevig vastzit (2 in de
afbeelding). Het sleepoog aan de achterkant van de auto (indien voorzien) wordt op dezelfde manier
bevestigd als dat aan de voorkant.
Trap het rempedaal in terwijl de auto in de P-stand staat. Ga op de bedieningsbalk onderaan
het middendisplay naar de pagina Instellingen en tik op Rijden/Parkeren >
Neutraalstand. De auto geeft de parkeerrem vrij en kan nu worden gesleept.
Voordat u de auto laat slepen moet u het contact uitschakelen, de alarmknipperlichten
aanzetten, nakijken of iedereen is uitgestapt en dan de auto helemaal vergrendelen.
Bevestig de sleepketting aan het sleepoog en sleep de auto langzaam op de auto-ambulance.
Als de auto op de juiste plaats op de auto-ambulance is gesleept, moet u wielblokken
aanbrengen en de wielen vastzetten met spanbanden.
Voordat de auto met de auto-ambulance wordt getransporteerd, moet u op het middendisplay de
neutraalstand uitschakelen om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd door schokken tijdens het
transport.
Opgelet在确保车辆没有安全风险的前提下才可拖离现场。-NT2
Alleen als er geen veiligheidsrisico is voor het voertuig, mag het van de locatie worden
weggesleept. Als het accupakket van de auto vervormd is, als er accuvloeistof lekt of rookvorming
is, moeten de veiligheidsrisico's eerst worden weggenomen.
Als u niet op de normale manier in de neutraalstand kunt schakelen, kunt u proberen om de
12V-accu opnieuw te starten. Als het niet mogelijk is om de parkeerrem los te zetten, kan het
voertuig over een zo kort mogelijke afstand worden verplaatst met behulp van wieldollies of een
platformlier.
Trap het rempedaal of het gaspedaal niet hard in terwijl u op het middendisplay de
Neutraalstand verlaat.
Wanneer de parkeerrem wordt vrijgezet en het voertuig kan worden gesleept, bestaat op een
helling het risico dat de auto naar beneden rolt. Indien nodig moet u in combinatie met de
parkeerrem ook stopblokken gebruiken.
Reddingsactie bij een te water geraakt voertuig
OpgeletIt is recommended not to stay in deep water (preferably not exceeding the battery
base plate) for a long time when the vehicle is wading. Otherwise, it may cause damage to the
high-voltage components of the vehicle.
Bij het doorwaden van ondergelopen wegen is het aanbevolen om niet gedurende lange tijd in
diep water te rijden (bij voorkeur niet hoger dan de bodemplaat van de accu). Anders kunnen de
hoogspanningscomponent van de auto beschadigd raken.
Ervan uitgaande dat de carrosserie en het chassis van het voertuig niet beschadigd zijn, wordt
het risico op elektrische schokken niet groter door een korte onderdompeling in water. Wanneer professionele
reddingswerkers aan de slag moeten bij een ondergedompeld of te water geraakt voertuig, moeten zij echter
een geschikte beschermende uitrusting dragen. Op voorwaarde dat de isolerende bescherming verzekerd blijft,
moet de auto uit het water worden gehaald. Daarna kan het portier worden geopend en moet de auto worden
uitgeschakeld. Vervolgens kan het interieur worden gereinigd en kunnen watervlekken e.d. worden verwijderd.
Na controle op elektriciteitslekken kunt u het hoogspanningscircuit op de normale manier onderbreken.
WaarschuwingWhen dealing with flooded vehicles, if rescue personnel do not wear appropriate
protective rescue equipment, serious injury or even death can occur as a result.
Als reddingswerkers bij het werken met ondergelopen of te water geraakte voertuigen geen
geschikte beschermende reddingsuitrusting dragen, kan dit leiden tot ernstig letsel of zelfs de dood tot
gevolg hebben.
Raak geen enkel deel van het voertuig direct aan in geval van brand. Alle reddingsacties
moeten worden uitgevoerd door professionals met gepaste beschermende uitrusting.
Het gas opgeslagen in de gordijnairbagcilinder en in de tank van de hogedrukluchtvering kan
mogelijk uitzetten en ontploffen bij hoge temperaturen. Wees dus extra voorzichtig om letsel te
voorkomen.
Als de autobrand geen betrekking heeft op de hoogspanningsaccu, kunt u de brandblusser gebruiken
om de brand te blussen.
Als de autobrand wordt veroorzaakt door de hoogspanningsaccu of als de hoogspanningsaccu
oververhit, vervormd, gebarsten of beschadigd is door de brand dient een grote hoeveelheid water of
schuimblusmiddel gemengd met water (F-500 EA wordt aanbevolen) gebruikt te worden om de hoogspanningsaccu af
te koelen. Het kan tot 24 uur duren voordat de accu volledig is afgekoeld. Houd de accu na volledige
afkoeling nog een uur lang in de gaten om te controleren of deze niet nogmaals opwarmt. Rijd het voertuig
hierna naar een open en vlak gebied en creëer een veiligheidszone van 15 meter om omstandigers op een
veilige afstand van het voertuig te houden.
Er bestaat een kans dat de hoogspanningsaccu opnieuw vlam kan vatten, ook nadat deze afgekoeld
is. Wees extra voorzichtig bij het vervoeren van de accu.
Als lekkage van de hoogspanningsaccu door een botsing wordt veroorzaakt, dient de reddingsactie
uitgevoerd te worden door professionals die gebruik maken van beschermende gezichtschermen en
chemicaliënbestendige handschoenen. Raak de vloeistoffen nooit direct aan.
Als de hoogspanningsaccu lekt, kan deze warmte genereren en zelfs brand veroorzaken. Koel de
hoogspanningsaccu eerst af en ruim daarna de vloeistoffen op:
Als de lekkage niet ernstig is, gebruikt u een vloeistofabsorberend vel om de vloeistof op
te ruimen en plaatst u het vel vervolgens in een afgesloten bak of ruimt u het vel op door middel van
verbrandt.
Als de lekkage ernstig is, ruimt u de vloeistoffen op door de richtlijnen voor het
verwerken van gevaarlijk chemisch afval te volgen. Giet calciumgluconaatoplossing over de gelekte
vloeistoffen.
Indien vloeistoffen per ongeluk in contact komen met de huid, dient u de aangetaste kleding te
verwijderen en de huid 15 minuten lang onder stromend water met zeep te reinigen totdat alle chemische
restanten zijn verwijderd. Raadpleeg onmiddellijk een arts als de irritatie of het ongemak niet verbetert.
Indien snijwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd door professionele reddingswerkers, dienen
deze gebruik te maken van geschikt gereedschap (zoals een hydraulische schaar) en een gepaste beschermende
uitrusting om ernstig letsel te voorkomen.
Wanneer snijden of knippen door de hulpdiensten noodzakelijk is, moeten geschikte gereedschappen
worden gebruikt. Er mag niet worden gesneden of geknipt in de zones van de auto met hoogspanning of hoge
druk (bijvoorbeeld componenten die met de airbags te maken hebben en hoogspanningscomponenten), zoals
aangegeven in de kernzones in de onderstaande afbeelding.