Bedankt dat u voor de VOLLEDIG VERNIEUWDE EL8 van NIO hebt gekozen. De EL8 is een slimme,
elektrische auto. Tijdens uw groene reis met de EL8 voorzien wij u van attente en doordachte diensten.
Lees alstublieft de Gebruikershandleiding op het middendisplay door om alle nodige informatie
over het gebruik van de auto te leren, voordat u de reis met de EL8 begint.
De werkelijke uitrusting, configuratie, functies, enz. van uw auto kunnen afwijken van de
beschrijvingen en afbeeldingen in deze handleiding. Ze kunnen worden geüpgraded als er een nieuwe
softwareversie in uw auto wordt geïnstalleerd. Zie de werkelijke uitrusting, configuratie, functies, enz.
van uw auto. Voor alle duidelijkheid: NIO behoudt zich het recht voor om te beslissen of en wanneer er een
upgrade van de uitrusting, configuratie, functies en bijbehorende software voor de auto wordt geleverd,
waarbij rekening wordt gehouden met veiligheidsaspecten, naleving van wet- en regelgeving en eventuele
andere overwegingen.
Niemand mag zonder wettelijke en geldige toestemming kopieën maken of wijzigingen aanbrengen
in de inhoud (geheel of gedeeltelijk) van deze handleiding.
Niemand mag zonder wettelijke en geldige toestemming onderdelen van het voertuig ombouwen,
afstellen of demonteren, dit om functionele storingen of persoonlijk letsel te voorkomen.
De afbeeldingen in deze handleiding dienen uitsluitend voor demonstratiedoeleinden.
Afhankelijk van de configuratie van de auto, de softwareversie en de marktregio kan de informatie die op
het middendisplay van uw auto wordt weergegeven enigszins verschillen.
U vindt de veiligheidswaarschuwingen in de Gebruikershandleiding van de EL8 op het middendisplay.
Houd u strikt aan de waarschuwingen die in deze handleiding worden gegeven omdat ze u helpen de auto
veiliger te gebruiken. Let ook goed op andere waarschuwingsinformatie die u van NIO krijgt. Zorg ervoor dat
u de nieuwste versie van de handleiding zorgvuldig leest en dat u de functies van de EL8 leert kennen
voordat u uw auto gebruikt.
Als de EL8 niet op de juiste manier wordt bediend, kan er letsel bij u of
anderen ontstaan, of kan er schade aan de auto of verlies van eigendommen optreden. NIO kan in dat geval
niet aansprakelijk worden gesteld.
Waarschuwing: Deze inhoud heeft nauw betrekking op persoonlijke veiligheid. Neem deze altijd
in acht! Als u dit niet doet, kan dat leiden tot persoonlijk letsel of een ernstig ongeval.
Let op: Dit is bedoeld om u te adviseren hoe u mogelijke schade aan de auto of verlies van
eigendommen kunt vermijden.
Opmerking: Dit biedt u suggesties voor een beter gebruik van uw auto.
Ga voor meer informatie over de EL8 naar de officiële website op https://www.nio.com/.
Als u vragen of zorgen hebt over de EL8, neemt u contact op met NIO.
Regio
Contact
E-mail
Denemarken
+8000 999 6699
+45 898 81 422
contact.dk@nio.io
Zweden
+8000 999 6699
+46 844 689 619
contact.se@nio.io
Nederland
+8000 999 6699
+31 202 595 509
contact.nl@nio.io
Duitsland
+8000 999 6699
+49 891 20 86 556
contact.de@nio.io
Noorwegen
+47 239 67 861
contact.no@nio.io
We wensen u een veilige en plezierige reis!
Ontgrendelen/vergrendelen met de smart key
Voordat u de auto instapt, kunt u de smart key gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Afhankelijk van de status van de smart key en de omgeving van de auto, is het grootste effectieve bereik
van de smart key 30 tot 70 meter buiten de auto.
De smart key heeft de volgende knoppen:
Ontgrendelknop
Wanneer de auto in de parkeerstand (P) staat, drukt u kort op deze knop om de auto te
ontgrendelen. Na het ontgrendelen knipperen de richtingaanwijzers van de auto drie keer om aan
te geven dat de auto met succes is ontgrendeld. Na de succesvolle ontgrendeling, komen de
portierhendels op de buitenkant van de auto automatisch naar buiten.
Als alle vier de portieren ontgrendeld zijn met de smart key, kan de achterklep van
buitenaf worden geopend zonder sleutel.
Houd de ontgrendelknop ingedrukt om alle ruiten tegelijkertijd te openen. Laat
tijdens het openen van de ruiten de ontgrendelknop los en de ruiten zullen in hun huidige stand
blijven staan.
U kunt de ontgrendelingsmethode van de smart key instellen op het middendisplay: ga
op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Portier- en
ruitvergrendelingen > Portieren > Ontgrendelingsmodus.
Selecteer Alle portieren: u hoeft slechts één keer
op de ontgrendelknop van de sleutel te drukken om alle portieren tegelijk te ontgrendelen;
Selecteer Bestuurdersportier: u kunt eenmaal op de
ontgrendelknop van de sleutel drukken om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen, en
daarna nogmaals erop drukken om de andere drie portieren te ontgrendelen.
Vergrendelknop
Wanneer de auto in de parkeerstand (P) staat en alle portieren (inclusief de kap van
de voorbak en achterklep) gesloten zijn, drukt u op deze knop om de hele auto te vergrendelen.
Nadat de hele auto is vergrendeld, knipperen de richtingaanwijzers aan beide zijkanten één keer
en brengt de claxon één keer een geluidsignaal voort om aan te geven dat de auto met succes is
vergrendeld. Tegelijkertijd bewegen de portierhendels op de buitenkant van de auto naar binnen
en worden de zijspiegels automatisch ingeklapt (ga op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tik op Stand verstellen > Zijspiegel > Automatisch
inklappen na vergrendelen om het automatisch inklappen van de zijspiegels in te
stellen).
Na vergrendeling kan de achterklep alleen van buitenaf worden geopend met de smart
key.
U kunt op het middendisplay instellen of het claxonbevestigingsgeluid wordt
voortgebracht of niet door op het middendisplay naar de interface Instellingen te gaan en te
tikken op Geluid > Waarschuwingen en meldingen >
Vergrendelingsgeluid.
Houd de vergrendelknop ingedrukt om alle ruiten tegelijkertijd te sluiten. Laat
tijdens het sluiten van de ruiten de vergrendelknop los en de ruiten zullen in hun huidige stand
blijven staan.
Als niet met de auto wordt gereden en de geldige smart key zich binnen 70 meter van
de auto bevindt, drukt u binnen 3 seconden twee keer op de knop om de functie Find My Car te
starten. De claxon van de auto klinkt en de richtingaanwijzers knipperen om de locatie van de
auto aan te geven. Druk nogmaals op de knop om de functie Find My Car uit te schakelen, zo niet
dan wordt deze na 10 seconden automatisch uitgeschakeld.
Wanneer alle portieren gesloten zijn, kunt u buiten de auto op de vergrendelknop van
de smart key drukken. Op dat moment wordt de auto vergrendeld. De richtingaanwijzers zullen één
keer knipperen en de claxon brengt één keer een geluidsignaal voort om aan te geven dat de auto
met succes is vergrendeld. In het geval een portier niet gesloten is, kan op dat moment de auto
niet worden vergrendeld door op de vergrendelknop te drukken en ontvangt u een
herinneringsmelding in de NIO-app die u mededeelt dat de auto niet met succes is vergrendeld.
Achterklepknop
Als de achterklep gesloten is, houdt u deze knop ingedrukt om de achterklep te openen.
Nadat de achterklep geopend is, houdt u deze knop nogmaals ingedrukt om de achterklep te sluiten.
Zorg ervoor dat u de smart key meeneemt als u de auto verlaat terwijl er nog mensen of
huisdieren in zitten. Als u de smart key in de auto laat zitten, kan letsel als gevolg van een ongeval
worden veroorzaakt.
OpgeletNT2智能钥匙
De smart key is een elektronische apparaat. Voorkom ertegen te stoten, hem te
demonteren of achter te laten op een plaats met een hoge temperatuur, luchtvochtigheid of sterke
trillingen.
Als er nog passagiers in de auto zitten wanneer u deze vergrendelt, kunt u de auto met
de smart key vergrendelen en kunnen de passagiers het portier nog steeds van binnenuit de auto
openen, maar het antidiefstalsysteem zal worden geactiveerd.
Als een smart key of mobiele telefoon met Bluetooth vergrendel-/ontgrendelfunctie zich
nog in uw auto bevindt nadat de auto is vergrendeld, kan de vergrendelbediening van uw auto nog
steeds door de smart key worden uitgevoerd en zal de app op uw mobiele telefoon u informeren dat
zich een sleutel in uw auto bevindt.
Als een passagier een smart key of mobiele telefoon met de Bluetooth
vergrendel-/ontgrendelfunctie meeneemt en meer dan 3 meter wegloopt van uw auto, zal uw auto u
informeren dat een sleutel uit uw auto is verwijderd.
Als binnen 30 seconden nadat uw auto is ontgrendeld geen portier of achterklep wordt
geopend, worden alle portieren en de achterklep automatisch opnieuw vergrendeld.
Als een sleutel verloren of beschadigd is, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO
Service Center. Neem alle huidige sleutels mee voor de sleutelkoppelingsprocedure en vraag een
nieuwe sleutel aan.
Opgelet智能钥匙亏电时可使用物理应急钥匙上锁驾驶侧车门,所有车门随之一同上锁。
Als de batterij van de smart key leeg is, kunt u de fysieke noodsleutel gebruiken om het
bestuurdersportier te vergrendelen, waarbij alle portieren tegelijkertijd worden vergrendeld.
Om het vergrendelen van de auto te vergemakkelijken wanneer deze geparkeerd staat, gaat u op
het middendisplay naar de interface Instellingen en tikt u op Portier- en
ruitvergrendelingen > Ruiten > Automatisch sluiten bij vergrendelen zodat wanneer u een
externe vergrendelingsmethode gebruikt (zoals smart key, NFC-sleutel, NIO-app, sleutelloos vergrendelen en
vergrendelen bij verlaten) om de auto te vergrendelen, deze automatisch alle ruiten van de auto kan
sluiten, en de antiknelfunctie kan worden geactiveerd tijdens het sluiten. De beweging van de ruiten stopt
zodra op de ontgrendelknop van de smart key of de NIO-app wordt gedrukt.
Opgelet执行锁车自动关窗时请确保车辆已成功上锁。
Verzeker u ervan dat de auto is vergrendeld voordat u de functie voor het automatisch
sluiten van de ruiten activeert.
Voor de veiligheid van de inzittenden sluiten de ruiten niet wanneer een voorstoel
bezet is op het moment dat de auto wordt vergrendeld. Laat geen passagiers of huisdieren achter in
de vergrendelde auto.
Als de auto wordt vergrendeld terwijl een ruit wordt gesloten, wordt de ruit niet
gesloten. Ontgrendel in dit geval eerst de auto en vergrendel vervolgens de auto weer waarbij de
ruiten automatisch zullen sluiten.
De batterij van de smart key vervangen
In de smart key zit een CR2477 knoopcelbatterij. Om de batterij te vervangen, knijpt u stevig
in de zijkant van de sleutel en schuift u met uw vingernagel of een dun stukje plastic vanaf de onderkant
langs de rand van de sleutel totdat u de achterkap kunt openen om de batterij te vervangen.
Verwerk verbruikte batterijen overeenkomstig de instructies en plaatselijke regelgeving.
Raadpleeg de NIO-website voor meer informatie.
Plaats de knoopcelbatterij met de plus-kant naar beneden gericht. Zorg er na het plaatsen van
de batterij voor dat de geleidende veer goed is uitgelijnd en sluit de achterkap goed om zeker te zijn van
een normale werking van de batterij.
Als de batterij van de smart key leeg is, heeft dit invloed op de afstandsontgrendeling van
de auto. In dit geval kun u proberen dichter bij de auto te gaan staan om hem te ontgrendelen. Als het
niet lukt om te ontgrendelen, gebruikt u een andere methode (zoals de app op uw mobiele telefoon of een
fysieke noodsleutel).
Radiogolven kunnen de werking van de smart key verstoren. Andere elektronische apparaten
(zoals telefoons, computers en tablets) moeten ten minste 30 centimeter uit de buur van de smart key
worden gehouden.
Een Slimme sleuteltag aan uw voertuig koppelen
Een slimme sleuteltag is standaard aan het voertuig gekoppeld wanneer het voertuig geactiveerd
wordt. U kunt de andere slimme sleuteltag ook aan het voertuig koppelen via de NIO-app.
Schakel Bluetooth in op uw telefoon, open de NIO-app en tik op Mijn
voertuig > Slimme sleuteltag koppelen. Houd de ontgrendelknop op de slimme sleuteltag 3
seconden ingedrukt om de koppelmodus te openen. Selecteer, nadat de NIO-app de slimme sleuteltag
gedetecteerd heeft, de slimme sleuteltag om te koppelen. Daarna kunt u de koppelstatus van deze sleuteltag
controleren of deze verwijderen op de NIO-app indien nodig.
Opgelet智能钥匙绑定车辆
Eén slimme sleutelhanger kan slechts aan één voertuig worden gekoppeld. Als via uw
account een slimme sleutelhanger is gekoppeld aan een ander voertuig, kunt u deze nog steeds niet
vinden in de NIO-app als u de knop op de slimme sleutelhanger ingedrukt houdt.
Het aantal slimme sleutelhangers dat aan één voertuig kan worden gekoppeld, is beperkt.
Om een nieuwe slimme sleutelhanger te koppelen, moet u eerst de bestaande op de pagina
Sleutelbeheer uit de NIO-app verwijderen.
Ontgrendelen/vergrendelen met de NFC-sleutel
U of de gemachtigde gebruiker kan een mobiele telefoon met NFC of een NFC-kaart gebruiken om de
auto te ontgrendelen of te vergrendelen. U kunt de NFC-sleutel eenvoudig beheren en deze eenvoudig
verwijderen op de interface voor het beheren van het sleutel.
De auto vanaf uw telefoon ontgrendelen of vergrendelen:
Om uw NFC-telefoonsleutel te krijgen, gaat u in de NIO-app naar Mijn
auto > Instellingen > Sleutels.
Schakel de NFC-functie van de mobiele telefoon in en stel NIO in als de standaard betaal-app.
Houd het scherm van de telefoon ontgrendeld, breng de NFC-sensorzone van de telefoon dicht
bij de NFC-sensorzone van de B-stijl aan bestuurderskant. De NIO-app geeft nu de melding "NFC-sleutel
wordt gebruikt". Zodra de auto is ontgrendeld, beweegt de portierhendel automatisch naar buiten. De
portierhendel beweegt automatisch naar binnen wanneer de auto wordt vergrendeld. Ook hoort u dan een
duidelijke "klik" die de vergrendeling aangeeft.
U kunt ook de NFC-kaart eventjes dicht bij de NFC-sensorzone van de B-stijl aan bestuurderskant
houden. De auto wordt dan automatisch ontgrendeld of vergrendeld. Zodra de auto is ontgrendeld, beweegt de
portierhendel automatisch naar buiten. De portierhendel beweegt automatisch naar binnen wanneer de auto
wordt vergrendeld. Ook hoort u dan een duidelijke "klik" die de vergrendeling aangeeft.
OpgeletNT2 NFC 功能
Het NFC-detectiebereik is minder dan 10 millimeter. Wij adviseren u om uw mobiele
telefoon of NFC-kaart kortstondig in de buurt van het NFC-detectiegebied te houden om de auto te
ontgrendelen of te vergrendelen.
Nadat u de auto hebt ontgrendeld met NFC, kun u de auto nog steeds vergrendelen via
andere methoden (zoals uw smart key of noodsleutel). We adviseren u om u smart key of telefoon bij u
te dragen.
Bewaar uw NFC-kaart op een veilige plaats. Bescherm hem tegen schokken, buigen, hoge
temperaturen, sterke trillingen en schade door vloeistoffen.
U kunt de NFC-functie niet gebruiken tijdens het updaten van de auto. Draag de smart key
bij u om de auto te ontgrendelen.
Om de auto te ontgrendelen of vergrendelen via NFC, logt u in bij de NIO-app en downloadt
u de NFC-sleutel opnieuw in het geval u geen geauthenticeerde NFC-sleutel kunt krijgen. Als geen
geauthenticeerd NFC-sleutel wordt gedetecteerd, controleert u of de auto hoort bij de NFC-account.
Open vervolgens de NFC-applicatie opnieuw en ontgrendel het telefoonscherm om de auto opnieuw te
ontgrendelen of te vergrendelen. Als NFC nog steeds niet werkt, neemt u contact op met NIO.
Bluetooth-sleutel
Zodra de Bluetooth-sleutel is ingeschakeld op uw telefoon, hoef u de smart key niet meer bij u te
dragen. U kunt de auto vergrendelen, ontgrendelen en starten met uw mobiele telefoon.
Ga in de NIO-app naar de interface Mijn auto > Instellingen >
Sleutel en tik op Toegang. Zodra u toegang hebt tot de sleutel,
schakelt u Bluetooth op uw mobiele telefoon in en benadert u de ontgrendelde auto. Het Bluetooth-signaal van
de auto wordt gekoppeld aan uw telefoon en activeert de Bluetooth-sleutelservice.
Eenmaal geactiveerd, kun u de Bluetooth-sleutel normaal gebruiken. De NIO-app kan de smart key
vervangen om de auto te ontgrendelen en te vergrendelen. Als u de auto nadert met een eerder gekoppelde
Bluetooth-sleutel, maakt de app automatisch verbinding met de auto.
U kunt op de pagina "Mijn auto" controleren of de Bluetooth-sleutel is verbonden met de auto, en
u kunt de Bluetooth-sleutel beheren op de interface voor sleutelbeheer.
Wanneer de auto geparkeerd staat, de Bluetooth-sleutel ingeschakeld is en zich binnen het bereik
van de Bluetooth-verbinding van de auto bevindt (doorgaans ongeveer 30 tot 70 meter, afhankelijk van de
Bluetooth-verbindingsstatus), kan de Bluetooth-sleutel de volgende functies uitvoeren:
Ga in de NIO-app naar de interface "Mijn auto" en tik op de knop Vergrendelen/Ontgrendelen om
de auto te vergrendelen of te ontgrendelen, waarbij de portierhendel automatisch naar binnen of naar
buiten beweegt.
Raak met uw telefoon het aangewezen gebied op de portierhendel aan om de auto te ontgrendelen
of te vergrendelen.
Nadat op het middendisplay Ontgrendelen bij naderen is ingeschakeld, nadert u de auto tot
binnen een bepaalde afstand met de telefoon en de auto zal automatisch worden ontgrendeld.
Nadat op het middendisplay Vergrendelen bij verlaten is ingeschakeld, nadert u de auto tot
binnen een bepaalde afstand met de telefoon en zal de auto automatisch worden ontgrendeld.
Open en sluit de bagageruimte door op de ontgrendelknop van de bagageruimte te drukken of in
de NIO-app op de interface Mijn auto.
In de NIO-app kunt u op de interface Mijn auto de auto lokaliseren, de ruiten openen/sluiten
of de auto naar u toe laten rijden.
Start de auto door het rempedaal in te trappen nadat u de auto hebt ontgrendeld met de
Bluetooth-sleutel, op de bestuurdersstoel bent gaan zitten en het portier hebt gesloten.
Opgelet手机蓝牙钥匙
Als u door een fout in de Bluetooth-verbinding de auto niet kunt
vergrendelen/ontgrendelen met de Bluetooth-sleutel, herstelt u de fout en probeert u het opnieuw.
Als de fout in de Bluetooth-verbinding ervoor zorgt dat u de auto niet kunt starten met
de Bluetooth-sleutel, maakt u opnieuw verbinding via Bluetooth en probeert u het opnieuw.
Zowel de eigenaar van de auto als gemachtigde gebruikers kunnen een digitale
Bluetooth-sleutel aanmaken, maar het aantal digitale Bluetooth-sleutels dat aan de auto gekoppeld
kan worden is beperkt.
Zowel de eigenaar van de auto als gemachtigde gebruikers kunnen een Bluetooth-sleutel
aanmaken, maar het aantal Bluetooth-sleutels dat aan de auto gekoppeld kan worden is beperkt.
U kunt de auto nog steeds vergrendelen met de Bluetooth-sleutel, zelfs als er nog mensen
in de auto zitten. De inzittenden kunnen indien nodig de auto verlaten, maar het alarm zal worden
geactiveerd.
Als een smart key of telefoon met de digitale Bluetooth-sleutel in de auto is
achtergelaten, kunt u de auto nog steeds vergrendelen met de smart key en zal de NIO-app u eraan
herinneren dat een sleutel in de auto is achtergelaten.
Als een smart key of telefoon met de digitale Bluetooth-sleutel in de auto is
achtergelaten, kunt u de auto nog steeds vergrendelen met de smart key en zal de NIO-app u eraan
herinneren dat een sleutel in de auto is achtergelaten.
Find My Car
Uw auto terugvinden wanneer deze ver weg staat
U of uw gemachtigde gebruiker kan de informatie over de parkeerlocatie van uw auto controleren
in de NIO-app. Wanneer de auto verbonden is met het netwerk, kunt u de huidige plaats waar de auto
geparkeerd staat controleren bovenaan de interface "Mijn auto" in de NIO-app. Tik op de locatie-informatie
om de plaats waar de auto staat te controleren op de interface van de kaart.
Om deze functie in of uit te schakelen, gaat u onderaan het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Rijden en parkeren > Foto van autolocatie.
Wanneer deze functie is ingeschakeld en u de auto hebt geparkeerd en bent uitgestapt, worden
automatisch foto's van de parkeeromgeving en de onderkant van de auto gemaakt en verwerkt en geüpload naar
de NIO-app, waar u de informatie over het parkeerterrein kunt bekijken door op de locatie van de auto te
tikken op de interface "Mijn auto" van de app op uw mobiele telefoon.
Opmerking寻车照片功能采集的图片均会进行脱敏及加密处理,保护用户隐私。
Foto's die worden vastgelegd door de functie Find My Car worden geanonimiseerd en
versleuteld om de privacy van de gebruiker te beschermen.
Uw auto terugvinden wanneer deze dichtbij staat
Wanneer niet met de auto wordt gereden en de geldige sleutel zich binnen 70 meter van de auto
bevindt (dit varieert afhankelijk van de status van de smart key en de omgeving van de auto), drukt u
binnen 3 seconden twee keer op de vergrendelknop van de smart key zodat de claxon van de auto een
geluidssignaal voortbrengt en de richtingaanwijzers knipperen, om de precieze locatie van de auto aan te
geven. Druk nogmaals op de knop om de acties van Find My Car uit te schakelen, zo niet dan worden deze na
10 seconden automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de Bluetooth-sleutelfunctie is ingeschakeld of als de auto verbonden is met het
netwerk, kunt u ook in de NIO-app op de interface "Mijn auto" op de knop "Find My Car" tikken om de auto
te zoeken, waardoor de claxon van de auto een geluidssignaal voortbrengt en de richtingaanwijzers
knipperen. Druk nogmaals op deze knop om de acties van Find My Car uit te schakelen.
Ontgrendelen/vergrendelen met de NIO-app
Als u ver weg bent van de auto, kunt u in de NIO-app naar de interface "Mijn auto" gaan en tikken
op Portiersloten om de portieren vanaf afstand te ontgrendelen of te
vergrendelen.
Wanneer uw op Portiersloten drukt, kunt u ook Ontgrendelen selecteren. In dat geval wordt de auto ontgrendeld en beweegt de
portierhendel naar buiten. Ga op de bestuurdersstoel zitten en trap binnen 2 minuten het rempedaal in om de
auto te starten.
Om met de NIO-app de auto te ontgrendelen of te vergrendelen, moet aan de volgende vereisten
worden voldaan:
De gebruiker moet de eigenaar van de auto zijn of gemachtigd zijn door de eigenaar.
De auto staat in de parkeerstand (P) en alle portieren zijn gesloten.
De mobiele telefoon en de auto zijn verbonden met het netwerk.
De functie Ontgrendelen/vergrendelen via Bluetooth op de mobiele telefoon is uitgeschakeld
(anders krijgt deze functie de voorkeur).
Als een gebruiker zijn auto niet kan ontgrendelen via de app op zijn mobiele telefoon, kan hij
contact opnemen met het NIO Service Center voor hulp.
Sleutelloos ontgrendelen/vergrendelen
Als u een geldige afstandsbediening bij zich draagt, of op uw smartphone de Bluetooth-sleutel
hebt ingeschakeld, kunt u de auto ontgrendelen of vergrendelen door het betreffende deel van een van de
portierkrukken aan te raken.
Als de afstandsbediening in de auto achterblijft of als een van de portieren (of de achterklep,
of de kap van de voorbak) open staat, en wanneer u dan op de vergrendelknop van een van de portieren drukt
om de functie "Vergrendelen zonder sleutel" te activeren van buiten de auto, wordt de auto in die situatie
niet volledig vergrendeld en klinkt de claxon even om u erop attent te maken dat u de sleutel uit de auto
moet meenemen of het betreffende portier eerst moet dicht doen.
Opgelet进行无钥匙解锁/上锁操作时,车辆需挂 P 挡且车门、前盖及尾门均关上。
Om het voertuig te ontgrendelen/vergrendelen zonder een sleutel te gebruiken, moet u ervoor
zorgen dat het voertuig in de parkeerstand staat en dat alle deuren, de motorkap en de kofferbak gesloten
zijn.
Opgelet 进行无钥匙上锁操作时,请勿使用蛮力按压车外门把手。
Bij het vergrendelen van de auto zonder sleutel, drukt u niet te grote kracht op de
portierhendels op de buitenkant van de auto.
Mensen met een geïmplanteerde pacemaker moeten ten minste 22 centimeter uit de buurt blijven
van de antenne binnenin de auto om interferentie tussen het sleutelloze ontgrendelingssysteem en de
functionaliteit van hun pacemaker te voorkomen.
Locatie van de interne Bluetooth-antennes:
Onder de kap van de achteruitkijkspiegel;
Onder het linker achterportier;
Onder het rechter achterportier;
Dak achteraan;
Boven de achterbumpersteun.
Ontgrendelen/vergrendelen op de middenconsole
U kunt de auto ontgrendelen of vergrendelen met de vergrendelknop op de middenconsole.
Wanneer de auto volledig ontgrendeld is en alle portieren dicht zijn, kunt u de auto
vergrendelen door te drukken op de vergrendelknop op de middenconsole. Het middendisplay geeft de
vergrendelde status van de auto weer en de led in de knop gaat groen branden.
Wanneer de auto volledig vergrendeld is (niet van buitenaf) of wanneer alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld is, kunt u de auto ontgrendelen door te drukken op de vergrendelknop op de
middenconsole. Het middendisplay geeft de ontgrendelde status van de auto weer en de led in de knop gaat
uit.
Ontgrendelen/vergrendelen in noodgevallen
De auto in een noodgeval van buitenaf ontgrendelen/vergrendelen
Wanneer u de auto niet van buitenaf kunt ontgrendelen of vergrendelen met een van de hiervoor
genoemde conventionele methoden, kunt u de fysieke noodsleutel gebruiken om het bestuurdersportier te
ontgrendelen of te vergrendelen.
Opgelet请将物理应急钥匙带出车外并妥善保管,以备紧急解锁或上锁时使用。
Bewaar de fysieke noodsleutel op een veilige plaats buiten de auto, zodat u deze kunt
gebruiken om in noodgevallen de auto te vergrendelen of te ontgrendelen.
De gebruiksinstructies voor de fysieke sleutel zijn als volgt:
Gebruik de schuifknop op de fysieke sleutel en trek het metalen deel van de fysieke
sleutel eruit.
Houd het voorste deel van de portierhendel op de buitenkant van het bestuurdersportier
ingedrukt zodat de portierhendel naar buiten beweegt.
Houd de portierhendel op de buitenkant van de auto met één hand vast terwijl u de fysieke
sleutel met de andere hand in het sleutelgat van de portierhendel steekt. Draai de sleutel linksom
om het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Om de auto te vergrendelen kunt u de fysieke sleutel gebruiken om de groef in het
sleutelgat aan de zijkant van het portier naar de verticale stand te draaien. Nadat het portier
gesloten is, wordt deze vergrendeld.
Nadat u het bestuurdersportier hebt ontgrendeld met behulp van de fysieke noodsleutel, moet
u, als u daarna de portieren wilt vergrendelen met de smart key, eerst het bestuurdersportier één keer
ontgrendelen en vergrendelen om de cilinder van het portierslot terug te stellen. Hiermee wordt
voorkomen dat het bestuurdersportier ontgrendeld blijft.
Als de accu van de auto leeg is en u de andere portieren wilt vergrendelen, draait u de
portiervergrendelingsopening naar beneden en sluit u het portier om het te vergrendelen. Het portier kan
in zo'n situatie echter niet vanaf de buitenkant worden geopend.
De auto in een noodgeval van binnenuit ontgrendelen
Als de hele auto is vergrendeld en een portier in een noodgeval moet worden geopend
(bijvoorbeeld wanneer de elektronische schakelaar op de binnenhandgreep niet werkt of de auto doordrenkt
is met water), moet u één keer aan de mechanische schakelaar van de binnenhandgreep trekken om het portier
te openen.
OpgeletES7 Opening the Door from Inside in an Emergency
Wanneer de 12V-accu van het voertuig bijna leeg is, kan de fysieke noodsleutel alleen
worden gebruikt om het portier aan de bestuurderszijde te ontgrendelen. Op dat moment kan de
noodsleutel niet worden gebruikt om het hele voertuig te ontgrendelen. De andere portieren
kunnen dan alleen worden ontgrendeld en geopend door te trekken aan de mechanische hendel op de
binnenhandgreep van het portier.
Geen van beide achterportieren kan van binnenuit worden geopend wanneer de
kinderslotfunctie is ingeschakeld. Ze kunnen alleen van buitenaf worden geopend nadat de auto is
ontgrendeld.
In het geval van een ongeval dat voldoende ernstig is om de airbag te activeren,
wordt het kinderslot van de achterportieren automatisch ontgrendeld.
Ontgrendelen bij naderen
Ontgrendelen bij naderen werkt wanneer u een geldige smart key of een mobiele telefoon bij u hebt
waarop de functie Ontgrendelen en starten via Bluetooth is ingeschakeld.
Om deze functie in of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren >
Ontgrendelen bij naderen.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, wordt de auto automatisch ontgrendeld zodra u zich binnen
1,5 meter van de B-stijl bevindt zonder de sleutel te pakken.
Automatisch ontgrendelen in de parkeerstand
Uw auto kan automatisch worden ontgrendeld wanneer hij geparkeerd staat zonder de vergrendelknop
op de middenconsole te gebruiken.
Als de auto automatisch werd vergrendeld door de wegrijvergrendeling (bij een snelheid hoger dan
8 km/u) en de bestuurder op het rempedaal heeft getrapt om de auto tot stilstand te brengen en in de
parkeerstand (P) heeft gezet, wordt de auto automatisch ontgrendeld. Nadat de auto is ontgrendeld, kan de
achterklep vanaf de buitenkant zonder sleutel worden geopend.
Om deze functie in of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren >
Automatisch ontgrendelen in parkeerstand (P).
Vergrendelen bij verlaten
Vergrendelen bij verlaten werkt wanneer u een geldige smart key of een mobiele telefoon bij u
hebt waarop de functie Ontgrendelen en starten via Bluetooth is ingeschakeld.
Zonder de sleutel te pakken zal de auto automatisch worden vergrendeld zodra u 3 tot 7 meter
ervan verwijderd bent. Als de auto is vergrendeld door middel van vergrendelen bij verlaten, wordt een
vergrendelingsgeluid voortgebracht, knipperen de richtingaanwijzers en, indien Automatisch inklappen na
vergrendelen is ingeschakeld, worden de zijspiegels automatisch ingeklapt.
Om deze functie in of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren >
Vergrendelen bij verlaten.
Gebruik vergrendelen bij verlaten alleen op bekende en veilige parkeerterreinen. Nadat
vergrendelen bij verlaten is ingeschakeld, verzekert u zich ervan een geldige smart key bij u te dragen of
de functie Ontgrendelen en starten via Bluetooth op uw mobiele telefoon in te schakelen, en controleert u of
de auto met succes wordt vergrendeld terwijl u wegloopt.
Waarschuwing离开车辆时请确认车辆已成功自动上锁,保障车内财产安全。
Wanneer vergrendelen bij verlaten is ingeschakeld, verzekert u zich ervan dat geen
kinderen of huisdieren in de auto achterblijven voordat u wegloopt om ongevallen te voorkomen.
Bij het verlaten van de auto kunt u controleren of de auto automatisch vergrendeld is en
uw eigendommen beschermd zijn aan de hand van het slotbevestigingsgeluid of door de status van de
auto visueel te controleren (via de koplampen, zijspiegels of app op uw mobiele telefoon).
Als nog een andere geldige smart key in de auto ligt of als niet wordt voldaan aan andere
vergrendelingsvoorwaarden (zoals geopende portieren, kap van de voorbak of achterklep, of als
vergrendelen bij verlaten niet is geselecteerd op het middendisplay), wordt vergrendelen bij
verlaten uitgeschakeld.
Leg de smart key niet naast communicatieapparaten, zoals telefoons en
Bluetooth-koptelefoons, om te voorkomen dat de auto per ongeluk wordt vergrendeld als gevolg van
signaalinterferentie.
DC-laadpalen, hoogspanningsverdeelstations en andere apparaten met sterke magnetische
velden produceren sterke interferentie die het signaal van de smart key beïnvloedt. In sommige
gevallen kan dit onverwachte vergrendeling of geweigerde vergrendeling veroorzaken. We raden u aan
de smart key bij u te dragen om ongemak te voorkomen.
Wegrijvergrendeling
Uw auto kan automatisch worden vergrendeld tijdens het rijden.
Wanneer de auto ontgrendeld is en alle portieren, de kap van de voorbak en de achterklep gesloten
zijn, vergrendelt de auto automatisch alle portieren wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan 8 km/u.
Opmerking车辆由静止到行驶的过程中,只能触发一次自动上锁功能。
De wegrijvergrendeling wordt alleen geactiveerd wanneer het voertuig overgaat van stilstaand
naar bewegend.
Antidiefstalsysteem
Zodra de auto van buitenaf is vergrendeld (inclusief de achterklep en de kap van de voorbak) met
de smart key, NIO-app, NFC-functie of fysieke noodsleutel, wordt het antidiefstalsysteem automatisch
ingeschakeld.
Als iemand een portier probeert te openen zonder dat hij of zij een geldige afstandsbediening bij
zich heeft (of wanneer deze persoon een afstandsbediening zonder geldige machtiging bij zich heeft), wordt
het antidiefstalsysteem geactiveerd en gaat het alarm af: de richtingaanwijzers knipperen en de claxon
klinkt. Om het alarm te deactiveren kunt u de auto van buitenaf ontgrendelen met de afstandsbediening, de
NIO-app of de NFC-functie.
Bediening van de portierhendels
De portierhendel bewegen automatisch naar buiten wanneer de auto ontgrendeld wordt en bewegen
naar binnen wanneer de auto vergrendeld wordt of zodra de rijsnelheid hoger wordt dan 8 km/u.
Wanneer een portier automatisch in de gesloten stand wordt getrokken of een portierhendel op
de buitenkant automatisch wordt ingetrokken, dient u te voorkomen dat passagiers, met name kinderen, hun
handen ertussen steken om letsel te voorkomen.
Naar buiten bewegen van de verzonken portierhendels
Om deze functie in of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren >
Verzonken portierhendels uit.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunt u de portierhendel aan de binnenkant aanraken om de
portierhendel naar buiten te bewegen. Het portier springt dan iets open zodat u het portier gemakkelijk
kunt openen. Wanneer u het portier sluit, geef u het gewoon een duwtje waarna het portier magnetisch wordt
gesloten vanuit half gesloten stand.
OpmerkingES7若佩戴绝缘手套导致门把手轻触功能失效,可手动轻拉门把手,即可实现开门操作。
Als de portierhandgreep niet wordt uitgeklapt omdat u geïsoleerde handschoenen draagt, dan
kunt u er iets aan trekken om het portier te openen.
Naar binnen bewegen van de verzonken portierhendels
Om deze functie in of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u uw op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren >
Verzonken portierhendels in.
Nadat deze functie is ingeschakeld, bewegen de portierhendels automatisch naar binnen 20
seconden nadat de auto is ontgrendeld om te voorkomen dat de hendels voetgangers raken of dat de portieren
door vreemden worden geopend.
Nadat de portierhendels naar binnen zijn bewogen, kunt u ze weer naar buiten laten bewegen door
het sensorgebied van de portierhendels aan te raken.
Als de portierhendel op de buitenkant van de auto niet naar buiten kan bewegen, houdt u het
voorste deel van de betreffende portierhendel aangeraakt om deze handmatig naar buiten te bewegen.
Elektronische schakelaar voor de bediening van de portieren
U kunt het portier van binnenuit openen door op de elektronische schakelaar op de
binnenhandgreep van het betreffende portier te drukken. Druk één keer op de schakelaar als het portier
ontgrendeld is, en twee keer als het portier vergrendeld is. Het betreffende portier gaat open.
Opgelet内把手电子开关
Tijdens het rijden wordt de elektronische schakelaar op de binnenhandgreep van het
portier automatisch uitgeschakeld. Let goed op dat u veilig rijdt.
De elektronische schakelaar op de binnenhandgreep van het portier mag alleen worden
ingeschakeld als de auto in de parkeerstand (P) staat of als de veiligheidsgordel van de
gebruiker is losgemaakt.
Bediening van de achterklep
Waarschuwing车辆行驶中,请确保尾门处于关闭状态。
Verzeker u ervan dat de achterklep gesloten is wanneer u met de auto rijdt.
Waarschuwing 在打开或关闭尾门前,请确认无人在尾门的开/闭行程附近,以防人员受伤。
Voordat u de achterklep opent of sluit, controleert u of zich geen obstakels (mensen of
voorwerpen) in de buurt van het pad van de achterklep bevinden om persoonlijk letsel of schade aan
eigendommen te voorkomen.
Opgelet 打开尾门前需清除尾门上的附着物(如雪和冰),否则可能导致尾门打开后突然关闭。
Voordat u de achterklep opent, verwijdert u eerst materialen die erop vast zitten, zoals
sneeuw en ijs. Anders kan het ertoe leiden dat de achterklep open gaat en plotseling weer dicht gaat.
De achterklep openen en sluiten door op de knop te drukken
Wanneer u de afstandsbediening bij u draagt, drukt u licht op de knop op de handgreep van de
achterklep om de achterklep te openen.
Bij het openen van de achterklep kunt u de achterklepknop een paar seconden ingedrukt houden.
De stand van de achterklep op dat moment kan automatisch in het geheugen worden opgeslagen.
Uw auto is uitgerust met een functie voor het sluiten van de achterklep met één klik.
Druk op de knop op de achterklep om de klep automatisch te sluiten en te vergrendelen. U hoort
een "klik" die de sluiting bevestigt.
De achterklep openen en sluiten op het middendisplay
Om de achterklep te openen, gaat u op het middendisplay naar de interface Instellingen en tikt
u op Portier- en ruitvergrendelingen > Portieren > Achterklep.
De achterklep openen: Houd het pictogram Achterklep ingedrukt,
waarna de achterklep automatisch wordt geopend.
De achterklep sluiten: Houd het pictogram Achterklep ingedrukt,
waarna de achterklep automatisch wordt gesloten.
Tijdens het openen of sluiten van de achterklep kunt u de beweging pauzeren door op het
pictogram Achterklep te tikken.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Portier-
en ruitvergrendelingen > Portieren > Geheugen hoog om de maximale openingshoogte van de
achterklep in te stellen met behulp van het realtime animatiedisplay.
De achterklep openen en sluiten met de smart key
Om de achterklep te openen of te sluiten, houdt u op de smart key de knop voor de achterklep 2
seconden ingedrukt.
Tijdens het openen of sluiten van de achterklep kunt u de beweging pauzeren door op de knop
voor de achterklep te drukken.
Opgelet如果智能钥匙电量不足,则无法执行该操作,需及时更换电池。
Als de batterij van de smart key leeg is, moet deze onmiddellijk worden vervangen. Anders zal
deze snel niet meer functioneren.
De achterklep openen en sluiten in de NIO-app
Terwijl de auto in de parkeerstand (P) staat en de portieren gesloten zijn, opent u in de
NIO-app de interface Mijn auto en tikt u op het pictogram Achterklep om de
achterklep te openen. Tik nogmaals op het pictogram Achterklep om de
achterklep te sluiten. Als de achterklep tijdens het sluiten wordt geblokkeerd, ontvangt u hierover een
melding.
Opgelet只有车辆处于联网状态下,才能执行该操作。
Deze bediening kan alleen worden uitgevoerd wanneer de auto verbonden is met het netwerk.
De achterklep openen en sluiten met de schopdetectie
Wanneer u de handen vol hebt of als het gewoon niet uitkomt om de sleutel te pakken, kunt u de
achterklep openen met behulp van de schopdetectie onder de achterbumper.
Til uw voet ter hoogte van het midden van de achterbumper op tot dicht onder de achterbumper en
maak dan een schopbeweging naar voren tot minstens 10 cm onder de bumper en trek uw voet vervolgens snel
terug om de achterklep te openen. U kunt de achterklep ook openen door met uw voet zijdelings te bewegen
van de ene kant naar de andere, minstens 10 cm onder de achterbumper.
Om de achterklep met behulp van de schopdetectie te kunnen openen, moet u uw Bluetooth-sleutel
of de smart key bij u dragen.
Opgelet 车辆需处于静止状态。脚尖横扫的运动的范围建议约为于车尾中部。
De auto moet stilstaan.
De schopsensor bevindt zich ongeveer in het midden van de achterbumper.
Om te voorkomen dat de achterklep per ongeluk wordt geopend door iemand in de buurt van de
achterklep, kunt u op het middendisplay naar de interface Instellingen gaan, tikken op Portier- en ruitvergrendelingen > Schopsensor van de achterklep en deze functie
uitschakelen.
Wanneer u de schopdetectie gebruikt om de achterklep te openen, mag u uw voet niet vaak
heen en weer bewegen.
Plaats uw voet niet gedurende een lange tijd onder de bumper. Anders gaat de achterklep
niet open.
Raak de achterklep niet aan voordat deze stopt met open gaan.
Deze functie kan tijdelijk zijn uitgeschakeld in situaties, waaronder maar niet beperkt tot:
Vaak openen en sluiten;
Een twijfelend been;
Wanneer niet binnen het detectiebereik wordt geschopt.
Als de achterklep niet reageert, wacht enkele seconden en probeer het opnieuw, of gebruik een
andere methode om de achterklep te openen of te sluiten.
De achterklep handmatig openen en sluiten
Als de achterklep niet goed wordt geopend of gesloten, kunt u deze handmatig langzaam en soepel
openen of sluiten.
Waarschuwing避免大力快速开闭电动尾门,否则可能会导致组件损坏。
Vermijd het krachtig en snel openen en sluiten van de kofferbakklep omdat dit kan leiden tot
schade aan het onderdeel.
Antiklembeveiliging van de achterklep
Uw auto is uitgerust met een antiklembeveiliging op de achterklep.
Als een obstakel de beweging van de achterklep bij automatisch openen of sluiten belemmert,
stopt het openen of sluiten en wordt de antiklembeveiliging geactiveerd.
Het openen wordt onderbroken, de achterklep stopt en u hoort een lang waarschuwingssignaal.
Het sluiten wordt onderbroken, de achterklep stopt, u hoort een lang waarschuwingssignaal
en de achterklep gaat weer een stukje omhoog.
Ruitbediening
Het portierpaneel van het bestuurdersportier is uitgerust met bedieningsknoppen om alle vier
zijruiten, zodat de ruiten gemakkelijk kunnen worden bediend.
Ruit aan bestuurderszijde
Ruit aan passagierszijde voorin
Achterruit rechts
Achterruit links
Er bevinden zich ook knoppen voor de ruiten op de armsteunen van de andere drie portieren,
waarmee de passagiers de ruiten kunnen bedienen.
Duw de knop van de ruit naar voren om de geopende stand van de ruit te regelen. Duw deze knop
snel helemaal naar voren en laat de knop los om de ruit volledig te openen (met één druk ruit openen).
Trek de knop van de ruit naar achteren om de gesloten stand van de ruit te regelen. Trek deze
knop snel helemaal naar achteren en laat de knop los om de ruit volledig te sluiten (met één druk ruit
sluiten).
Daarnaast kunt u ook alle ruiten bedienen door op het middendisplay naar de interface
Instellingen te gaan, te tikken op Portier- en ruitvergrendelingen > Ruiten
en de functies Sluiten, Kier, Openen, Favoriet te selecteren.
Sluiten: Als deze functie is ingeschakeld, worden alle ruiten
gesloten.
Kier: Als deze functie is ingeschakeld, worden alle ruiten
ongeveer 25 mm geopend.
Openen: Als deze functie is ingeschakeld, worden alle ruiten
geopend.
Favoriet: Houd dit ingedrukt om de huidige standen van alle
ruiten te onthouden. Wanneer dit wordt ingeschakeld, worden alle ruiten in de opgeslagen stand gezet.
Als de auto in de parkeerstand (P) staat en niemand op de bestuurdersstoel zit, kunt u de ruiten
bedienen met behulp van de smart key:
Houd de ontgrendelknop op de smart key ingedrukt om alle ruiten te openen;
Houd de vergrendelknop ingedrukt om alle ruiten te sluiten;
Laat tijdens het openen of sluiten van de ruiten de ontgrendelknop of vergrendelknop los om
de ruiten in de huidige stand te stoppen.
De vier ruiten hebben een antiklembeveiliging. Wanneer de beweging van de ruit door een vreemd
voorwerp wordt geblokkeerd, stopt de beweging omhoog en gaat de ruit een bepaalde afstand weer omlaag.
Het werkingsgebied van de antiklembeveiliging wordt in de onderstaande afbeelding aangegeven:
Let er bij het sluiten van de ruiten op dat kinderen en andere passagiers hun handen en hoofd
uit de buurt houden. De ruiten hebben een antiklembeveiliging. Als een ruit zonder aandacht of controle
wordt gesloten, kan dit leiden tot letsel als gevolg van een ongeval. Probeer dit niet uit want het kan
door onverwachte factoren defect zijn en letsel veroorzaken.
Wanneer een van de volgende situaties zich voordoet, wordt de antiklembeveiliging van de
betreffende ruit tijdelijk uitgeschakeld, en wordt ook de functie automatisch openen uitgeschakeld (deze
twee functies worden automatisch na 10 seconden weer hersteld):
Wanneer de ruit bevriest en het sluiten wordt onderbroken.
Als de antiklembeveiliging drie keer binnen 15 seconden wordt geactiveerd, waardoor het
sluiten wordt onderbroken.
Als de beveiligingsfunctie voor automatisch openen en de antiklembeveiliging niet werken (zoals
wanneer de accuspanning te laag is of na een stroomonderbreking), kunt u als volgt opnieuw initialiseren:
Bedien de knop van de bijbehorende ruit om de ruit volledig te sluiten;
Bedien de knop om de ruit een klein stukje te openen;
Bedien de knop nogmaals om de ruit volledig te sluiten;
Bedien de knop om de ruit volledig te openen.
Glazen dak en zonnescherm
Knop voor het zonnescherm
Druk de achterkant van de knop voor het zonnescherm diep in om het zonnescherm met één druk
te openen. Druk de achterkant van de knop voor het zonnescherm licht in om de openingsstand van het
zonnescherm aan te passen.
Druk de voorkant van de knop voor het zonnescherm diep in om het zonnescherm met één druk te
sluiten. Druk de voorkant van de knop voor het zonnescherm licht in om de sluitingsstand van het
zonnescherm aan te passen.
Knop voor het glazen dak
Druk de achterkant van de knop voor het glazen dak diep in om het glazen dak met één druk tot
halverwege te openen. Druk de achterkant van de knop voor het glazen dak licht in om de openingsstand
van het glazen dak aan te passen.
Druk de voorkant van de knop voor het glazen dak diep in om het glazen dak met één druk te
sluiten. Druk de voorkant van de knop voor het glazen dak licht in om de sluitingsstand van het glazen
dak aan te passen.
U kunt het openen en sluiten van het zonnescherm en het glazen dak ook bedienen met
NOMI-spraakopdrachten of het bedieningsscherm achterin.
Opgelet天窗未完全关闭,遮阳帘也不能完全关闭。
Het zonnedak is niet volledig gesloten. Het zonnescherm kan niet volledig worden gesloten.
Ondanks de antiklemfunctie van het zonnedak en het zonnescherm mag u deze niet willekeurig
bedienen om letsel door storingen als gevolg van externe factoren te voorkomen.
Instructies voor opladen
Om uw auto in goede staat te houden, moet u hem onmiddellijk opladen wanneer de accu bijna leeg
is.
De auto kan alleen worden opgeladen tijdens parkeren. Opladen is niet beschikbaar wanneer de
auto in de rijstand staat (in de R- of D-stand) of tijdens een software-update.
De laadpoort bevindt zich aan de rechterkant van de auto en ondersteunt zowel gelijkstroom
(DC) als wisselstroom (AC) opladen.
Om ongevallen te voorkomen, mag u het opladen niet uitvoeren in omgevingen met ontvlambare
gassen of vloeistoffen. Laad op in een goed geventileerde ruimte.
Wij adviseren u om tijdens het opladen een bepaalde afstand tot de laadpaal te vanwege het
risico dat gepaard gaat van hoogspanning. Om persoonlijk letsel te voorkomen, mag u de metalen
contactpunten in de lader of laadpoort niet aanraken.
Het is minderjarigen niet toegestaan om laadapparatuur te gebruiken en ze moeten tijdens
het opladen uit de buurt van de oplaadlocatie worden gehouden.
Laad niet op wanneer de laadapparatuur beschadigd, verroest of vochtig is of vreemde
voorwerpen bevat.
Het is ten strengste verboden om zelf de laadstekker en laadapparatuur te wijzigen of te
demonteren.
Gebruik laadapparatuur die voldoet aan de lokale normen voor het opladen van de auto. Als u
dit niet doet, kan de auto mogelijk niet worden opgeladen en kan de auto of de laadapparatuur
beschadigd raken, wat kan leiden tot persoonlijk letsel.
Laad niet op in open ruimtes tijdens hevige regenval of extreme weersomstandigheden omdat
dit het opladen kan verhinderen en schade aan de auto of de laadapparatuur kan veroorzaken.
Inspecteer vóór het opladen de lader en de laadpoort van de auto op vervormingen,
verkleuringen of brandplekken. Als afwijkingen worden gevonden, mag u niet opladen om schade aan de
auto of de laadapparatuur te voorkomen. In ernstige gevallen kan dit leiden tot persoonlijk letsel.
Neem zo nodig contact op met het NIO Service Center.
Controleer vóór het opladen de lader en de laadpoort van de auto op vuil of vreemde
voorwerpen. Houd de raakvlakken schoon om storingen tijdens het laden of schade aan de laadpoort te
voorkomen.
Als zich een storing in de laadapparatuur voordoet, neemt u contact op met de fabrikant van
de laadapparatuur en probeert u het niet zelf op te lossen.
Controleer na blootstelling aan regen of er water in de laadpoort terecht is gekomen
voordat u gaat opladen. Laad niet op wanneer waterdruppels of condens duidelijk zichtbaar zijn in de
laadpoort omdat dit ertoe kan leiden dat opladen onmogelijk wordt en de auto of de laadapparatuur
beschadigd kan raken.
Gebruik tijdens het opladen geen hogedrukreinigers om het gebied van de laadpoort schoon te
maken, omdat dit het oplaadproces kan onderbreken en mogelijk schade kan toebrengen aan de auto of de
laadapparatuur.
Gebruikers met geïmplanteerde pacemakers moeten uit de buurt blijven van auto's die bezig
zijn met snelladen om elektromagnetische interferentie te voorkomen die de normale werking van
medische apparaten kan beïnvloeden.
Als u tijdens het opladen een ongebruikelijke geur of rook uit de auto waarneemt, stopt u
onmiddellijk met opladen en neemt u contact op met het NIO Service Center.
Voordat u het laadproces hebt gestopt, mag u de lader niet met geweld loskoppelen om te
voorkomen dat bij de laadpoort een vlamboog ontstaat, waardoor de auto of de laadapparatuur beschadigd
kan worden en, in extreme situaties, lichamelijk letsel kan ontstaan.
Opgelet环境温度过高或过低时都将影响充电时间,车辆长时间处于低温下将影响电池容量。
Te hoge of te lage omgevingstemperaturen kunnen van invloed zijn op de oplaadduur en langdurige
blootstelling van de auto aan lage temperaturen kan de capaciteit van de accu aantasten.
Laadbedieningen
U kunt de auto opladen met zowel Power Home als Power Charger.
Laadprocedure
Zet de auto in de parkeerstand (P), veeg (gedurende ongeveer 1 seconde) over het gebied
boven de laadpoort, of veeg op het middendisplay op de hoofdinterface naar rechts om de pagina "Snelle
toegang" te openen en tik op Laadpoort, waarna de afdekking van de
laadpoort automatisch wordt geopend. Het controlelampje van de laadpoort brandt continu wit.
Terwijl de afdekking van de laadpoort draait en nadat het draaien is voltooid, mag u de
afdekking niet met kracht bewegen om beschadiging te voorkomen.
Controleer of de laadkabel en de laaduitrusting in goede staat verkeren en sluit de
laadkabel aan op de laadpoort van de auto. De laadkabel en de laadpoort beginnen zich op elkaar af te
stemmen: als het controlelampje van de laadpoort begint te knipperen en vervolgens blauw brandt, werkt
de laadpoort correct. Als de afstemming mislukt of te lang duurt, knippert het controlelampje van de
laadpoort blauw en gaat vervolgens uit, waarna u de laadkabel opnieuw moet aansluiten.
Om de functie in te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface Instellingen
en tikt u op Accu of opent u de NIO-app om de huidige laadstatus te
controleren. Tijdens het opladen moet het controlelampje van de laadpoort blauw branden. Dit geeft aan
dat het opladen bezig is.
Nadat het opladen voltooid is, drukt u op de ontgrendelknop van de laadkabel voordat u de
laadkabel uit de laadpoort trekt.
Als u het opladen tussentijds handmatig wilt stoppen, ontgrendelt u de auto volledig en
tikt u op het middendisplay op de interface Instellingen op Accu om het
opladen te stoppen. Wacht tot het controlelampje van de laadpoort continu groen brandt voordat u de
laadkabel loskoppelt.
Opgelet进行直流快充过程中,可先将车辆解锁,再长按充电口关闭按钮,即可手动停止充电。
Ga recht voor de laadpoort staan wanneer u de laadkabel aansluit of loskoppelt. Als
de laadkabel vast zit, probeert u deze iets op te tillen. Schud de laadkabel niet met kracht
tijdens het aansluiten of loskoppelen om te voorkomen dat de laadkabel of de laadpoort wordt
beschadigd.
Trek tijdens het opladen de laadkabel niet rechtstreeks met kracht eruit omdat dit
vonken en rook in het laadaansluiting kan veroorzaken, waardoor uw persoonlijke veiligheid in
gevaar komt.
Nadat het opladen is voltooid, wacht u 3 seconden voordat u de laadkabel
loskoppelt, om te voorkomen dat u hem te snel eruit trekt, waardoor een vlamboog kan ontstaan
met persoonlijk letsel tot gevolg.
Wij adviseren bij het aansluiten van de laadkabel deze volledig in de
laadaansluiting te steken en vervolgens 2 seconden met uw hand vast te houden voordat u hem
loslaat. Als de laadindicator rood knippert, probeert u nog 1 of 2 keer op te laden met de
laadkabel aan de hand van de bovenstaande stappen. Als het opladen nog steeds mislukt,
vervangt u de laadkabel.
Als het controlelampje van de laadpoort tijdens het opladen rood knippert, gaat u naar een
andere laadpaal en probeert u het daar opnieuw. Als het controlelampje rood blijft knipperen, stopt u
onmiddellijk met opladen en neemt u contact op met het NIO Service Center.
Nadat uw de laadkabel hebt losgekoppeld en opgeborgen, raakt u (gedurende ongeveer 1
seconde) het gebied boven de laadpoort aan en veeg u erover of tik u op Laadpoort op het middendisplay, waarna de klep van de laadpoort automatisch
wordt gesloten.
Wanneer u uw auto oplaadt met behulp van NIO Power Home, zal de afdekking van de
laadpoort automatisch open gaan zodra u de laadkabel loskoppelt van de thuislader, en automatisch
dicht gaan zodra u de laadkabel loskoppelt van uw auto.
De laadkabel kan na het opladen niet worden
losgekoppeld
Als het niet lukt om de laadkabel los te koppelen nadat de auto volledig is ontgrendeld,
probeert u de volgende stappen:
Sluit de laadkabel opnieuw aan en controleer of de ontgrendelknop van de laadkabel omhoog
springt.
De hele auto opnieuw vergrendelen en ontgrendelen.
Houd de ontgrendelknop van de laadkabel 1 tot 2 seconden ingedrukt, wacht tot het
controlelampje van de laadpoort continu groen brandt en koppel vervolgens de laadkabel los.
Open de kap van de voorbak, trek aan de noodontgrendelingskabel van de elektronische
vergrendeling van de laadpoort en probeer vervolgens de laadkabel lost te koppelen.
Als u de laadkabel nog steeds niet kunt loskoppelen, stopt u onmiddellijk met opladen en
neemt u contact op met het NIO Service Center.
Batterijniveau en laadscherm
De status van de huidige hoogspanningsaccu en enige waarschuwingsinformatie met betrekking tot de
accu kan worden weergegeven op het digitale instrumentenpaneel.
Weergave van huidig vermogen
Dit geeft de huidige vermogenswaarde van de hoogspanningsaccu aan terwijl deze vermogen
levert of energie terugwint door middel van regeneratief remmen.
Energiebalk van de hoogspanningsaccu
De energiebalk geeft het vermogen aan dat door de hoogspanningsaccu wordt geleverd. Een
groene energiebalk geeft het vermogen tijdens regeneratief remmen aan.
Bereik
Dit geeft het rijbereik aan dat in de huidige status wordt ondersteund door de
hoogspanningsaccu.
Wanneer het rijbereik minder is dan 60 km (deze waarde is configureerbaar), wordt het
pictogram geel, en wanneer het minder wordt dan 10 km wordt het pictogram rood.
Voordat u de auto oplaadt of nadat u bent gestopt, kunt u op het middendisplay de gewenste
instellingen voor opladen configureren. Wanneer de vooraf ingestelde oplaadlimiet is bereikt, wordt het
opladen automatisch gestopt en wordt een herinnering weergegeven op het instrumentenpaneel. In deze functie
is de bovengrens voor opladen standaard ingesteld op 90%. U kunt echter op het middendisplay de interface
Instellingen openen en op Accu tikken en het pictogram van de accu in het
voertuigmodel verschuiven om dit in te stellen. Het instelbereik is van 50% tot 100%.
U kunt de optie informatie over de auto weergeven via de menuknop aan de rechterkant van het
stuurwiel, en de waarden voor de stroomsterkte en spanning van de huidige hoogspanningsaccu weergeven.
De controlelampjes op het digitale instrumentenpaneel die betrekking hebben op het accuniveau
zijn de volgende:
Weergegeven pictogram op het instrumentenpaneel
Controlelampjes op het instrumentenpaneel
Beschrijving
Normaal controlelampje voor hoogspanningsaccu
Dit controlelampje geeft aan dat de huidige hoogspanningsaccu normaal werkt.
Controlelampje voor hoogspanningsaccu bijna leeg
Dit controlelampje geeft aan dat de huidige hoogspanningsaccu bijna leeg is. Laad hem op
tijd op. Neem zo nodig contact op met het NIO Service Center.
Waarschuwingslampje voor het uitschakelen van de hoogspanningsaccu
Op dit moment ontvangt uw auto geen voeding vanuit de hoogspanningsaccu. Neem zo nodig
contact op met het NIO Service Center.
Waarschuwingslampje voor een storing in het opladen van de laagspanningsaccu
Als dit waarschuwingslampje brandt, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO Service
Center.
Waarschuwingslampje voor een storing in de hoogspanningsaccu
Als dit waarschuwingslampje brandt, stopt u de auto onmiddellijk en neemt u contact op
met het NIO Service Center.
Waarschuwingslampje voor een te hoge temperatuur van de hoogspanningsaccu
Als dit waarschuwingslampje brandt, stopt u de auto onmiddellijk en neemt u contact op
met het NIO Service Center.
Controlelampje voor met ijs en sneeuw bedekt wegdek
Dit controlelampje brandt om aan te geven dat de huidige omgevingstemperatuur te laag is,
wat van invloed kan zijn op de prestaties van de hoogspanningsaccu.
Controlelampje voor de aangesloten laadkabel
Dit controlelampje brandt om aan te geven dat de laadkabel momenteel is aangesloten.
Accuvoorbereiding
De oplaadsnelheid van een hoogspanningsaccu neemt af onder koude omstandigheden. Wanneer de
functie Accuvoorbereiding is ingeschakeld, kan de hoogspanningsaccu van tevoren tot op zekere hoogte worden
opgewarmd voordat de auto het oplaadpunt bereikt (een laadpaal ) om het opladen van de auto te versnellen.
De accu onderweg voorverwarmen
De functie Accu onderweg voorverwarmen is standaard ingeschakeld. Ga onderaan het middendisplay
op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen en selecteer de interface Accu om de functie uit te schakelen. Nadat deze functie is ingeschakeld en de
bestemming of tussenstop op de navigatieroute is een laadstation , zal de auto automatisch de
voorbereiding van de hoogspanningsaccu starten, onder voorwaarde dat het zeker is dat de bestemming kan
worden gehaald, om de laadefficiëntie te verbeteren. Accu onderweg voorverwarmen haalt alleen de stap voor
de opwarming van de accu naar voren en verbruikt geen extra energie.
Tijdens navigatie wordt de functie Accu onderweg voorverwarmen automatisch ingeschakeld onder
de volgende omstandigheden. De huidige status van de accuvoorbereiding wordt bovenaan het middendisplay op
de statusbalk weergegeven:
De bestemming of tussenstop van de navigatie is een laadstation , of een tankstation met
een laadstation.
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
Het huidige resterende rijbereik is meer dan 120 km.
De auto staat niet in de ECO+-modus.
U kunt de functie Accu onderweg voorverwarmen handmatig uitschakelen door Dit keer uitschakelen (volgende keer standaard ingeschakeld) of Uitgeschakeld houden te selecteren.
Deze functie schakelt automatisch de accuvoorbereidingsprocedure uit (de schakelaar blijft aan
staan) in een van de volgende omstandigheden:
De auto is aangesloten op een laadstation.
Navigeren naar een laadstation is uitgeschakeld of gestopt.
Als het voorbereiden met het huidige resterende rijbereik ertoe leidt dat minder dan 20 km
overblijft wanneer de auto de bestemming bereikt.
De auto staat in de ECO+-modus.
Handmatig de accu voorverwarmen
De functie Accu handmatig voorverwarmen is standaard uitgeschakeld. Als u bekend bent met de
route naar het oplaadpunt en niet de navigatiebegeleiding hoeft te volgen, wordt het aanbevolen om in een
omgeving met lage temperaturen op het middendisplay de interface Accu weer
te geven en de functie Accu handmatig voorverwarmen in te schakelen. De auto zal de voorbereiding van de
hoogspanningsaccu inschakelen om de laadefficiëntie te verbeteren. Wanneer u de functie Accu handmatig
voorverwarmen inschakelt is het noodzakelijk dat u zich ervan verzekert dat de omgevingstemperatuur lager
is dan 20 °C en het resterende rijbereik van de auto meer is dan 10 km.
U kunt de functie Accu handmatig voorverwarmen inschakelen en uitschakelen op het middendisplay
of in de NIO-app. Bovenaan het middendisplay geeft de statusbalk de huidige status van de
accuvoorbereiding weer.
Deze functie schakelt automatisch de accuvoorbereidingsprocedure uit (de schakelaar staat op
dit moment uit) in een van de volgende omstandigheden:
De auto is aangesloten op een laadstation.
De functie Accu onderweg voorverwarmen is ingeschakeld.
De accu is opgewarmd tot de ingestelde temperatuur en bleef dat gedurende 1 uur.
De auto staat in de ECO+-modus.
Opgelet低温充电预热功能激活后,手动充电预热功能不可用。
Als de functie Accuvoorbereiding wordt geactiveerd, wordt het energieverbruik in bepaalde
mate verhoogd. Plan uw reis zorgvuldig of gebruik deze functie op gepaste wijze.
Nadat de functie Accu-opwarming onderweg is ingeschakeld, is de functie Handmatige
accuvoorbereiding voor opladen niet beschikbaar.
De functie Handmatige accuvoorbereiding voor opladen kan de gevolgen van de
accuvoorbereiding voor het bereik tot aan de bestemming niet zelf bepalen. Let goed op of het
huidige bereik toereikend is om de bestemming te bereiken voordat u deze functie inschakelt.
Slim opladen
Slim opladen kan de kosten van thuis opladen verlagen voor gebruikers die thuis een dynamisch of
piek-dal-energietarief hebben door automatisch de auto op te laden op tijdstippen waarop de stroomprijs laag
is.
Er zijn twee soorten slim opladen:
NIO Slim Opladen: werkt met elke energieleverancier.
Tibber Slim Opladen: werkt alleen met Tibber, waar de gebruiker een energiecontract moet
afsluiten.
Omdat NIO Slim Opladen en Tibber Slim Opladen elkaar kunnen storen, dienen gebruikers slechts één
slim opladen-oplossing per locatie te activeren.
NIO slim opladen
Deze functie kan worden geactiveerd in de instellingen van uw auto en zal worden onthouden voor
deze locatie.
Hoe het werkt:
De gebruiker sluit een wisselstroomlader aan op de auto, bij voorkeur thuis.
De gebruiker activeert de functie in de instellingen van uw auto (Instellingen van uw auto > Accu) .
De gebruiker selecteert de oplaadstrategie:
Optimalisatie van dynamisch tarief kiest de goedkoopste uren om
de benodigde hoeveelheid energie te laden tot aan de eindtijd ingesteld door de gebruiker.
Voorkeurstijden voor opladen vertraagt het opladen tot het
tijdstip geconfigureerd door de gebruiker.
De gebruiker stelt het tijdstip in waarop het opladen dagelijks moet beginnen
(bijvoorbeeld 07.30 uur). NIO creëert een oplaadschema op basis van de instellingen en
gebruikersinformatie. Het opladen start en stopt automatisch overeenkomstig het tijdschema.
Optimalisatie van dynamisch tarief start en stopt het opladen
zodanig dat gebruik gemaakt wordt van de goedkoopste uren tot aan de eindtijd ingesteld door de
gebruiker.
Voorkeurstijden voor opladen vertraagt het opladen tot het
tijdstip geconfigureerd door de gebruiker.
Als het oplaadlampje oranje brandt, betekent dit dat het instellen van slim opladen met
succes is voltooid en de auto voorbereid is op het opladen. Als het lampje wit brandt, betekent dit
dat het opladen voltooid is.
De auto zal de volgende dag klaar zijn met opladen op het door de gebruiker ingestelde
tijdstip.
Alle instellingen voor slim opladen worden opgeslagen voor elke specifieke locatie van
slim opladen. Als de gebruiker terugkomt op een locatie, worden alle instellingen automatisch
opgeroepen.
U kunt tot 10 slim opladen-locaties aanmaken. Ongewenste locaties kunnen worden
verwijderd op de navigatiepagina bij Favorieten beheren. Deze functie ondersteunt alleen
wisselstroom-opladen.
Tibber slim opladen
De gebruiker moet een energiecontract afsluiten bij Tibber en thuis een slimme meter hebben.
Activeren is mogelijk voor elk(e) wisselstroom-laadstation/thuislader.
Hoe het werkt:
De gebruiker sluit een energiecontract af bij Tibber.
De gebruiker registreert zich bij Tibber en opent de Tibber-app.
De gebruiker activeert in de Tibber-app "Power-Up NIO".
De gebruiker logt één keer in met de inloggegevens van NIO.
De gebruiker stelt voor elke weekdag de vertrektijd in Tibber-app in.
Het opladen van de auto op de Tibber Home-locatie wordt vanaf nu geregeld door Tibber.
De gebruiker kan het opladen altijd regelen in de Tibber-app. Als u wilt voorkomen dat
Tibber uw auto regelt, gaat u in de Tibber-app naar het gedeelte Power-Up en koppel uw NIO Power-Up
los, of neem uw contact op met het Tibber-ondersteuningsteam.
Als u een specifiek probleem hebt (de app werkt niet, opladen lukt niet, enz.) of een algemene
vraag (hoe meld u zich aan, wanneer wordt uw account geactiveerd, enz.), gaat u naar Tibber.com die uw
doorverwijst naar de lokale website.
Regeling van het matrix-grootlicht
Om de koplampen handmatig in te stellen, gebruikt u de verlichtingshendel aan de linkerkant van
het stuurwiel.
Om het grootlicht één keer te laten knipperen, trekt u de verlichtingshendel naar achteren en
laat u hem los.
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Verlichting > Buitenverlichting > Koplampen en selecteer om het automatisch grootlicht in te schakelen. Tik
op Verlichting > Buitenverlichting > Matrixregeling grootlicht om deze
functie in of uit te schakelen.
Als de functie Matrixregeling grootlicht is ingeschakeld, passen de koplampen automatisch hun
verlichtingsbereik aan op basis van de huidige omgeving, de wegomstandigheden en de rijstatus van de auto om
te voorkomen dat andere weggebruikers worden verblind.
Als de functie Matrixregeling grootlicht uitgeschakeld is, kan met de verlichtingshendel alleen
worden geschakeld tussen grootlicht en dimlicht.
Wanneer de functie Matrixregeling grootlicht is ingeschakeld en elke keer wanneer de auto wordt
gestart, zal als het dimlicht automatisch is ingeschakeld, Matrixregeling grootlicht standaard worden
ingeschakeld en gaat het controlelampje voor de matrixregeling grootlicht op het instrumentenpaneel branden.
Afhankelijk van de omgeving en de rijsnelheid schakelt de auto automatisch het grootlicht
in of uit en het controlelampje voor het grootlicht op het instrumentenpaneel gaat dienovereenkomstig aan of uit.
Duw de verlichtingshendel één keer naar voren om het grootlicht handmatig in te schakelen.
Nadat u de verlichtingshendel naar voren hebt geduwd en hem langer dan 1 seconde daar hebt
gehouden, wordt de functie Matrixregeling grootlicht uitgeschakeld en schakelt de auto over op
dimlicht.
Nadat de functie Matrixregeling grootlicht is uitgeschakeld, moet u de verlichtingshendel
één keer voorzichtig naar voren duwen om hem weer in te schakelen.
De functie werkt mogelijk niet goed bij slechte weersomstandigheden, zoals hevige
regenval, sneeuw of mist, of wanneer de camera's zijn geblokkeerd. Het systeem kan deze functie
automatisch uitschakelen wanneer de functionaliteit ervan wordt aangetast.
Regeling van het matrix-grootlicht is een hulpfunctie en is gevoelig voor storingen door
diverse factoren. U moet altijd geconcentreerd blijven, uw aandacht bij omstandigheden van het
verkeer, de weg of de auto houden en veilig rijden om mogelijke ongevallen te voorkomen.
De koplampen en achterlichten van de auto kunnen mist, rijp, enz. genereren in omgevingen met
een lage temperatuur of hoge luchtvochtigheid, wat een normaal natuurkundig fenomeen is. Nadat de auto
gedurende een bepaalde tijd bij kamertemperatuur geparkeerd heeft gestaan, zal de mist of rijp
verdwijnen.
Adaptief dimlicht
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Verlichting > Buitenverlichting > Koplampen en selecteer om Automatisch grootlicht in te schakelen. Het adaptief dimlicht
wordt automatisch ingeschakeld.
Eenmaal ingeschakeld, passen de dimlichten en bochtverlichting van de auto het bereik en de hoek
van de verlichting aan op basis van factoren zoals rijsnelheid, draaicirkel en wegomstandigheden. De
volgende scenario's zijn inbegrepen, maar niet beperkt tot:
Op lagere snelheden breiden de dimlichten en de bochtverlichting het verlichtingsbereik uit
naar de zijkanten, waardoor het zicht in gebieden dichterbij wordt verbeterd.
Naarmate de rijsnelheid toeneemt, versmallen de dimlichten het verlichtingsbereik naar het
midden, waardoor het zicht op grotere afstand wordt verbeterd.
Bij het rijden op snelwegen of autowegen wordt de verlichtingsafstand nog verder vergroot.
Wanneer de auto een bocht rijdt of de richtingaanwijzers worden ingeschakeld, wordt de
bijbehorende bochtverlichting ingeschakeld om de bocht voor de auto te verlichten.
Als de auto is uitgerust met intelligente adaptieve koplampen, volgen de dimlichten de
draaibeweging van de auto en verlichten ze proactief de weggedeelten voor de auto tijdens het rijden van
bochten.
Richtingaanwijzers
Bocht naar links: zet de verlichtingshendel omlaag
Bocht naar rechts: zet de verlichtingshendel omhoog
Wanneer de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld, gaat het bijbehorende controlelampje op het
instrumentenpaneel branden en hoort u een "klik-klak"-geluid.
Bedien met de verlichtingshendel: de richtingaanwijzers gaan automatisch uit na drie keer
knipperen;
Bedien de verlichtingshendel opnieuw: de richtingaanwijzers blijven knipperen totdat u ze
handmatig uitschakelt of het stuurwiel is teruggedraaid naar de middenstand;
Terwijl de richtingaanwijzer knippert, bedient u de verlichtingshendel in de tegengestelde
richting of nogmaals in dezelfde richting om de richtingaanwijzers onmiddellijk uit te schakelen.
Mistlampen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Verlichting > Buitenverlichting. Druk op Mistlampen
voor en Mistlampen achter om de mistlampen voor en achter in of
uit te schakelen.
U kunt ook op het middendisplay van links naar rechts vegen om de interface Snelle toegang te
openen en vervolgens op Mistlampen voor en Mistlampen
achter tikken om de mistlampen voor en achter in of uit te schakelen.
Positieverlichting
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Verlichting
> Buitenverlichting > Koplampen en selecteer om de automatische koplampen in te schakelen.
Overdag werkt de positieverlichting voor als dagrijverlichting en wordt de positieverlichting achter
automatisch ingeschakeld. 's Nachts wordt zowel de positieverlichting voor als achter automatisch
ingeschakeld.
U kunt de positieverlichting ook handmatig aanpassen door op het middendisplay naar de interface
Instellingen te gaan en op Verlichting > Buitenverlichting > Koplampen
te tikken, te selecteren en
de positieverlichting handmatig in te schakelen, waarna zowel de positieverlichting voor als achter continu
ingeschakeld blijft.
Welkomstverlichting
Wanneer u de auto nadert met een geldige smart key of een gemachtigde mobiele telefoon (binnen
een afstand van ongeveer 8 meter) of de auto ontgrendelt, gaan automatisch de koplampen en de
positieverlichting branden (als het omgevingslicht zwak is, gaat ook de welkomstverlichting in de
zijspiegels branden) om u te verwelkomen. Op dat moment zal de auto uw accountgegevens toepassen en
automatisch uw gepersonaliseerde instellingen ophalen om vooraf de overeenkomstige aanpassingen uit te
voeren (zoals stoelverstellingen, airco-instellingen, media-instellingen en instellingen van de
interieurverlichting).
Volg me naar huis
De auto is uitgerust met de functie Volg me naar huis. Wanneer u de auto op uw oprit vergrendelt
en naar uw huis loopt, zullen de dimlichten, welkomstverlichting en positieverlichting ingeschakeld blijven
om het pad vóór u te verlichten.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Verlichting
> Buitenverlichting > Volg mij naar huis om de tijdsduur in te stellen gedurende welke de
koplampen blijven branden.
Interactieve buitenverlichting
De buitenverlichting van de auto zal verschillende dynamische interactie-effecten vertonen op
basis van verschillende toestanden van de auto, waardoor een communicatie tot stand komt tussen de auto en
u.
Ontgrendelen en vergrendelen
De koplampen en achterlichten van de auto branden met geanimeerde lichtpatronen.
Uw auto lokaliseren (Find My Car)
De richtingaanwijzers van de auto knipperen en de claxon klinkt gedurende 10 seconden.
Opladen
De positieverlichting van de auto brandt met geanimeerde ademhalingspatronen.
Noodstop op hoge snelheid
De remlichten van de auto knipperen snel.
In-/uitstapverlichting in de portierhendels op de buitenkant
Elke portierhendel op de buitenkant is voorzien van een in-/uitstapverlichting in de
portierhendel.
De portierhendels op de buitenkant komen automatisch naar buiten wanneer de hele auto wordt
ontgrendeld, en de in-uitstapverlichting in de portierhendels op de buitenkant zal gaan branden om het
gebied rondom het portier voor u te verlichten. De in-uitstapverlichting in de portierhendels op de
buitenkant gaat uit wanneer de portierhendels op de buitenkant naar binnen gaan.
Verlichte instaplijsten
De verlichte instaplijsten van het portier worden automatisch ingeschakeld wanneer een portier
wordt geopend en bieden de passagiers praktische verlichting bij het in- en uitstappen.
Grondverlichting
Elke portier van de auto is uitgerust met grondverlichting voor veilig instappen in het donker.
De achterklep is uitgerust met dubbele grondverlichting die de grond verlichten wanneer de achterklep is
geopend.
De grondverlichting wordt automatisch ingeschakeld zodra u het portier opent en wordt 10
minuten nadat de portier is geopend of onmiddellijk nadat de portier is gesloten uitgeschakeld.
LEESLAMPEN
Automatische leeslamp
Om de functie in te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface Instellingen en
tikt u op Verlichting > Interieurverlichting > Automatische leeslamp.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, gaan de leeslampen automatisch branden wanneer u de auto
ontgrendelt of een van de portieren opent (inclusief de achterklep). De
leeslampen gaan automatisch uit wanneer een van de volgende situaties zich voordoet:
Rijden;
De auto van buitenaf vergrendelen;
10 minuten nadat het portier is geopend;
15 seconden nadat alle portieren zijn gesloten.
Handmatige bediening van de leeslampen
Er is een aanraakschakelaar voor elke leeslamp in het dak van de auto, waarmee u elke leeslamp
afzonderlijk kunt bedienen.
U kunt de leeslamp ook in- of uitschakelen met NOMI.
Het middendisplay biedt ook in een hoofdschakelaar om alle leeslampen te bedienen. Om alle
leeslampen tegelijk aan of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface Instellingen en
tikt u op Verlichting > Interieurverlichting > Leeslampen.
Wanneer u de auto van buitenaf vergrendelt (met de afstandsbediening of de functie in de
NIO-app), worden alle leeslampen tegelijk uitgeschakeld.
Wanneer uw auto niet extern is vergrendeld en de leeslampen voorin handmatig worden
ingeschakeld met behulp van de aanraakschakelaar in het dakgebied, worden deze niet automatisch
uitgeschakeld, maar moeten handmatig worden uitgeschakeld.
De helderheid van de leeslampen instellen
De standaardhelderheid van de leeslampen is 60% telkens als de leeslampen worden ingeschakeld.
Als een leeslamp is ingeschakeld, kunt u de helderheid ervan instellen door de bijbehorende
aanraakschakelaar ingedrukt te houden of via NOMI.
Wanneer u de helderheid van de leeslamp instelt met behulp van de aanraakschakelaar, zal de
helderheid geleidelijk in real time veranderen totdat de uiterste waarden worden bereikt (helderst of
donkerst). Zodra de gewenste helderheid is bereikt, laat u de aanraakschakelaar los en behoudt de
leeslamp het huidige helderheidsniveau.
Als u de helderheid van de leeslamp aanpast met behulp van NOMI, toont het middendisplay
het bedieningsvenster voor het instellen van de helderheid, waarna u op deze interface de helderheid
van de leeslamp handmatig kunt instellen.
Sfeerverlichting
Algemeen
De auto heeft instelbare sfeerverlichting op de portierpanelen, in de bagageruimte en in de
vloer.
Zodra u zit, kunt u de sfeerverlichting op het middendisplay inschakelen en toont de auto het
standaardeffect van de sfeerverlichting met de huidige instelling.
De sfeerverlichting is beschikbaar in 256 kleuren. Om verschillende thema's en kleuren
(hoofdkleuren, hulpkleuren) van de sfeerverlichting te selecteren, gaat u op het middendisplay naar de
interface Instellingen en tikt u op Verlichting > Sfeerverlichting. Deze
instelling wordt voor u opgeslagen. U kunt ook de helderheid van de sfeerverlichting instellen en
verschillende standen voor de sfeerverlichting kiezen, zoals Ademend, Ritmisch, enz. deze instellingen
worden op het middendisplay opgeslagen.
Sfeerverlichting is geïntegreerd in de waarschuwing voor een geopend portier. Wanneer een
portier op het punt staat geopend te worden en de waarschuwing wordt geactiveerd, gaat de sfeerverlichting
van het bijbehorende portier in het portierpaneel rood branden en knipperen.
Verlichting van de make-upspiegel
Er zitten twee zonnekleppen tegen het dak van de auto, elk uitgerust met een make-upspiegel.
Wanneer uw de klep van de make-upspiegel openklapt, wordt de verlichting van de make-upspiegel
automatisch ingeschakeld. Sluit de klep en de verlichting wordt automatisch uitgeschakeld.
Verlichting in de bagageruimte
De bagageruimteverlichting wordt automatisch ingeschakeld wanneer de achterklep wordt geopend.
De bagageruimteverlichting wordt automatisch uitgeschakeld nadat deze 10 minuten ingeschakeld is
geweest of wanneer de achterklep wordt gesloten.
Minimale verlichting
Wanneer de auto geparkeerd staat, kunt u onderaan het middendisplay naar Instellingen gaan en
tikken op Verlichting > Interieurverlichting > Minimaal licht om de
functie in te schakelen. Alle sfeerverlichting, leeslampen en koplampen worden uitgeschakeld om met één tik
een minimale verlichting te realiseren.
Wanneer de minimale verlichting is geactiveerd, worden alle instelfuncties voor de
sfeerverlichting uitgeschakeld.
Als u de buitenverlichting handmatig aanpast wanneer de minimale verlichting is geactiveerd,
wordt de minimale verlichting automatisch uitgeschakeld.
Als u een andere transmissiestand selecteert of de minimale verlichting handmatig uitschakelt,
keren de buitenverlichting en de sfeerverlichting terug naar hun vorige stand terwijl de leeslampen
uitgeschakeld blijven.
Volledige helderheid
Om de functie in te schakelen, gaat u onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de
interface Instellingen en tikt u op Verlichting > Interieurverlichting >
Volledige helderheid. Als hulpmiddel bij het zoeken naar voorwerpen in de auto, worden de
sfeerverlichting en alle leeslampen ingeschakeld op maximale helderheid.
Wanneer de Volledige helderheid is ingeschakeld, worden alle instelfuncties voor de
sfeerverlichting uitgeschakeld.
Als u de buitenverlichting handmatig aanpast wanneer de volledige helderheid is ingeschakeld,
wordt de volledige helderheid automatisch uitgeschakeld.
Als u de volledige helderheid handmatig uitschakelt, keren de buitenverlichting en de
sfeerverlichting terug naar hun vorige stand terwijl de leeslampen worden uitgeschakeld.
Zachte gloed
Om de functie in te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface Instellingen en tikt
u op Verlichting > Interieurverlichting > Zachte gloed. Om een
comfortabele slaapomgeving te creëren, brandt de sfeerverlichting in de vloer binnenin de auto zachtjes, en
de sfeerverlichting en leeslampen in de portieren en bagageruimte gaan uit.
Wanneer de Zachte gloed is geactiveerd, worden alle instelfuncties voor de sfeerverlichting
uitgeschakeld.
Als u de buitenverlichting handmatig aanpast wanneer de zachte gloed is geactiveerd, wordt de
nachtverlichting automatisch uitgeschakeld.
Als u de zachte gloed handmatig uitschakelt, keren de buitenverlichting en de sfeerverlichting
terug naar hun vorige stand terwijl de leeslampen uitgeschakeld blijven.
De sleutel aan de account koppelen
Wanneer de auto voor het eerst wordt ingeschakeld en de verificatieprocedure doorloopt, wordt
de sleutel automatisch gebonden aan het eigenaarsaccount. Wanneer u vervolgens de sleutel gebruikt om de
auto te ontgrendelen, worden automatisch de gegevens van het eigenaarsaccount geladen.
De eigenaar kan in de NIO-app de interface voor sleutelbeheer gebruiken om de sleutel te binden
aan gemachtigde accounts. Het gevolg is dat wanneer gemachtigde gebruikers hun bijbehorende sleutel
gebruiken om de auto te ontgrendelen, de content van de gebonden account automatisch wordt geladen. Zowel
de eigenaar als de gebruiker van het gebonden account ontvangen sms-berichten en meldingen in de NIO-app
wanneer met succes is gebonden en ontbonden.
Opmerking钥匙与账户绑定
De koppeling van de sleutel aan het account kan alleen worden gewijzigd door de
eigenaar van de auto. Voordat ze aan de sleutel kunnen worden gekoppeld, moeten eerst aanvullende
NIO-accounts worden gemachtigd.
De koppeling tussen de gemachtigde gebruiker en de sleutel wordt automatisch opgeheven
op het moment dat de eigenaar de machtiging intrekt.
De Gastmodus is alleen beschikbaar voor een smart key die is gebonden aan het
eigenaarsaccount. Wanneer een smart key die is gekoppeld aan de account van de gemachtigde
gebruiker, wordt gebruikt om de auto te ontgrendelen, worden de gegevens van de gemachtigde
gebruiker automatisch geladen.
Van account wisselen
U of de gemachtigde gebruiker kan op het middendisplay wisselen tussen verschillende accounts om
de bijbehorende persoonlijke instellingen te laden, zoals de instellingen voor de stoelpositie, het
stuurwiel en het HUD.
U, de medegebruiker of de gemachtigde gebruiker kan op twee manieren schakelen tussen
verschillende accounts om de bijbehorende persoonlijke instellingen te laden:
Wanneer de auto verbonden is met het netwerk of eerder is aangemeld maar momenteel offline
is, tikt u op het middendisplay op de persoonlijke avatar om naar de interface Instellingen te gaan,
of op de bedieningsbalk onder het middendisplay, en tik op Account > Account
wisselen. U kunt de lijst van actieve accounts weergeven, inclusief de accounts van de
eigenaar, de medegebruikers en de gemachtigde gebruikers. Tik gewoon op de bijbehorende avatar of
bijnaam om van account te wisselen. Een account moet worden geverifieerd (door middel van het scannen
van een QR-code in de NIO-app of het invoeren van een verificatiecode) voordat u kunt inloggen. U kunt
ook instellen op inloggen zonder wachtwoord in Account > Gezicht en
wachtwoord om snel en eenvoudig van account te wisselen.
Om te wisselen tussen accounts door middel van gezichtsherkenning, kunt u op het
middendisplay tikken op de persoonlijke avatar om naar de interface Instellingen te gaan, of op de
bedieningsbalk onder het middendisplay, op Account > Gezicht en
wachtwoord tikken en de gezichtsherkenningsgegevens invoeren. Zodra u de auto hebt
ontgrendeld en op de bestuurdersstoel bent gaan zitten, kijkt u recht vooruit, waarna de auto
automatisch de accountgegevens herkent en de bijbehorende gepersonaliseerde instellingen laadt. Als de
huidige gebruiker niet overeenkomt met het aangemelde account, maar wel kan worden gekoppeld aan een
andere account in de auto (bijvoorbeeld wanneer u de sleutel aan een familielid hebt gegeven), zal de
auto automatisch overschakelen naar het juiste account.
Opgelet只有在非驾驶状态可以进行切换账户的操作
Wisselen tussen accounts kan alleen worden gedaan wanneer de auto geparkeerd staat.
De auto slaat gewijzigde instellingen (zoals de positie van de bestuurdersstoel, enz.) niet
op in de Gastmodus.
Gemachtigde ontgrendeling
Als u uw auto wilt uitlenen aan anderen, kunt u geregistreerde gebruikers in de NIO-app machtigen
om uw auto te gebruiken. Een gemachtigde gebruiker krijgt toegang tot functies die een machtiging vereisen
door hun NFC-sleutel of geverifieerde NIO-app te gebruiken.
Machtigen door eigenaar
Tik in de NIO-app op de interface Instellingen op Profiel-avatar >
Accountinstellingen of in de linkerbovenhoek van het middendisplay, en voer het
wachtwoordgebaar van uw auto in om naar de interface Machtigingenbeheer te gaan.
U kunt een gebruiker machtigen en gerelateerde functies die een machtiging vereisen instellen
door zijn/haar gebruikersnaam van de NIO-app in te voeren. Maximaal negen gebruikers kunnen worden
gemachtigd. Na het instellen van de machtiging van de gebruiker, tikt u op de profielfoto of de
gebruikersnaam van de gemachtigde gebruiker om gedetailleerde informatie over de gebruiker en de functies
die een machtiging vereisen (zoals media, video en beveiligd opbergvak) te bekijken. Als de huidige
machtiging actief is, kunt u ook het bereik van de gemachtigde toegang beweren en de machtiging van de
gebruiker uitschakelen. Een gemachtigde gebruiker heeft alleen toegang tot functies die een machtiging
vereisen en kan geen machtigingen beheren of de Gastmodus instellen.
Nadat de auto is vergrendeld en u de auto ontgrendelt met behulp van uw smart key, logt de auto
automatisch in bij de account van de eigenaar.
Als een machtiging niet langer nodig is, annuleert u de machtiging onmiddellijk. Anders
blijven de functies van de gemachtigde accounts actief.
Als de gemachtigde gebruiker rijdt, wordt om veiligheidsredenen de machtiging pas
geannuleerd nadat de gebruiker de auto heeft geparkeerd en vergrendeld.
Als de toegevoegde, gemachtigde gebruiker een NIO-gebruiker is, wordt de machtiging van
kracht onmiddellijk nadat het machtigingsproces is voltooid. Als de toegevoegde, gemachtigde gebruiker
geen NIO-gebruiker is, wordt de machtiging pas van kracht nadat deze gebruiker met succes een
NIO-account heeft geregistreerd.
Ontgrendelen door een gemachtigde gebruiker
Een gemachtigde gebruiker kan de auto ontgrendelen met behulp van zijn/haar NFC-sleutel of
NIO-app. Om de accountinformatie en de functies die een machtiging vereisen van een gemachtigde gebruiker
te bekijken, tikt u op het middendisplay op zijn/haar profiel-avatar.
Ontgrendelen met NFC: Open de NFC-sleutel-app op de mobiele telefoon en houdt deze dicht
bij het middelste deel van de carrosserie aan de linkerkant van de auto.
Vanaf afstand ontgrendelen met de NIO-app: Tik in de NIO-app op de interface "Mijn auto" op
Portiersloten.
Gast modus
Als u uw auto moet uitlenen aan iemand met een smart key, kunt u de Gastmodus instellen door op
het middendisplay op uw profiel-avatar te tikken om uw privacy te beschermen (zoals navigatiegeschiedenis,
contactpersonen, video's, foto's, enz.).
In de Gastmodus kunnen alleen de standaardvoertuigfuncties, zoals airconditioning, weer en
navigatie, worden gebruikt (geen persoonlijke informatie, zoals historische gegevens of favorieten).
Om de Gastmodus te verlaten, moet u op het middendisplay het wachtwoordgebaar invoeren.
De gastmodus kan alleen worden ingesteld wanneer de auto niet rijdt.
De smart key is gebonden aan de eigenaarsaccount. Als u de gastmodus niet hebt ingesteld en
een gebruiker deze sleutel gebruikt om in de auto te stappen, logt de auto automatisch in op de
eigenaarsaccount en heeft de gebruiker rechten op eigenaarniveau.
Servicemachtiging
U of de gemachtigde gebruiker kan via de NIO-app serviceverzoeken indienen bij het NIO Service
Center. Het servicecentrum zal het servicepersoneel tijdelijk machtigen om de nodige services te leveren
(zoals de service One-Click-for-Power). Nadat de service is voltooid, zal het NIO Service Center de
bijbehorende servicemachtigingen intrekken.
Zodra het servicepersoneel gemachtigd is, kunnen zij de auto ontgrendelen door middel van NFC
binnen de opgegeven tijdsduur van de machtiging en de functiereikwijdte. Na het instappen in de auto toont
het middendisplay het account om gemachtigde services en beschikbare bedieningen te ontvangen.
Gemachtigd servicepersoneel mogen geen machtigingen beheren, de Gastmodus instellen, toetsen
binden of van account wisselen.
Nadat de service is voltooid, moeten alle portieren en de achterklep worden vergrendeld. Als
een of meer portieren niet worden vergrendeld, vraagt de app op uw mobiele telefoon u om deze te
vergrendelen.
De bestuurdersstoel verstellen
De stoel verstellen met behulp van de knoppen
Met behulp van de knoppen aan de zijkant van de stoel kunt u de stand van de bestuurdersstoel
verstellen.
Knop ① in de afbeelding:
Hellingshoek voorkant zitkussen verstellen: kantel deze
knop om de hellingshoek van de voorkant van het zitkussen te verstellen.
Stoel in lengterichting verstellen: beweeg deze knop heen
en weer om de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.
Stoel in hoogterichting verstellen: beweeg het middelste
deel van deze knop omhoog of omlaag om de hoogte van de stoel te verstellen.
Zitkussenlengte verstellen: druk op de voor- of achterkant
van de knop om de lengte van het zitkussen te verstellen.
Knop ② in de afbeelding:
Rugleuning verstellen: beweeg het bovenste deel van deze
knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning van de stoel te verstellen.
Hoofdsteun verstellen: beweeg deze knop omhoog of omlaag om
de hoofdsteun van de stoel omhoog en omlaag bewegen.
Schoudersteun verstellen: druk op de uiteinden van deze
knop om de schoudersteun van de stoel naar voren en naar achteren te verstellen.
Knop ③ in de afbeelding:
Lendensteun verstellen: houd de knop naar
boven/onder/links/rechts gedrukt om de lendensteun te verstellen.
Aangepast-comfortknop: Druk
op de middelste knop om de comfortfunctie in of uit te schakelen. Houd de middelste knop
ingedrukt om de huidige comfortinstellingen van de stoel op te slaan.
Opgelet舒适自选键跟车记忆的功能默认为按摩或背部舒缓。
De standaardfunctie van de aanpasbaar-comfortknop is massage of rugklachtenbehandeling.
Houd de aanpasbaar-comfortknop ingedrukt om de huidige comfortfunctie van de stoel,
inclusief type, niveau en modus, in het geheugen op te slaan.
De aanpasbaar-comfortknop kan worden gebruikt om 2 comfortfuncties op te slaan, maar
comfortfuncties die elkaar uitsluiten kunnen niet tegelijkertijd worden opgeslagen, bijvoorbeeld
verwarmings- en ventilatiefuncties, of massage en rugklachtenbehandeling. Als het stuurwiel een
verwarmingsfunctie heeft, kan deze ook worden opgeslagen door de aanpasbaar-comfortknop.
Als een comfortfunctie is ingeschakeld, kunt u deze uitschakelen door indrukken van de
comfortknop.
Voordat u de stoel verstelt (naar voren/achteren, zithoogte, rugleuning, enz.) moet u
controleren of er voldoende veilige ruimte is rondom de stoel, rekening houdend met kinderen,
andere inzittenden en huisdieren op de achterbank. Zo voorkomt u dat die door de stoel geraakt of
gekneld worden.
Voordat u de stoel verstelt (naar voren en achteren, zithoogte, rugleuning, beensteun,
enz.), verzekert u zich ervan dat er voldoende veilige ruimte is in de omgeving om risico's van
vervorming en breuk als gevolg van samendrukking en botsing met voorwerpen in de omgeving
(voetsteun, beensteun, bekerhouder in de stoel, armleuning, enz.) te voorkomen tijdens het
verstellen van de stoel.
Verstel de stand van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun, enz. terwijl de auto
geparkeerd staat. Verstellen van de stoel en andere aanpassingen tijdens het rijden kunnen
veiligheidsrisico's veroorzaken.
Wanneer u de stoel verstelt (naar voor of achter, zithoogte, rugleuning, enz.) moet u
opletten dat u uw handen of andere lichaamsdelen niet in het bewegingspad van de stoel plaatst, om
te voorkomen dat u bekneld of gekneusd raakt.
Na het verstellen van de stoelstand, verzekert u zich ervan dat de stoel vergrendeld
is.
Verzeker u ervan dat kinderen de stoelen niet verstellen omdat hierdoor het risico van
beknelling ontstaat.
Terwijl Gemakkelijk instappen en uitstappen is ingeschakeld, verzekert u zich ervan dat
er voldoende veilige ruimte is op zowel de voorste als de achterste zitrij voor kinderen,
passagiers en huisdieren. Tref voorzorgsmaatregelen om pletten en stoten tijdens het verstellen
van de stoelen te voorkomen.
Wacht totdat Gemakkelijk instappen en uitstappen is voltooid voordat u de auto start.
Enige handeling die u op dat moment uitvoert, kan leiden tot het verlies van de controle over de
auto en als gevolg daarvan een ongeval.
Het wordt aanbevolen om Gemakkelijk instappen en uitstappen uit te schakelen als vaak
kinderen op de achterbank zitten.
Voordat u de auto start, verzekert u zich ervan dat uw stoel in de aanbevolen stand is
versteld (raadpleeg de Gebruikershandleiding voor de aanbevolen zithouding en stoelstand).
De stoelverstellingen bedienen op het middendisplay
U kunt het verstellen van de bestuurdersstoel op het middendisplay uitvoeren.
Ga op het middendisplay naar de bedieningsinterface van de bestuurdersstoel en tik op de
bedieningspijlen voor Stoel, Rugleuning, Hoofdsteun en Zitkussen om de standen van de bestuurdersstoel,
hoofdsteun, schoudersteun, zitkussen en de rugleuning van de stoel te verstellen.
Op het middendisplay kunt u kiezen uit in zes standen: Rijden, Rusten, Uitstappen, Overig,
Afwisselen en Dagdromen. Elke stand moet door u worden ingesteld, met uitzondering van Dagdromen.
Methode voor het opslaan van de stoelstand:
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Stand
verstellen > Stoel > Bestuurder om de stand van de bestuurdersstoel in te stellen op deze
interface.
U kunt de stoelstand verstellen met behulp van de knoppen op de zijkant van de stoel of op het
middendisplay. Druk op de knop Rijden/Rusten/Uitstappen/Afwisselen/Overige
op de interface om gepersonaliseerde standen in te stellen voor verschillende situaties. Deze instellingen
worden opgeslagen onder het overeenkomstige gebruikersaccount. Als u een ingestelde stand wilt veranderen,
stelt u de stoel af en slaat u de instelling opnieuw op.
Aanbevolen zithouding en stoelstand voor de bestuurder
Beperk mogelijke risico's tot een minimum en denk om uw veiligheid door de stoel als volgt te
verstellen:
Zet de stoel naar voren of naar achteren in een positie waarbij u de gas- en rempedalen
gemakkelijk kunt indrukken.
Stel de rugleuning van de stoel in op een geschikte, rechte zithouding, zodat uw rug
volledig contact maakt met de rugleuning en de rugleuning niet te ver achterover helt.
Zet de stoel op een geschikte hoogte waarbij u het stuurwiel met twee handen in een
prettige houding kunt vasthouden.
Stel het stuurwiel zodanig af dat er een afstand van minimaal 25 cm tussen uw borstkas en
het stuurwiel zit.
Stel de hoofdsteun af en zorg ervoor dat het midden van de hoofdsteun en de ogen van de
bestuurder op dezelfde hoogte staan.
Plaats het schuine gedeelte van de veiligheidsgordel tussen uw nek en schouder, en wikkel
het heupgedeelte van de veiligheidsgordel stevig rond uw heup (niet over uw buik).
Tijdens het gebruik van de auto moet u de volgende handelingen vermijden omdat deze een
veiligheidsrisico inhouden:
Gebruik geen stoelhoezen en wijzig de stoelbekleding niet zelf. In het geval van een
aanrijding, kunnen de stoelhoezen of de gewijzigde stoelbekleding het opblazen van de zijairbags
ernstig hinderen, waardoor de bescherming van de inzittenden aanzienlijk wordt verlaagd en het
risico van letsel wordt verhoogd.
Plaats geen voorwerpen onder de stoel omdat deze veiligheidsrisico's kunnen vormen
tijdens het verstellen van de stoel, een aanrijding of plotselinge acceleratie/vertraging.
Hang geen voorwerpen (zoals kledinghangers) aan de stoel of hoofdsteun. In het geval van
een aanrijding of plotselinge acceleratie of vertraging kunnen dergelijke voorwerpen het risico van
letsel vergroten.
Terwijl de auto rijdt mag op elke stoel slechts één persoon zitten. Baby's of kinderen
mogen geen stoel en veiligheidsgordel delen met een volwassene of op de schoot van een volwassene
zitten. Dit kan veiligheidsrisico's met zich meebrengen in het geval van een aanrijding of
plotselinge acceleratie of vertraging.
De hoofdsteunen voor de voor- en achterstoelen mogen niet worden omgewisseld omdat anders
de hoofdsteunen mogelijk niet kunnen worden ingesteld op de correcte hoogte of in de correcte stand.
Dit verhoogt het risico van hoofd- en nekletsel bij ongevallen en noodstops.
Een buitensporig grote hoek van de rugleuning kan leiden tot ernstig letsel in geval van
een aanrijding. Zie de aanbevolen correcte stoelposities.
Terwijl de auto rijdt, mag u uw stoel niet in een stand zetten die niet bedoeld is voor
rijden, zoals de stand Dagdromen (raadpleeg de aanbevolen zithouding en stand van de stoel tijdens
het rijden). In het geval van een aanrijding of plotselinge acceleratie of vertraging kan dit het
risico van letsel vergroten of ernstig letsel veroorzaken.
Personen met een beperkte pijnperceptie als gevolg van ziekte, leeftijd of andere
aandoeningen, moeten het temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming voorzichtig gebruiken om
mogelijke brandwonden als gevolg van langdurig gebruik op lage temperaturen te voorkomen.
De voorpassagiersstoel verstellen
De stoel verstellen met behulp van de knoppen
Met behulp van de knoppen aan de zijkant van de stoel kan uw voorpassagier de stand van de
voorpassagiersstoel verstellen.
Knop ① in de afbeelding:
Voetensteun aanpassen: beweeg het midden van de knop omhoog
of omlaag om de hoek van de voetensteun in te stellen.
Knop ② in de afbeelding:
Stoel in lengterichting verstellen: beweeg deze knop heen
en weer om de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.
Stoel in hoogterichting verstellen: beweeg het middelste
deel van deze knop omhoog of omlaag om de hoogte van de stoel te verstellen.
Beensteun verstellen: druk op de voor- of achterkant van de
knop om de beensteun uit te klappen of in te klappen.
Knop ③ in de afbeelding:
Rugleuning verstellen: beweeg het bovenste deel van deze
knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning van de stoel te verstellen.
Hoofdsteun verstellen: beweeg deze knop omhoog of omlaag om
de hoofdsteun van de stoel omhoog en omlaag bewegen.
Schoudersteun verstellen: druk op de uiteinden van deze
knop om de schoudersteun van de stoel naar voren en naar achteren te verstellen.
Knop ④ in de afbeelding:
Lendensteun verstellen: houd de knop naar
boven/onder/links/rechts gedrukt om de lendensteun te verstellen.
Aangepast-comfortknop: Druk
op de middelste knop om de comfortfunctie in of uit te schakelen. Houd de middelste knop
ingedrukt om de huidige comfortinstellingen van de stoel op te slaan.
Knop ⑤ in de afbeelding:
Ontspanningsknop
Om de stoel te verstellen naar de Gewichtsloos-stand, drukt u eenmaal op de knop.
Druk op de knop terwijl de stoel beweegt om de beweging te onderbreken en druk nogmaals op de
knop om de beweging te hervatten.
Om de stoel terug te zetten in zijn oorspronkelijke stand, houdt u de knop ingedrukt.
Opgelet舒适自选键跟车记忆的功能默认为按摩或背部舒缓。女王副驾
De standaardfunctie van de aanpasbaar-comfortknop is massage of rugklachtenbehandeling.
Houd de aanpasbaar-comfortknop ingedrukt om de huidige comfortfunctie van de stoel,
inclusief type, niveau en modus, in het geheugen op te slaan.
De aanpasbare comfortknop kan worden gebruikt om 2 comfortfuncties op te slaan, maar
comfortfuncties die elkaar uitsluiten kunnen niet tegelijkertijd worden opgeslagen, bijvoorbeeld
verwarmings- en ventilatiefuncties, of massage en rugklachtenbehandeling.
Als een comfortfunctie is ingeschakeld, kunt u deze uitschakelen door indrukken van de
comfortknop.
De knop Comfort met één klik wordt gebruikt om de Gewichtsloos-stand standaard te
onthouden, en kan naar wens op het middendisplay worden ingesteld op een andere stand.
Tijdens het gebruik van de auto moet u de volgende handelingen vermijden omdat deze een
veiligheidsrisico inhouden:
Voordat u de stoel verstelt (naar voren/achteren, zithoogte, rugleuning, enz.) moet u
controleren of er voldoende veilige ruimte is rondom de stoel, rekening houdend met kinderen,
andere inzittenden en huisdieren op de achterbank. Zo voorkomt u dat die door de stoel geraakt of
gekneld worden.
Voordat u de stoel verstelt (naar voren en achteren, zithoogte, rugleuning, beensteun,
enz.), verzekert u zich ervan dat er voldoende veilige ruimte is in de omgeving om risico's van
vervorming en breuk als gevolg van samendrukking en botsing met voorwerpen in de omgeving
(voetsteun, beensteun, bekerhouder in de stoel, armleuning, enz.) te voorkomen tijdens het
verstellen van de stoel.
Verzeker u ervan de positie van de passagiersstoelen, hoofdsteun en andere onderdelen
alleen te verstellen terwijl de auto in de parkeerstand staat. Terwijl de auto rijdt, kan het
verstellen van de stoel of andere onderdelen van de auto een risico van letsel met zich
meebrengen.
Wanneer u de stoel verstelt (naar voor of achter, zithoogte, rugleuning, enz.) moet u
opletten dat u uw handen of andere lichaamsdelen niet in het bewegingspad van de stoel plaatst, om
te voorkomen dat u bekneld of gekneusd raakt.
Na het verstellen van de stoelstand, verzekert u zich ervan dat de stoel vergrendeld
is.
Verzeker u ervan dat kinderen de stoelen niet verstellen omdat hierdoor het risico van
beknelling ontstaat.
Terwijl Gemakkelijk instappen en uitstappen is ingeschakeld, verzekert u zich ervan dat
er voldoende veilige ruimte is op zowel de voorste als de achterste zitrij voor kinderen,
passagiers en huisdieren. Tref voorzorgsmaatregelen om pletten en stoten tijdens het verstellen
van de stoelen te voorkomen.
Wacht totdat Gemakkelijk instappen en uitstappen is voltooid voordat u de auto start.
Enige handeling die u op dat moment uitvoert, kan leiden tot het verlies van de controle over de
auto en als gevolg daarvan een ongeval.
Het wordt aanbevolen om Gemakkelijk instappen en uitstappen uit te schakelen als vaak
kinderen op de achterbank zitten.
Terwijl de auto rijdt, mag u uw stoel niet in een stand zetten die niet bedoeld is voor
rijden, zoals de stand Kantelen met één klik of de stand Gewichtsloos (raadpleeg de aanbevolen
zithouding en stand van de stoel tijdens het rijden), aangezien hierdoor het risico van letsel van
de inzittenden kan verhogen in geval van een botsing en bij plotseling versnellen of vertragen.
Voordat u de auto start, verzekert u zich ervan dat uw stoel in de aanbevolen stand is
versteld (raadpleeg de Gebruikershandleiding voor de aanbevolen zithouding en stand van de stoel
tijdens het rijden).
De stoelverstellingen bedienen op het middendisplay
U kunt het verstellen van de voorpassagiersstoel uitvoeren op het middendisplay.
Ga op het middendisplay naar de bedieningsinterface van de voorpassagiersstoel en tik op de
bedieningspijlen voor Stoel, Rugleuning, Schoudersteun en Voetensteun om de standen van de
voorpassagiersstoel, hoofdsteun, schoudersteun, zitkussen en de hoek van de rugleuning te verstellen.
Op het middendisplay kunt u kiezen uit in zes standen: de Standaardstand, Zitstand, Ruststand,
Dagdroomstand, Gewichtsloos-stand en Afwisselstand. U kunt de Zitstand, Ruststand en Afwisselstand naar
wens instellen.
Methode voor het opslaan van de stoelstand:
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Stand
verstellen > Stoel > Voorpassagier om de stand van de voorpassagiersstoel in te stellen
op deze interface.
U kunt de stoelstand verstellen met behulp van de knoppen op de zijkant van de stoel of op het
middendisplay. Druk op de knop Normaal/Rusten/Afwisselen op de interface om
gepersonaliseerde standen in te stellen voor verschillende situaties. Deze instellingen worden opgeslagen
onder het overeenkomstige gebruikersaccount. Als u een ingestelde stand wilt veranderen, stelt u de stoel
af en slaat u de instelling opnieuw op.
Het verplaatsen van de stoel via het achterdisplay regelen
Passagiers achterin kunnen het verplaatsen van de voorpassagiersstoel op het achterdisplay
regelen.
Veeg over het achterdisplay om de interface Stoel verstellen te openen en tik op
Voorpassagiersstoel opbergen of Voorpassagiersstoel terugzetten.
Voorpassagiersstoel opbergen: de voorpassagiersstoel
beweegt naar zijn voorste stand.
Voorpassagiersstoel terugzetten: de voorpassagiersstoel
wordt teruggezet in de standaardstand.
Aanbevolen zithouding en stoelstanden voor de voorpassagier
Beperk mogelijke risico's tot een minimum en denk om uw veiligheid door de stoel als volgt te
verstellen:
Zet de stoel naar voren of naar achteren in de juiste stand en plaats beide voeten vóór de
stoel.
Stel de rugleuning van de stoel in op een geschikte, rechte zithouding, zodat uw rug
volledig contact maakt met de rugleuning en de rugleuning niet te ver achterover helt.
Verstel de hoofdsteun zodanig dat het midden ervan gelijk ligt met de ogen van de
passagier.
Plaats het schuine gedeelte van de veiligheidsgordel tussen uw nek en schouder, en wikkel
het heupgedeelte van de veiligheidsgordel stevig rond uw heup (niet over uw buik).
Tijdens het gebruik van de auto moet u de volgende handelingen vermijden omdat deze een
veiligheidsrisico inhouden:
Gebruik geen stoelhoezen en wijzig de stoelbekleding niet zelf. In het geval van een
aanrijding, kunnen de stoelhoezen of de gewijzigde stoelbekleding het opblazen van de zijairbags
ernstig hinderen, waardoor de bescherming van de inzittenden aanzienlijk wordt verlaagd en het
risico van letsel wordt verhoogd.
Plaats geen voorwerpen onder de stoel omdat deze veiligheidsrisico's kunnen vormen
tijdens het verstellen van de stoel, een aanrijding of plotselinge acceleratie/vertraging.
Hang geen voorwerpen (zoals kledinghangers) aan de stoel of hoofdsteun. In het geval van
een aanrijding of plotselinge acceleratie of vertraging kunnen dergelijke voorwerpen het risico van
letsel vergroten.
Terwijl de auto rijdt mag op elke stoel slechts één persoon zitten. Baby's of kinderen
mogen geen stoel en veiligheidsgordel delen met een volwassene of op de schoot van een volwassene
zitten. Dit kan veiligheidsrisico's met zich meebrengen in het geval van een aanrijding of
plotselinge acceleratie of vertraging.
De hoofdsteunen voor de voor- en achterstoelen mogen niet worden omgewisseld omdat anders
de hoofdsteunen mogelijk niet kunnen worden ingesteld op de correcte hoogte of in de correcte stand.
Dit verhoogt het risico van hoofd- en nekletsel bij ongevallen en noodstops.
Een buitensporig grote hoek van de rugleuning kan leiden tot ernstig letsel in geval van
een aanrijding. Zie de aanbevolen correcte stoelposities.
Terwijl de auto rijdt, mag u uw stoel niet in een stand zetten die niet bedoeld is voor
rijden, zoals de stand Dagdromen (raadpleeg de aanbevolen zithouding en stand van de stoel tijdens
het rijden). In het geval van een aanrijding of plotselinge acceleratie of vertraging kan dit het
risico van letsel vergroten of ernstig letsel veroorzaken.
Personen met een beperkte pijnperceptie als gevolg van ziekte, leeftijd of andere
aandoeningen, moeten het temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming voorzichtig gebruiken om
mogelijke brandwonden als gevolg van langdurig gebruik op lage temperaturen te voorkomen.
Waarschuwing副驾驶座椅请勿让儿童单独乘坐或怀抱儿童乘坐等以下图示行为:
De gedragingen aangegeven in de volgende afbeelding zijn niet toegestaan, zoals een kind
alleen laten zitten of vasthouden op de voorpassagiersstoel:
De achterstoelen verstellen
De stoelen van de tweede zitrij verstellen
Knop ① in de afbeelding:
Stoel in lengterichting verstellen: beweeg deze knop heen
en weer om de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.
Beensteun verstellen: druk op de voor- of achterkant van de
knop om de beensteun uit te klappen of in te klappen.
Knop ② in de afbeelding:
Rugleuning verstellen: beweeg het bovenste deel van deze
knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning van de stoel te verstellen.
Hoofdsteun verstellen: beweeg deze knop omhoog of omlaag om
de hoofdsteun van de stoel omhoog en omlaag bewegen.
Knop ③ in de afbeelding:
Lendensteun verstellen: houd de knop naar
boven/onder/links/rechts gedrukt om de lendensteun te verstellen.
Aangepast-comfortknop: Druk
op de middelste knop om de comfortfunctie in of uit te schakelen. Houd de middelste knop
ingedrukt om de huidige comfortinstellingen van de stoel op te slaan.
Knop ④ in de afbeelding:
Ontspanningsknop
Om de stoel te verstellen naar de Dagdroom-stand, drukt u eenmaal op de knop. Druk op
de knop terwijl de stoel beweegt om de beweging te onderbreken en druk nogmaals op de knop om de
beweging te hervatten.
Om de stoel terug te zetten in zijn oorspronkelijke stand, houdt u de knop ingedrukt.
Knop ① in de afbeelding:
Stoel in lengterichting verstellen: beweeg deze knop heen
en weer om de stoel naar voren of naar achteren te verstellen.
Zitkussenlengte verstellen: druk op de voor- of achterkant
van de knop om de lengte van het zitkussen te verstellen.
Knop ② in de afbeelding:
Rugleuning verstellen: beweeg het bovenste deel van deze
knop heen en weer om de hellingshoek van de rugleuning van de stoel te verstellen.
Hoofdsteun verstellen: beweeg deze knop omhoog of omlaag om
de hoofdsteun van de stoel omhoog en omlaag bewegen.
Knop ③ in de afbeelding:
Lendensteun verstellen: houd de knop naar
boven/onder/links/rechts gedrukt om de lendensteun te verstellen.
Aangepast-comfortknop: Druk
op de middelste knop om de comfortfunctie in of uit te schakelen. Houd de middelste knop
ingedrukt om de huidige comfortinstellingen van de stoel op te slaan.
Knop ④ in de afbeelding:
Ontspanningsknop
Om de stoel te verstellen naar de Dagdroom-stand, drukt u eenmaal op de knop. Druk op
de knop terwijl de stoel beweegt om de beweging te onderbreken en druk nogmaals op de knop om de
beweging te hervatten.
Om de stoel terug te zetten in zijn oorspronkelijke stand, houdt u de knop ingedrukt.
Opgelet舒适自选键跟车记忆的功能默认为按摩或背部舒缓。后排
De standaardfunctie van de aanpasbaar-comfortknop is massage of
rugklachtenbehandeling.
Houd de aanpasbaar-comfortknop ingedrukt om de huidige comfortfunctie van de stoel,
inclusief type, niveau en modus, in het geheugen op te slaan.
De aanpasbare comfortknop kan worden gebruikt om 2 comfortfuncties op te slaan, maar
comfortfuncties die elkaar uitsluiten kunnen niet tegelijkertijd worden opgeslagen, bijvoorbeeld
verwarmings- en ventilatiefuncties, of massage en rugklachtenbehandeling.
Als een comfortfunctie is ingeschakeld, kunt u deze uitschakelen door indrukken van
de comfortknop.
De stoelen van de derde zitrij verstellen
Rugleuning verstellen: druk op de knoppen aan de zijkant van
beide stoelen om de hoek van de rugleuning te verstellen.
Aanbevolen zithouding en stoelstanden voor de achterpassagier
Beperk mogelijke risico's tot een minimum en denk om uw veiligheid door de stoel als volgt te
verstellen:
Vergrendel de rugleuning in een stand rechtop.
Verstel de hoofdsteun zodanig dat het midden ervan gelijk ligt met de ogen van de
passagier.
Stel de rugleuning van de stoel in op een geschikte, rechte zithouding, zodat uw rug
volledig contact maakt met de rugleuning en de rugleuning niet te ver achterover helt.
Plaats uw voeten in de voetenruimte voor de achterstoelen.
Plaats het schuine gedeelte van de veiligheidsgordel tussen uw nek en schouder, en wikkel
het heupgedeelte van de veiligheidsgordel stevig rond uw heup (niet over uw buik).
Wanneer u kinderen in de auto hebt, moeten geschikte kinderzitjes worden gebruikt om ze
veilig te vervoeren. Zie voor meer informatie het deel over kinderzitjes.
De rugleuningen van de stoelen van de derde zitrij omlaag klappen
Druk op de knop aan de rechterkant van de achterklep of op de elektrische bedieningselementen
op het middendisplay om de rugleuningen van de stoelen van de derde zitrij omlaag te klappen.
: Bediening van
de rugleuning van de derde zitrij aan de linkerkant; druk op beide kanten
van de knop om de rugleuning aan de linkerkant omlaag te klappen en omhoog te klappen.
: Bediening van
de rugleuning van de derde zitrij aan de rechterkant; druk op beide kanten
van de knop om de rugleuning aan de rechterkant omlaag te klappen en omhoog te klappen.
: Bediening van
de rugleuningen van de derde zitrij met één klik; druk op de knop om de
rugleuningen onmiddellijk omlaag te klappen en houd ingedrukt om ze omhoog
te klappen.
Opgelet座椅上有人乘坐时,无法进行放倒操作。
Als een persoon op een stoel zit, kan deze niet worden opgeklapt.
Waarschuwing后排座椅调节Note
Verzeker u ervan dat bij het achterover kantelen van de rugleuning er geen voorwerpen
op de achterbank liggen en dat de veiligheidsgordels niet zijn vastgegespt. Anders kan de
achterbank beschadigd raken.
Verzeker u ervan dat bij het verstellen van de rugleuning van de achterbank de
veiligheidsgordel niet gedraaid is of achter de rugleuning blijft haken omdat hierdoor de
veiligheidsgordel beschadigd kan raken en de veiligheid in gevaar kan worden gebracht.
Voordat u de auto start controleert u of de stoelen in de vergrendelde stand staan
(vooruit/achteruit, hoogte, rugleuning, enz.). Als de stoelen niet worden vergrendeld, kan dit
risico van letsel met zich meebrengen (bijvoorbeeld als de rugleuning van de achterbank naar
achteren is gekanteld maar niet volledig is vergrendeld, kan dit veiligheidsproblemen opleveren en
secundair letsel veroorzaken in geval van een aanrijding of plotselinge acceleratie of
vertraging).
Wanneer de stoel is opgeklapt (zoals wanneer de rugleuning van de achterbank omlaag is
gekanteld), mag u niet in die positie zitten terwijl de auto rijdt. Een gebrek aan de juiste
bescherming verhoogt het risico van letsel of overlijden in het geval van een aanrijding of
plotselinge acceleratie of vertraging.
Als de auto is uitgerust met tafeltjes, zorgt u ervoor dat deze tijdens het rijden goed
zijn opgeborgen om het risico van letsel van inzittenden als gevolg van contact ermee tijdens een
ongeval te vermijden.
De achterpassagiers moeten de veiligheidsgordels op de juiste manier dragen om het
risico van letsel als gevolg van contact met accessoires (tafeltjes, entertainmentscherm, enz.)
tijdens een aanrijding of plotselinge acceleratie/vertraging te vermijden.
Hang geen andere voorwerpen (zoals kledinghangers) aan de stoel of hoofdsteun. In het
geval van een aanrijding of plotselinge acceleratie/vertraging kunnen dergelijke voorwerpen het
risico van letsel vergroten.
Terwijl de auto rijdt mag op elke stoel slechts één persoon zitten. Baby's of kinderen
mogen geen stoel en veiligheidsgordel delen met een volwassene of op de schoot van een volwassene
zitten. In het geval van een aanrijding of plotselinge acceleratie/vertraging kunnen dergelijke
houdingen een veiligheidsrisico vormen en tot letsel leiden bij passagiers, baby's en kinderen.
Personen met een beperkte pijnperceptie als gevolg van ziekte, leeftijd of andere
aandoeningen, moeten het temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming voorzichtig gebruiken om
mogelijke brandwonden als gevolg van langdurig gebruik op lage temperaturen te voorkomen.
WaarschuwingAchterpassagiers mogen zich niet op de volgende manier gedragen:
Achterpassagiers mogen zich niet op de volgende manier gedragen:
De hoofdsteun van de stoel verstellen
De hoofdsteunen van de stoelen van de eerst een tweede zitrijen kunnen elektrisch worden
versteld met behulp van de knoppen aan de zijkant van de stoelen.
Voor de stoelen van de derde zitrij drukt u op de rechterknop onder de hoofdsteun om de
hoofdsteun omhoog en omlaag te verstellen. Zet de hoofdsteun in de juiste positie totdat u een
'klik'-geluid hoort. Dit betekent dat de hoofdsteun in deze positie is vergrendeld.
Gebruik de hoofdsteun niet als deze in de laagste stand staat. U kunt deze gebruiken door de
hoofdsteun omhoog te trekken en in positie te vergrendelen.
WaarschuwingTo provide the best protection, make sure the headrest is set to an appropriate
height according to the occupant's height.
Om de beste bescherming te bieden, moet u ervoor zorgen dat de hoogte van de
hoofdsteun is afgesteld op de lengte van de inzittende.
Gebruik de hoofdsteun niet wanneer deze in de laagste stand staat. Trek de hoofdsteun
voor gebruik omhoog en controleer of deze in de gewenste stand vergrendeld is.
Stel de hoofdsteun van de stoel in en zorg ervoor dat het midden van de hoofdsteun en
de ogen van de inzittende zich op hetzelfde niveau bevinden.
Rijd niet met het voertuig als de hoofdsteun verwijderd is! In geval van een botsing,
plotselinge versnelling of vertraging bieden stoelen zonder hoofdsteunen mogelijk niet voldoende
bescherming aan het hoofd, wat ernstige gevolgen kan hebben.
Stoelmassagefunctie
De stoelen op de eerste en tweede zitrij zijn uitgerust met een lendenmassagefunctie die
standaard is uitgeschakeld. Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Comfort
en tik op Stoelen > Massage om de gewenste massagemodus (Modus 1, 2, 3, 4
en 5) en massage-intensiteit (Niveau 1 en 2) voor de betreffende stoel te selecteren.
Modus 1: Mild
Modus 2: Rollen
Modus 3: Dynamisch
Modus 4: Lenden
Modus 5: Bovenrug
Niveau 1: Zacht
Niveau 2: Hard
Hot Stone biedt een verwarmde massage op een comfortabele temperatuur.
De stoelmassagefunctie wordt automatisch uitgeschakeld als de massagefunctie niet binnen 20
minuten wordt veranderd.
Opgelet若功能进行中乘客离开座位超过 30 秒,功能关闭。
Als een passagier zijn/haar stoel gedurende langer dan 30 seconden verlaat tijdens de
werking van deze functie, wordt deze functie uitgeschakeld.
Stoelverwarmingsfunctie
De stoelen zijn uitgerust met een verwarmingsfunctie die standaard is uitgeschakeld. Ga onderaan
het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Comfort en tik op Stoelen >
Verwarming om de verwarmingsfunctie voor de betreffende stoel in te schakelen en het niveau te
selecteren. Er zijn drie verwarmingsniveaus, die de stoel binnen 10 minuten tot het ingestelde niveau
verwarmen en deze temperatuur handhaven.
Slimme stoelverwarming: deze functie is standaard uitgeschakeld en
kan worden ingeschakeld in het menu Instellingen op de interface Comfort onder Stoelen
> Verwarming. Nadat de stoelverwarmingsfunctie is ingeschakeld, wordt de stoelverwarming
automatisch geactiveerd zodra de omgevingstemperatuur lager is dan 12 °C en de binnentemperatuur lager is
dan 10 °C. Hoe lager de omgevingstemperatuur, hoe langer de verwarmingsduur.
Als deze functie aan staat, wordt het huidige niveau opgeslagen en wordt de functie
uitgeschakeld wanneer de passagier de stoel gedurende meer dan 30 seconden verlaat;
Als iemand binnen 15 minuten na het vertrek van de passagier gaat zitten, wordt het
eerder opgeslagen niveau hervat; als er binnen 15 minuten niemand gaat zitten, blijft de functie
uitgeschakeld;
Personen met een beperkte pijngewaarwording als gevolg van ziekte, leeftijd of andere
aandoeningen moeten het temperatuurregelsysteem en de stoelverwarming zorgvuldig gebruiken om
mogelijke brandwonden bij lage temperaturen als gevolg van langdurig gebruik te voorkomen.
Stoelventilatiefunctie
De stoelen op de eerste en tweede zitrij zijn uitgerust met een ventilatiefunctie die standaard
is uitgeschakeld. Ga onderaan het middendisplay naar de interface Comfort en tik op Stoelen > Ventilatie om de stoelventilatiefunctie voor de betreffende stoel in te
schakelen. Er zijn drie ventilatieniveaus.
Opmerking若功能进行中乘客离开座位超过 30 秒,功能关闭,此时中控屏会保存当前功能的挡位
Als deze functie aan staat, wordt het huidige niveau opgeslagen en wordt de functie
uitgeschakeld wanneer de passagier de stoel gedurende meer dan 30 seconden verlaat;
Als iemand binnen 15 minuten na het vertrek van de passagier gaat zitten, wordt het
eerder opgeslagen niveau hervat; Als er binnen 15 minuten niemand gaat zitten, blijft de functie
uitgeschakeld.
Ontspanningsfunctie
De ontspanningsfunctie voor de onderrug is beschikbaar voor de stoelen van de eerste en tweede
zitrij. Ga onderaan het middendisplay naar de interface Comfort en tik op Stoelen >
Ontspanning en selecteer de gewenste ontspanningsmodus:
Modus 1: Ontspanning van de bovenrug.
Modus 2: Ontspanning in het midden van de rug.
Modus 3: Ontspanning van de onderrug.
Modus 4: Cirkelvormige ontspanning van de bovenrug naar de onderrug.
Na activering, werkt elke modus gedurende een cyclus van 20 minuten en wordt daarna automatisch
uitgeschakeld.
Opgelet若功能进行中乘客离开座位超过 30 秒,功能关闭。
Als een passagier zijn/haar stoel gedurende langer dan 30 seconden verlaat tijdens de werking
van deze functie, wordt deze functie uitgeschakeld.
Eenvoudig instappen en uitstappen
Met de functie Eenvoudig instappen en uitstappen kunt u gemakkelijk in- en uitstappen.
Eenvoudig instappen en uitstappen bestuurder
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Stand verstellen > Stoelen > Bestuurder > Eenvoudig instappen en uitstappen
bestuurder om deze functie in of uit te schakelen.
Eenvoudig instappen en uitstappen bestuurder ingeschakeld:
Bij het uitstappen: de bestuurdersstoel en het stuurwiel
bewegen naar de opgeslagen Uitstapstand; als de Uitstapstand niet is
opgeslagen, wordt de Uitstapstand bepaald op de geschikte stand op basis van de lengte van de
bestuurder (als de huidige stand reeds geschikt is voor het uitstappen uit de auto, wordt geen extra
beweging geactiveerd).
Na het instappen: de bestuurdersstoel en het stuurwiel
bewegen naar de opgeslagen rijpositie; als de rijpositie niet is
opgeslagen, keren ze terug naar de stand van vóór de laatste keer uitstappen.
De triggervoorwaarden voor de uitstapstand en de rijpositie kunnen worden ingesteld op basis
van de rijgewoonten.
Opgelet设置离车位置时,请勿将座椅调节至最后、靠背调节过低,避免影响后排乘客使用。
Zet bij het instellen van de uitstapstand de stoel niet in de verste stand of kantel de
rugleuning niet te ver achterover omdat dit het comfort van de achterpassagiers negatief kan
beïnvloeden. U kunt het middendisplay raadplegen voor de aanbevolen beste uitstapstand.
Als u na het inschakelen van de functie eenvoudig instappen en uitstappen bestuurder op de
bestuurdersstoel zit en het bestuurdersportier sluit (of het rempedaal intrapt), worden de
bestuurdersstoel, het stuurwiel, de zijspiegels en de hoogte van de HUD
automatisch aangepast aan de rijpositie die is ingesteld in de geheugeninterface voor de
bestuurdersstoel op het middendisplay.
Eenvoudige instap en uitstappen voorpassagier
Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen en tik op
Stand verstellen > Stoelen > Voorpassagier > Eenvoudig instappen en
uitstappen bestuurder om deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer Eenvoudige instap en uitstappen voorpassagier is ingeschakeld, kunt u kiezen uit twee
Eenvoudig instappen en uitstappen-opties:
uitstappen: Nadat de veiligheidsgordel is losgemaakt en het
voorpassagiersportier is geopend, wordt de stoel in de juiste stand gezet, afhankelijk van de lengte
van de passagier.
Uitstappen en instappen: Nadat de veiligheidsgordel is
losgemaakt en het voorpassagiersportier is geopend, beweegt de stoel naar de juiste stand op basis
van de lengte van de passagier, en nadat de voorpassagiersstoel is ingestapt en het
voorpassagiersportier is gesloten, beweegt de stoel automatisch naar de stand bij de laatste keer
uitstappen.
Als de stand van de stoel of de hoek van de rugleuning reeds geschikt is voor het uitstappen
uit de auto, wordt geen extra stoelbeweging geactiveerd.
Opgelet开启副驾轻松进出功能后,请注意周围环境及后排乘客的安全。
Wanneer u de functie eenvoudige instap en uitstappen voorpassagier gebruikt, wordt het
aanbevolen om de veelgebruikte stand in te stellen op een geschikte stand en daarbij rekening te houden
met de omgeving en de veiligheid van de achterpassagiers.
Eenvoudig instappen en uitstappen derde zitrij
Om het in- en uitstappen voor de passagiers op de derde zitrij te vergemakkelijken, drukt u op
de knop boven de stoelen van de tweede zitrij om de stoelen van de tweede zitrij zo ver mogelijk naar
voren te bewegen, de rugleuning omlaag te klappen, de hoofdsteun in zijn laagste stand te zetten en de
beensteun in te trekken.
De stoelen hebben bezettingsdetectie. Als de stoelen op de tweede zitrij bezet zijn en u op de
knop drukt, zal de stoel niet bewegen.
Automatisch verlagen van de rijhoogte
Wanneer de auto wordt vergrendeld, wordt de ophanging automatisch verlaagd tot de laagste
rijhoogte. Tijdens het rijden gaat de ophanging automatisch omhoog tot de hoogte die overeenkomt met de
rijmodus.
Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen en tik op
Rijden en parkeren > Rijhoogte voor eenvoudig instappen om deze functie
in of uit te schakelen.
Voordat u de functie rijhoogte voor eenvoudig instappen inschakelt, moet u zich ervan
verzekeren dat zich geen personen onder de auto bevinden en dat het wegdek vlak en vrij van obstakels
is. Zo voorkomt u persoonlijk letsel of schade aan de auto.
Opbergvakken voorin
De auto heeft een aantal praktische opbergvakken voor het opbergen van dagelijkse benodigdheden.
Waarschuwing储物空间内禁止放置易燃、易爆、易飞溅的物品,储物时请盖紧盒盖。
Plaats geen ontvlambare, explosieve of spat-gevoelige voorwerpen in het opbergvak. Sluit het
deksel goed wanneer u voorwerpen opbergt.
Opbergvak in het portier
Elke portier heeft een opbergvak aan de onderkant dat is voorzien van portiervakverlichting.
Opgelet在门板下方储物时,请勿放置过大尺寸或尖锐的物品,以免门板结构和表面受到损伤。
Plaats geen grote of scherpe voorwerpen in de onderste opbergruimte van het deurpaneel om
schade aan de constructie en oppervlak van het deurpaneel te voorkomen.
Bekerhouder
Er zitten twee bekerhouders in de middelste armsteun voor het plaatsen van drankjes.
Om de onderkant van een bekerhouder omhoog te brengen, drukt u gewoon op de knop in de zijkant.
Plaats geen geopende hete dranken in de bekerhouder om het risico van brandwonden te
voorkomen.
Plaats hier geen breekbare voorwerpen om letsel te voorkomen.
Open opbergvak in de middenconsole
Het open opbergvak onder de middenconsole kan worden gebruikt voor het tijdelijk opbergen van
niet-belangrijke voorwerpen en een 12V-voedingsaansluiting aan de achterkant kan worden gebruikt om
elektronische apparaten van passagiers op te laden.
Opbergvak achterin
Opbergvak in het achterportier
Naast de achterstoelen bevinden zich praktische opbergvakken. Drankjes of andere voorwerpen
kunnen in beide portieren worden geplaatst, die zijn uitgerust met portiervakverlichting voor een goed
zicht in het donker, bij zwak licht of wanneer de positieverlichting is ingeschakeld.
Opgelet在门板下方储物时,请勿放置过大尺寸或尖锐的物品,以免门板结构和表面受到损伤。
Plaats geen grote of scherpe voorwerpen in de onderste opbergruimte van het deurpaneel om
schade aan de constructie en oppervlak van het deurpaneel te voorkomen.
Er zitten ook kledinghaken naast beide achterportieren, waar u uw kleding aan kunt hangen.
Hang geen harde voorwerpen (zoals kledinghangers, fruit, glazen flessen, enz.) aan de
kledinghaak vlakbij het portier om letsel bij een ongeval te voorkomen.
Opbergvak in de stoelen op de tweede zitrij
De armsteunen van de stoelen bevatten verborgen bekerhouders, terwijl de zijkanten van de
stoelen en de beenruimten verborgen opbergvakken hebben.
Er zitten twee bekerhouders in de middenconsole vóór de draadloos-oplaadplaat.
Druk op de armsteunschakelaar bovenaan de middenconsole en de draadloos-oplaadplaat schuift
automatisch uit of in.
Als u op de schakelaar drukt terwijl de draadloos-oplaadplaat beweegt, wordt de beweging
onderbroken. Als u nogmaals op de schakelaar drukt beweegt de plaat in de tegenovergestelde richting.
Plaats nooit brandbare voorwerpen of vloeistoffen met een hoog risico op spatten in de
kofferruimte. Sluit de klep altijd na het plaatsen van voorwerpen in de kofferruimte.
Plaats bij het rijden geen zware, scherpe of breekbare voorwerpen op de armleuning. Bij
een botsing, plotselinge versnelling of vertraging kunnen dergelijke voorwerpen het risico op
letsel vergroten.
Beveiligd opbergvak in de armsteun
Standschakelaar
Er zijn twee standen voor het beveiligde opbergvak in de armsteun. Ga onderaan het
middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Beveiliging > Opbergvak
armsteun om te wisselen tussen de standen Opbergvak en Beveiligd opbergvak.
Beveiligd opbergvak modus
Het beveiligde opbergvak in de armsteun staat standaard in de stand Opbergvak. In deze stand is
het beveiligde opbergvak in de armsteun niet vergrendeld en kan de klep ervan worden geopend met de
knoppen aan de linker- en rechterkant van de middelste armsteun:
Knop voor opbergvak in de armsteun: Druk op de knop om de
klep te openen. Dit kan worden gebruikt om bijvoorbeeld mobiele telefoons of zakdoekjes op te bergen
(de klep kan worden geopend met zowel de linker- als de rechterknop).
USB-poort Type-C (60 W): Snellaadpoort voor het opladen van
mobiele apparaten. Kan geen gegevens overdragen.
USB-poort Type-C (60 W): Snellaadpoort voor het opladen van
mobiele apparaten. Kan geen gegevens overdragen.
Beveiligd opbergvak
Wanneer u het Beveiligd opbergvak voor het eerst inschakelt, wordt een interface voor het
instellen van een wachtwoord weergegeven. Zodra uw een wachtwoord hebt ingesteld, wordt het Beveiligd
opbergvak ingeschakeld.
Eenmaal ingesteld, moet u op het middendisplay het wachtwoord invoeren om de klep van het
beveiligde opbergvak in de armsteun te openen door op de knop aan een van de zijkanten van de middelste
armsteun te drukken.
Slimme autokoelkast
Het onderste opbergvak in de middenconsole kan worden uitgerust met een slimme autokoelkast met
een inhoud van ongeveer 5 liter, om te voorzien in uw behoefte aan koeling en isolatie.
Om de voeding van de koelkast, de temperatuur en andere instellingen te regelen, gaat u op het
middendisplay naar de interface Instellingen en tikt u op Algemeen >
Verbinding om de interface voor het beheren van slimme apparaten te openen.
Aan-uitschakelaar koelkast: u kunt de koelkast in- en uitschakelen
op de interface voor koelkastinstellingen.
De deur van de koelkast openen:
Methode 1: houd de knop aan de voorkant op de middenconsole
ingedrukt om de deur van de koelkast automatisch te openen.
Methode 2: tik op de interface voor koelkastinstellingen op
de knop Openen om de deur van de koelkast te openen.
Methode 3: veeg naar de interface voor koelkastinstellingen
op het bedieningsscherm achterin en tik op de knop Openen om de deur van
de koelkast te openen.
De deur van de koelkast sluiten: Sluit de deur van de koelkast gewoon met
de hand.
Omschakelen tussen de standen Koelen en Verwarmen: afhankelijk
van uw behoeften kunt u omschakelen tussen de standen Koelen en Isoleren door op de interface voor
koelkastinstellingen te tikken op de knop Koelen of Isoleren.
Nadat hij is ingeschakeld, werkt de koelkast standaard in de stand Koelen.
Gebruik de toetsen + en - om de temperatuur van de koelkast in te stellen. In de stand
Koelen kan de temperatuur worden ingesteld tussen 0 en 10 °C, terwijl in de stand Verwarmen het
temperatuurbereik 40 tot 50 °C is.
Bij het omschakelen van de stand wordt de koelkasttemperatuur standaard ingesteld op de
uiterste waarden. Wanneer bijvoorbeeld wordt omgeschakeld van de stand Verwarmen naar de stand Koelen,
wordt de koelkasttemperatuur ingesteld op 0 °C. Omgekeerd, wanneer wordt omgeschakeld van de stand
Koelen naar de stand Verwarmen, wordt de koelkasttemperatuur ingesteld op 50 °C.
Vertragingsinstellingen: tik op de interface voor
koelkastinstellingen op Vertragingsinstellingen om een van de drie
mogelijkheden te kiezen voor het uitschakelen van de koelkast nadat de auto is vergrendeld.
Geen vertraging: nadat de auto is vergrendeld, wordt de
koelkast tegelijkertijd met de voeding van de auto uitgeschakeld.
Ingestelde tijdsduur: stel een bepaalde tijdsduur in
gedurende welke de koelkast ingeschakeld blijft nadat de auto is vergrendeld.
Altijd aan: nadat de auto is vergrendeld, blijft de koelkast
ingeschakeld totdat het rijbereik minder dan 10 km is, waarna de koelkast wordt uitgeschakeld.
Opgelet冰箱使用后会出现冷凝水,属于正常物理现象,经常使用冰箱建议定期清理内部积水;
Na gebruik van de koelkast is het normaal dat zich binnenin condenswater ophoopt. We
adviseren om het water in de koelkast regelmatig op te vegen als deze vaak wordt gebruikt.
Verzeker u ervan dat de koelkast goed dicht wordt gedaan nadat u er iets hebt uitgehaald of
ingelegd. Als u dit niet doet, kan de koelkast mogelijk niet het beoogde koel- of verwarmingsresultaat
bieden.
De koelkast heeft een vermogen van 50 watt. Als hij een dag lang onafgebroken draait,
verbruikt hij ongeveer 2,5 kWh aan elektriciteit.
U kunt instellen hoe lang de koelkast ingeschakeld blijft binnen het instelbereik van 1 tot
24 uur. Als het rijbereik meer dan 30 km is, kun u de duur instellen van 1 tot 24 uur. Als het
rijbereik tussen 20 km en 30 km is, kan de duur worden ingesteld van 1 tot 12 uur. Als het rijbereik
echter minder dan 20 km is, kan de duur niet worden ingesteld.
Parkeer de auto niet gedurende langere tijd op hellingen met een hellingspercentage van 40%
of meer, omdat hierdoor de compressor van de koelkast kan worden beschadigd.
Bagageruimte achterin
Wanneer de achterklep is geopend, kunt u voorwerpen in de laadruimte van de bagageruimte achterin
plaatsen.
Het opbergvak in de bagageruimte is verdeeld over twee lagen: boven en onder de vloer van de
bagageruimte achterin. Als u meer opbergruimte nodig hebt, kunnen de achterstoelen neergeklapt worden.
Capaciteit van de bagageruimte (inclusief verborgen opbergvak) (liter)
235
Capaciteit van de bagageruimte (met neergeklapte stoelen derde zitrij en inclusief
verborgen opbergvak) (liter)
552
Opgelet存放液体物品时需注意密封保管,以免液体渗漏对车辆造成损坏。若发生渗漏,请及时清理。
Bij het opslaan van vloeistoffen in het voertuig moet u ervoor zorgen dat het reservoir goed
is afgesloten. Morsen of lekken kunnen het voertuig beschadigen. Ruim bij morsen of lekkage de vloeistof
zo snel mogelijk op.
Bagagesjoroog
Het bagagesjoroog wordt gebruikt om een net of touw aan te bevestigen waarmee voorwerpen op hun
plaats worden gehouden. Er zitten er twee aan elke kant van de bagageruimte.
Opmerking载荷固定扣环的承重大约为 450 千克。
Het laadvermogen van een verankeringsoog is ongeveer 450 kg.
Als voorwerpen niet of niet goed zijn vastgezet, kunnen ze wegglijden, omvallen of
omhoog worden geworpen, waardoor ze de bestuurder of passagiers kunnen raken. Niet-vastgezette
voorwerpen vormen een risico van letsel, met name tijdens het remmen of scherpe bochten.
Zorg ervoor dat voorwerpen goed zijn opgeborgen of vastgezet om te voorkomen dat ze
worden rondgeslingerd. Zet alle voorwerpen vast voordat u gaat rijden om te voorkomen dat ze
wegglijden of omvallen. Grote en zware voorwerpen moeten worden vastgezet met veiligheidsgordels
of sjorbanden.
12V-voeding in de bagageruimte achterin
De 12V-voeding bevindt zich aan de linkerkant van de bagageruimte, die zo nodig voeding aan
externe apparaten kan leveren.
Eenvoudig in- en uitladen
Bij het inladen van bagage kan uw auto de carrosseriehoogte naar wens verlagen om het inladen te
vergemakkelijken.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Eenvoudig in- en uitladen om deze functie in te schakelen.
U kunt ook de knop Eenvoudig in- en uitladen op de achterklep
gebruiken om de carrosseriehoogte te verlagen.
Zodra de achterklep is gesloten, keert de carrosseriehoogte van de auto terug naar de
oorspronkelijke hoogte.
U kunt de rijhoogte van de auto ook instellen in de NIO-app.
Voordat u de functie uitschakelt, moet u controleren of er zich geen mensen, dieren of
voorwerpen onder de auto bevinden. Wanneer u dat niet doet, kan er letsel, of schade aan de auto of aan
andere voorwerpen ontstaan.
Aangekoppelde aanhanger
Aanhangers en trekhaakaccessoires
De trekhaak van de auto heeft een ronde koppeling conform de nationale norm ECR R55, die
aangekoppelde accessoires kan dragen (zoals een aanhanger, caravan of fietsendrager).
De trekhaak kan een verticale belasting tot 100 kg dragen. Bij het vervoeren van fietsen of
andere voorwerpen met de trekhaak moet u altijd controleren of het maximumgewicht niet wordt overschreden.
Bij de berekening van het kogeldruk, mag u nooit vergeten het gewicht van de fietsdrager of accessoire
beugel mee te tellen. Als het gewicht van de fietsendrager bijvoorbeeld 14 kg is, kunnen er twee fietsen
met een gewicht van elk ongeveer 20 kg of vier fietsen van ongeveer 10 kg worden vervoerd om de
maximumbelasting niet te overschrijden.
De sleepinrichting is ontworpen om een gewicht van maximaal 100 kg aan te kunnen.
Gewichten van meer dan 100 kg kunnen ernstige schade aan de inrichting veroorzaken.
Probeer geen accessoirebeugel te installeren op een voertuig zonder sleepinrichting.
Dit kan leiden tot aanzienlijke schade.
Bij het trekken van een aanhanger en het gebruik van andere accessoires nemen het gewicht en de
weerstand van de auto toe, waardoor het resterende rijbereik aanzienlijk afneemt met een aanhanger.
Ondanks dat de calculator voor het rijbereik probeert het geschatte bereik aan te passen op basis van de
aanhangwagenmodus, kan desondanks het werkelijke energieverbruik afwijken. U moet uw rijafstand en
bestemming goed plannen.
Als u de accessoiresteun wilt monteren en gebruiken, moet de trekhaak zijn aangebracht. Volg
daarna de instructies die bij de accessoire beugel/fietsdrager worden geleverd. U moet aan alle
regelgeving en wettelijke vereisten voldoen bij het gebruik van draagaccessoires. De trekhaak set van de
auto omvat ook de bedrading voor de verlichting die vereist is voor de accessoire steun.
Bij het aankoppelen van accessoires moet u regelmatig controleren of de accessoiresteun en
bijbehorende onderdelen in veilige staat verkeren, en tevens controleren of de verlichting van de
accessoires (indien van toepassing) goed werkt.
Het wordt aanbevolen om accessoires voor uw auto aan te schaffen op de NIO-website. NIO
adviseert door NIO goedgekeurde producten te gebruiken en ondersteunt deze. Als het noodzakelijk is om
bij derden te kopen, koop dan producten die voldoen aan de nationale normen. Voordat u een
niet-NIO-accessoire probeert te monteren, leest u eerst de productinformatie om er zeker van te zijn dat
het compatibel is.
Opgelet拖挂装置可能会遮挡内外后视镜、后摄像头和/或后超声波传感器的视野。此外,某些 PILOT 功能可能无法正常工作。
Trekhaken kunnen het zicht van de achteruitkijkspiegel, zijspiegels en achteruitrijcamera
belemmeren en de waarneming van de ultrasoonsensor achter beïnvloeden. Bovendien werken mogelijk sommige
rijhulpfuncties niet goed.
Trekvermogen
Het totaalgewicht van de aanhanger (inclusief lading en bijkomende uitrusting) en het
draagvermogen van de trekhaak mogen de volgende waarden niet overschrijden:
Band
Maximum trekvermogen
Maximaal draagvermogen trekhaak
20″, 21″, 22″
2000 kg
100 kg
Het draagvermogen van de trekhaak (de kogeldruk) is de neerwaartse kracht die het gewicht van
de aanhanger uitoefent op de trekhaak, die niet minder dan 4% van de aanhangerlading mag zijn. Wanneer
veel uitrusting, passagiers of lading in de aanhanger wordt vervoerd, kan het beschikbare maximaal
draagvermogen van de trekhaak lager zijn, waardoor het maximum trekvermogen ook afneemt. Er vanuitgaande
dat de lading in de aanhanger het maximaal toelaatbaar totaalgewicht niet overschrijdt, kan het maximale
trekvermogen worden berekend. Het maximaal toelaatbaar totaalgewicht is op het typeplaatje van de auto
gestanst.
Als u met een trekkend voertuig met een bijbehorend rijbewijs rijdt, moet u ervoor zorgen dat
de totale massa, inclusief de massa van het voertuig zelf en de aanhanger, lager is dan 4500 kg.
Bandenspanning tijdens het trekken van een aanhanger
De bandenspanning moet worden aangepast aan de extra lading van de aanhanger/drager. Houd de
bandenspanning op 280 kPa. De maximaal toegestane steigingspercentage is 12% voor slepen.
Let er tijdens het slepen op dat het technisch toelaatbare maximumgewicht op de achteras 15
procent is en het technisch toelaatbare maximumgewicht van het voertuig 100 kg. In deze gevallen mag de
snelheid van het voertuig niet hoger zijn dan 100 km/u en moet de druk van de achterband ten minste 20
kPa hoger zijn dan de aanbevolen waarde.
Probeer nooit een voertuig met een defecte band te slepen. Tijdelijk gerepareerde banden zijn
niet bestand tegen de trekbelasting. Slepen met defecte of tijdelijk gerepareerde banden kan leiden tot
schade aan de banden en onstabiliteit van het voertuig.
Voorbereidende stappen voor het trekken van een aanhanger
Vóór het trekken van een aanhanger moeten de volgende stappen worden doorlopen:
Pomp de band op tot de gespecificeerde bandenspanning voor koude banden voor het slepen.
Zorg ervoor dat u de plaatselijke regelgeving en wettelijke vereisten voor het trekken van
een aanhanger kent en deze in acht neemt.
Stel de achteruitkijkspiegel en zijspiegels zodanig af dat deze een duidelijk zicht naar
achteren bieden en geen grote dode hoeken ontstaan.
Schakel de aanhangwagenmodus in op het middendisplay.
Controleer het volgende:
De bestuurder van het trekkend voertuig moet over een bijbehorend rijbewijs beschikken.
De auto moet horizontaal staan bij het aankoppelen aan de trekhaak. Als de neus van de auto
omhoog komt en de achterkant naar beneden wordt gedrukt, controleert u of het maximum trekvermogen en
het maximale draagvermogen (kogeldruk) van de trekhaak, zoals vermeld in de tabel "Trekvermogen", niet
worden overschreden.
Alle componenten van de trekhaak, accessoires en stekkers (waar aanwezig) zijn in goede
staat en goed aangesloten. Trek geen aanhanger als er duidelijke problemen zijn.
De verlichting van de aanhanger (remlichten, richtingaanwijzers en markeringslichten) werkt
goed.
De disselkoppeling is stevig op de trekhaak aangekoppeld.
Alle voorwerpen in de auto zijn goed vastgezet.
U moet mogelijk wielblokken gebruiken.
Het getrokken gewicht is gelijkmatig verdeeld zodat het gewicht op de kogel van de trekhaak
ongeveer 4% van het totale getrokken gewicht is. Het maximale draagvermogen (kogeldruk), zoals vermeld
in de tabel "Trekvermogen", mag nooit worden overschreden.
De kogeldruk moet ongeveer 4% van het totale trekgewicht zijn en mag niet hoger zijn
dan de maximale kogeldruk, zoals vermeld in de tabel "Trekvermogen". Ongebalanceerde of zware
lading achteraan de aanhanger kan ertoe leiden dat deze gaat slingeren en de auto de controle
verliest.
Zorg er altijd voor dat de lading goed is vastgezet en niet kan bewegen op de
aanhanger. Losse lading kan verschuiven terwijl de auto rijdt, waardoor de auto de controle
verliest en kan in ernstige gevallen ernstig of fataal letsel veroorzaken.
Aanhangwagenmodus
Schakel vóór het trekken van een aanhanger naar de parkeerstand (P), ga op het middendisplay
naar Instellingen en tik op Rijden en parkeren > Trekhaak. De trekhaak
wordt daarmee uitgeklapt. Wanneer een aanhanger wordt getrokken, moet de aanhangwagenmodus altijd actief
zijn. Wanneer u de kabelboom van de aanhanger aansluit, schakelt de auto de aanhangwagenmodus in nadat u
hebt bevestigd. De Aanhangwagenmodus wordt uitgeschakeld zodra de kabelboom van de aanhanger wordt
losgekoppeld. Om de Aanhangwagenmodus handmatig in of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar
Instellingen en tikt u op Rijden en parkeren > Aanhangwagenmodus. Een van
de volgende indicatoren wordt op dat moment op het instrumentenpaneel weergegeven:
Pictogram
Beschrijving
De auto heeft gedetecteerd dat de verlichting van de aanhanger is aangesloten, maar de
aanhangwagenmodus is niet geactiveerd. Mogelijk is er al een accessoire op de auto aangesloten.
De auto heeft een defecte elektrische verbinding met de aanhangerverlichting
gedetecteerd. Sommige of alle functies van de aanhangerverlichting werken mogelijk niet. Stop,
zodra de veiligheid dit toelaat, aan de kant van de weg en controleer de aanhangerverlichting op
defecte bedrading of aansluitingen. Als het probleem is opgelost, maar het rode pictogram nog
steeds wordt weergegeven, moet u de Aanhangwagenmodus uitschakelen en daarna weer inschakelen.
Waarschuwing拖车前,务必检查拖车模式是否已启用。
Controleer voordat u een aanhanger gaat trekken altijd of de aanhangwagenmodus is
ingeschakeld.
In geen geval mag de aanhangwagenmodus worden afgesloten tijdens het trekken van een
aanhanger. Dit kan leiden tot ernstig of fataal letsel.
Gebruik niet de instelling voor de luchtvering op het middendisplay om de hoogte van de
trekhaak af te stemmen op de hoogte van de aanhanger.
Opmerking启用拖车模式时,某些 PILOT 功能(转向、召唤、车道辅助等)以及脚踢传感器、便利进出、超声波传感器功能可能不可用。
Wanneer de aanhangwagenmodus is ingeschakeld, zijn sommige rijhulpfuncties (stuurhulp,
rijstrookassistent, enz.) en de schopsensor, eenvoudig instappen en uitstappen en ultrasoonsensor
mogelijk niet beschikbaar.
Koppel de aanhanger aan terwijl de rijhoogte is ingesteld op de normale stand. Als de
aanhangwagenmodus wordt ingeschakeld terwijl de rijhoogte in een andere dan de normale stand
staat, wordt de rijhoogte automatisch veranderd naar de normale stand.
Bij het monteren van de trekhaak kan het achterste sleepoog niet worden gebruikt.
Instructies voor het trekken van een aanhanger
De auto is in eerste instantie ontworpen als personenauto. Het trekken van een aanhanger is
extra belastend voor de motor, transmissie, remmen, banden en ophanging van de auto en verkort het
rijbereik. Als u besluit om een aanhanger te slepen, rijd dan voorzichtig en neem de volgende richtlijnen
in acht:
Verminder uw rijsnelheid en vermijd plotselinge manoeuvres. Wanneer een aanhanger wordt
getrokken, zijn het stuurgedrag, de stabiliteit, de draaicirkel, de remafstand en de remprestaties van
de auto anders dan wanneer u zonder aanhanger rijdt.
Houd minstens twee keer zoveel afstand tot uw voorligger. Zo kunt u situaties voorkomen
waarbij u hard moet remmen. Bij plotseling remmen kan de auto wegschuiven of kunt u de controle over
de auto verliezen.
Vermijd scherp draaien waarbij de aanhanger in contact zou kunnen komen met de auto en
schade veroorzaken. De wielen van de aanhanger staan dichter bij de binnenkant van de bocht dan de
wielen van de auto en daarom moet u een grotere draaicirkel maken om te voorkomen dat de aanhanger
stoepranden, verkeersborden, bomen of andere objecten raakt.
Controleer regelmatig of de verlichting en richtingaanwijzers van de aanhanger goed werken.
Controleer regelmatig of alle voorwerpen in de auto goed vastzitten.
Controleer regelmatig of de remmen van de aanhanger goed werken.
Parkeer de auto niet op een helling.
Controleer regelmatig of alle onderdelen van de trekinrichting goed zijn bevestigd.
Wanneer een aanhanger aan de auto is gekoppeld, kan het led-achterlicht van de aanhanger
zwak knipperen; dit is echter normaal.
Tijdens het trekken van een aanhanger mogen geen passagiers op de aanhanger zitten.
Leg lading in de aanhanger zo dicht mogelijk bij de as, zodat de aanhanger zo weinig
mogelijk gaat slingeren.
De aanhanger parkeren
Het wordt afgeraden om te parkeren op een helling met een hellingsgraad van meer dan 12%. Als u
toch op een helling moet parkeren, moet u wielblokken onder de wielen van de aanhanger plaatsen aan de
hand van de volgende stappen:
Eén persoon houdt het rempedaal ingedrukt;
Een andere persoon plaatst de wielblokken onder de wielen aan de kant van de helling
omlaag;
Wanneer de blokken zijn geplaatst, laat u het rempedaal los en controleert u of de blokken
het gewicht van de auto en de aanhanger kunnen dragen (schakel Autohold niet in).
Zet de auto in de parkeerstand (P) en schakel de parkeerrem in.
Als op een helling moet worden geparkeerd, zorg er dan altijd voor dat alle wielen van de
aanhangwagen stevig zijn bevestigd met wiggen. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot ernstige schade
of ongevallen.
Elektrische aansluiting
Alle aanhangers zijn uitgerust met positieverlichting, remlichten, achteruitrijlichten,
mistachterlichten en richtingaanwijzers. De trekinrichting heeft een ingebouwde 13-polige aansluiting voor
de voeding van de aanhangerverlichting. Als de stekker van de aanhanger in de aansluiting op de auto wordt
gestoken, wordt de aanhangwagenmodus ingeschakeld.
Gebruik alleen de elektrische stekkers die door NIO zijn ontworpen. Probeer de kabels niet
rechtstreeks te splitsen of de kabel van de aanhangwagen op een andere manier aan te sluiten, omdat dit
het elektrische systeem van het voertuig kan beschadigen en storingen kan veroorzaken.
OpgeletFør og etter trekking av tilhenger må du manuelt sjekke og sikre at alle elektriske
koblinger fungerer korrekt og at alle tilhengerlys fungerer korrekt.
Voor en na het trekken van een aanhangwagen moet u handmatig controleren en ervoor
zorgen dat alle elektrische aansluitingen correct werken en dat alle aanhangwagenverlichting
correct werkt.
Als de verlichting van de aanhanger uitvalt bij het trekken van een aanhanger, kan er
een zekering zijn doorgebrand. Als de zekering is doorgebrand, komt er geen waarschuwing uit de
auto. Neem contact op met het NIO servicecentrum.
Zorg ervoor dat de kabel van de aanhangwagen de grond niet raakt bij het trekken van
een aanhangwagen en dat de kabel voldoende speling heeft om de auto en de aanhangwagen te laten
slingeren.
Dakdragers
De auto is geschikt voor een dakdrager met een maximaal draagvermogen van 75 kg (inclusief de
dakdrager en de lading).
Waarschuwing车顶行李架的安装和使用请严格按照车顶行李架自带的说明书进行。
Monteer en gebruik de dakdrager strikt volgens de handleiding van de dakdrager.
Wanneer de dakdrager en de lading de maximale belasting overschrijden, kan dit leiden
tot ernstige voertuigschade of lichamelijk letsel.
De lading moet gelijkmatig over de dakdrager worden verdeeld.
Controleer de dakdrager en de lading regelmatig om er zeker van te zijn dat ze goed
zijn vastgezet om ernstige voertuigschade of persoonlijk letsel te voorkomen.
Wanneer de dakdrager zwaar belast is, vermijd dan heftige acceleratie, abrupt remmen of
scherp draaien om eventuele ongelukken te voorkomen.
Het zwaartepunt van het voertuig verandert wanneer het dak wordt belast. Daarom mag de
rijsnelheid niet hoger zijn dan de topsnelheid die is aangegeven in de handleiding van de
dakdrager of 120 km/u (de laagste snelheid aanhouden).
De stand van het stuurwiel verstellen
Open op het middendisplay de interface Instellingen, tik op Stand verstellen
> Stuurwiel >Verstellen beginnen en verstel daarna de stand van het stuurwiel met behulp
van de knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel, en tik op Verstellen
beëindigen nadat het verstellen is voltooid. U kunt ook op het middendisplay op de hoofdinterface
naar rechts vegen om de interface van Snelle toegang weer te geven en op het pictogram Stuurwiel verstellen tikken om de stand van het stuurwiel af te stellen.
De stand van het stuurwiel verstellen met de knoppen aan de rechterkant van
het stuurwiel:
Omhoog: het stuurwiel beweegt omhoog;
Omlaag: het stuurwiel beweegt omlaag;
Links: het stuurwiel beweegt verder van de bestuurder af;
Rechts: het stuurwiel beweegt dichter naar de bestuurder toe;
Het is verboden om het stuurwiel te verstellen tijdens het rijden, om ongevallen te
voorkomen.
Een verkeerde afstelling van de stand van het stuurwiel of een verkeerde zithouding kan
letsel veroorzaken. Het wordt aanbevolen dat de afstand tussen het stuurwiel en uw borst niet minder
dan 25 cm bedraagt.
Bediening via knoppen op het stuurwiel
De knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel kunnen worden gebruikt om de stand van het
stuurwiel, rechterzijspiegel, geluidsvolume, enz. te verstellen.
De stand van het stuurwiel verstellen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Stand
verstellen > Stuurwiel > Verstellen beginnen om de stand te verstellen met behulp van de
knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel. Zie Verstellen beginnen.
De rechterzijspiegel verstellen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Stand
verstellen > Stuurwiel > Verstellen beginnen om de stand van de rechterzijspiegel aan te
passen met behulp van de knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel. Zie Stand van
de zijspiegels verstellen.
Volume aanpassen
Wanneer u bijvoorbeeld een oproep beantwoordt, met NOMI praat of multimedia afspeelt, kunt u op
de Omhoog-knop of Omlaag-knop drukken om het volume aan te passen. Houd de Omlaag-knop ingedrukt om het
geluid te dempen.
In andere scenario's, waarin het volume niet hoeft te worden aangepast, gebeurt er niets als u
de Omhoog-knop ingedrukt houdt en wordt het geluid gedempt als u de Omlaagknop ingedrukt houdt.
Als het geluid is gedempt, drukt u op de Omhoog-knop om het geluid weer herstellen.
De aangepaste functie inschakelen
Houd de Midden-knop aan de rechterkant van het stuurwiel ingedrukt om de aangepaste functie te
activeren. De standaard ingeschakelde functie is NOMI. Om de aangepaste functie te wijzigen, gaat u op het
middendisplay naar de interface Instellingen en tikt u op Stand verstellen >
Stuurwiel > Aangepast.
Bediening tijdens een onmiddellijke taak
Wanneer de waarschuwing voor een inkomende oproep wordt weergegeven, kunt u de oproep met de
Links-knop en Rechts-knop aannemen of weigeren en met de Midden-knop kunt u uw keuze bevestigen.
Overschakelen naar het normale menu
Houd de Links-knop of Rechts-knop ingedrukt om de Schakelmodus weer te geven. U kunt de
volgorde van de dashboardmenu's wijzigen door op de Links-knop of Rechts-knop te drukken.
Nadat op de Midden-knop is gedrukt, of na 3 seconden zonder bediening van de Links-knop of
Rechts-knop, wordt het huidige menu automatisch geselecteerd en wordt de Schakelmodus verlaten.
Bediening binnen het menu
Wanneer de menu's Media/Software van derden, Geschat bereik, Kilometerstand en Energieverbruik
op het instrumentenpaneel worden weergegeven, druk op de Links-, Midden- en Rechts-knoppen aan de
rechterkant van het stuurwiel om het type media/software van derden om te schakelen.
Wanneer het menu Media/software van derden op Media staat: Links - vorig nummer; Rechts -
volgend nummer; Midden - afspelen/pauze;
Wanneer het menu Team op het instrumentenpaneel wordt weergegeven: Midden - geluid
opnemen/verzenden.
Bediening met behulp van de knoppen aan de linkerkant van het
stuurwiel
De knoppen aan de linkerkant van het stuurwiel kunnen worden gebruikt om de linkerzijspiegel af
te stellen en de rijhulpfunctie te bedienen.
De linkerzijspiegel verstellen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Stand
verstellen > Stuurwiel > Verstellen beginnen om de stand van de linkerzijspiegel aan te
passen met behulp van de knoppen aan de linkerkant van het stuurwiel. Zie Stand van
de zijspiegels verstellen.
De rijhulp aanpassen
Midden-knop: de rijhulp activeren of deactiveren.
Omhoog-knop: de kruissnelheid verhogen.
Omlaag-knop: de kruissnelheid verlagen.
Rechts-knop: de volgafstand vergroten.
Links-knop: de volgafstand verkleinen.
Op de Omhoog-knop of Omlaag-knop drukken: de kruissnelheid met 5
km/u verhogen/verlagen (standaard). De Omhoog-knop of Omlaag-knop ingedrukt
houden: de kruissnelheid met 1 km/u continu verhogen/verlagen (standaard).
Op de Links-knop of Rechts-knop drukken: de volgafstand met 1
niveau verhogen/verlagen, waarbij Niveau 1 het dichtstbij is en Niveau 5 het verst weg is.
Stuurwielverwarming
Bij koud weer kunt u de stuurwielverwarming inschakelen door op het middendisplay naar de
interface Comfort te gaan en op Stoelen > Verwarming >
Stuurwielverwarming te tikken. Het stuurwiel wordt in 10 minuten geleidelijk opgewarmd tot een
comfortabele temperatuur en handhaaft deze temperatuur.
Slimme stuurwielverwarming: deze functie is standaard uitgeschakeld
en kan worden ingeschakeld in het menu Instellingen op de interface Comfort onder Stoelen > Verwarming. Als deze functie is ingeschakeld, wordt de
stuurwielverwarming automatisch ingeschakeld zodra de buitentemperatuur lager is dan 12 °C en de
binnentemperatuur lager is dan 10 °C. Hoe lager de temperatuur, hoe langer de verwarmingsduur.
Herstarten met dubbel bediening van de stuurwielknoppen
Als op het middendisplay abnormaliteiten worden weergegeven, zoals een haperend scherm of
niet-reagerend scherm, probeert u dit te verhelpen door het voertuigsysteem snel te herstarten.
Instructies voor dubbele knop Herstart:
Schakel de alarmknipperlichten in.
Parkeer uw auto op een veilige plek en zet de transmissie in de parkeerstand (P);
Houd aan de linkerkant van het stuurwiel de Rechts-knop en aan de rechterkant van het
stuurwiel de Omlaag-knop gedurende ongeveer 8 seconden tegelijkertijd ingedrukt;
Na ongeveer 30 seconden gaan alle schermen branden en kan het systeem weer worden gebruikt.
Als het systeem niet normaal werkt, neem zo snel mogelijk contact op met het servicecentrum van
NIO.
Opgelet车辆双键重启必须在驻车状态,请确保车辆停靠在安全区域;
Het voertuig moet in PARK staan om Tweeknops-reboot te kunnen gebruiken. Zorg ervoor dat
het voertuig in een veilige omgeving is geparkeerd;
Het is ten strengste verboden om Tweeknops-reboot te gebruiken terwijl het voertuig
rijdt;
Houd de alarmknipperlichten ingeschakeld, terwijl het voertuigsysteem opnieuw wordt
opgestart;
Voer Tweeknops-reboot niet uit terwijl de software van het voertuig wordt bijgewerkt;
Tijdens het herstarten kunnen de statusweergave van het voertuig, de
veiligheidswaarschuwing, het beeld van de surround-weergave, de kaartinterface en andere informatie
niet worden bekeken;
Als de normale werking van het scherm na Tweeknops-reboot niet wordt hervat, kunt u
proberen het voertuig te vergrendelen en het voertuig in de slaapstand te zetten. Als het probleem
zich blijft voordoen, neem dan contact op met NIO.
USB-poort
De auto is voorzien van 6 USB-poorten, waaronder 1 Type-C-poort met een vermogensuitvoer van
2,5 W en 5 Type-C-poorten met een vermogensuitvoer van 60 W.
Open opbergvak in de middenconsole
Type-C-poort (2,5 W) (linkerkant): voor het exporteren van video's vanaf de DVR en het
aansluiten van een microfoon of een USB-luidspreker. Kan geen mobiele apparaten opladen.
Beveiligd opbergvak in de armsteun
Type-C-poort (60 W) ②: voor het opladen van mobiele apparaten.
Middenconsole
Type-C-poort (60 W): voor het opladen van mobiele apparaten.
Opbergvak in de zijkant van de stoelen van de tweede zitrij
Type-C-poort (60 W): voor het opladen van mobiele apparaten.
Opbergvak in de zijkant van de stoelen van de tweede zitrij
Type-C-poort (60 W): voor het opladen van mobiele apparaten.
Bekerhouder in de stoelen van de derde zitrij
Type-C-poort (60 W): voor het opladen van mobiele apparaten.
12V-voeding
Uw auto is voorzien van twee 12V-aansluitingen.
Open opbergvak onder de middenconsole: achterin;
Bagageruimte achterin: aan de linkerzijde.
Draadloos opladen
U kunt uw apparaten die geschikt zijn voor draadloos opladen, neerleggen op de
draadloos-oplaadplaat naast de bekerhouder in de middenconsole om ze draadloos op te laden.
Draadloos opladen is standaard ingeschakeld. U kunt rechtsboven op het middendisplay op de
statusbalk de interface Draadloos opladen weergeven om dit uit te schakelen. Deze instelling wordt
opgeslagen onder het account van de eigenaar of de gemachtigde gebruiker. De huidige laadstatus wordt
weergegeven op het middendisplay.
Wanneer de Bluetooth-functie "NFC-koppeling met één tik" wordt gebruikt door de
draadloos-oplaadplaat, wordt het draadloos opladen tijdelijk gestopt.
Draadloos opladen stopt onder de volgende omstandigheden en op het middendisplay wordt de
relevante status getoond:
Het opladen is voltooid.
Als er fouten optreden tijdens het opladen, bijvoorbeeld wanneer de voeding van de auto een
te hoge of te lage spanning geeft.
U kunt kiezen om NFC-detectie uit te schakelen. In dat geval zal de
draadloos-oplaadplaat NFC-kaarten niet herkennen en zal de kaartherkenningsmelding niet worden weergegeven
wanneer de mobiele telefoon erop wordt gelegd.
Wanneer draadloos laden is ingeschakeld, kan een metalen voorwerp (zoals een sleutel,
munt of NFC-kaart) dat in het vak voor draadloos laden wordt gelegd de laadefficiëntie beïnvloeden
of zelfs tot brandwonden leiden.
Wanneer u de functie voor draadloos laden gebruikt, mag u geen metalen voorwerpen,
zoals munten of kaarten met een chip of batterij, tussen de telefoon en de laadplaat leggen.
Gebruik geen telefoonhoesje met metalen materialen, zoals hoesjes die magnetisch opladen
ondersteunen (MagSafe).
Het is normaal dat de telefoon heet wordt nadat de telefoon langere tijd heeft
opgeladen. Leg een volledig opgeladen apparaat niet in het laadvak. Dat kan oververhitting
veroorzaken.
Laad niet twee of meerdere apparaten tegelijkertijd draadloos op.
De ventilatieopening van de koelventilator bevindt zich onder in het vak voor draadloos
laden. Voorkom dat er fijn of vloeibaar materiaal inkomt.
De middenconsole achter is uitgerust met drie draadloos-oplaadplaten, die de achterpassagiers
voorzien van handige mogelijkheden voor draadloos opladen:
Horizontale oplaadplaat;
Verticale oplaadplaat.
Opgelet横置与竖置充电位无法同时进行充电。
De horizontale en verticale oplaadplaten kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.
Ruitenwissers van de voorruit/achterruit
Handmatige voorruitenwisser
Bedien de bedieningshendel voor de ruitenwissers omhoog om de ruitenwissers in te schakelen. De
snelheid van de ruitenwissers neemt per niveau toe en bereikt de maximumsnelheid op niveau 4. Als de
bedieningshendel voor de ruitenwissers terugkeert naar zijn oorspronkelijke stand, stoppen de
ruitenwissers met wissen.
Waarschuwing冬季启动雨刮器前,需先去除落挡风玻璃上的冰雪,并确保雨刮器刮片未被冻结。
Verwijder eerst het ijs en de sneeuw van de voorruit en controleer daarbij of de
ruitenwisserbladen niet bevroren zijn, voordat u ze inschakelt in de winter
Waarschuwing 使用雨刮器清洁挡风玻璃时,请使用足够量的清洗液,必须保持挡风玻璃湿润。
Gebruik genoeg ruitenwissersvloeistof om de voorruit vochtig te houden terwijl u de
ruitenwissers gebruikt om te reinigen.
Automatisch wissen voor
Nadat de functie automatische voorruitenwissers is ingeschakeld en de regensensor regen
detecteert, beginnen de ruitenwissers te werken. Wanneer de regen stopt, stoppen ook de ruitenwissers.
De snelheid van de ruitenwissers verandert automatisch afhankelijk van de rijsnelheid en
regenval.
Bedien de bedieningshendel voor de ruitenwissers omlaag om de automatische voorruitenwissers in
te schakelen, waarna het instrumentenpaneel aangeeft dat de Automatische
voorruitenwissers aan staan. Bedien de bedieningshendel voor de ruitenwissers nogmaals omlaag
om ze uit te schakelen, waarna het instrumentenpaneel aangeeft dat de Automatische
voorruitenwissers uit staan.
Gevoeligheid van automatische voorruitenwissers afstellen: Ga op
het middendisplay naar Instellingen en tik op Portier- en ruitvergrendelingen >
Ruitenwissers > Gevoeligheid voorruitenwissers en selecteer vervolgens een niveau. De
gevoeligheid neemt toe met elk niveau.
Nadat de functie voor de automatische achterruitenwisser is geactiveerd en de auto in de
achteruitrijstand (R) staat, zullen de achterruitenwissers bewegen wanneer de voorruitenwissers bewegen.
Bovendien zijn de snelheden van de voorruitenwissers en achterruitenwissers hetzelfde. Nadat de auto in de
vooruitrijstand (D) of de parkeerstand (P) is gezet, stoppen de achterruitenwissers met bewegen.
Om deze functie in te schakelen, gaat u onderaan het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Portier- en ruitvergrendelingen > Ruitenwissers >
Automatische achterruitenwisser.
Verzeker u ervan vóór gebruik te maken van een automatisch wasstraat de automatische
ruitenwisserfunctie uit te schakelen, anders kunnen de ruitenwissers per ongeluk geactiveerd worden en
beschadigd raken.
De voorruit schoonvegen met de ruitenwissers
Eén keer wissen: Bedien de bedieningshendel voor de ruitenwissers
naar één klikstop naar achteren om de voorruitenwissers één keer te laten wissen.
Sproeien en wissen: Bedien de bedieningshendel voor de
ruitenwissers in de richting van de bestuurder en houd hem daar vast om de spuitmonden op de
ruitenwisserarmen water te laten sproeien terwijl de ruitenwissers langzaam wissen. Laat de
bedieningshendel voor de ruitenwissers los om het sproeien te stoppen. De ruitenwissers blijven nog drie
keer langzaam wissen, wachten twee seconden en wissen vervolgens nog één keer.
Clean Plus: Ga op het middendisplay naar Instellingen en tik op
Portier- en ruitvergrendelingen > Ruitenwissers > Clean Plus. Nadat
deze functie is ingeschakeld, voeren de ruitenwissers vier seconden na het sproeien van water een extra
verbeterde wisslag uit. Wij adviseren u deze functie in noordelijke regio's uit te schakelen in de winter.
Achterruitenwissers wissen: Bedien de bedieningshendel voor de
ruitenwissers kort naar voren en laat hem daarna los om de achterruitenwissers in of uit te schakelen.
Achterruitenwissers sproeien en wissen: Bedien de
bedieningshendel voor de ruitenwissers naar voren en houd hem daar vast om vanaf de bovenrand van de
achterruit water te sproeien terwijl de achterruitenwissers langzaam bewegen. Laat de bedieningshendel
voor de ruitenwissers los om het sproeien van water te stoppen, maar de ruitenwissers blijven nog drie
keer langzaam wissen.
Opgelet洗涤液不足时不要使用清洗装置,否则会损坏洗涤液泵。
Gebruik de ruitensproeier niet als er niet voldoende ruitensproeiervloeistof is, aangezien
dit de pomp kan beschadigen.
Waarschuwing在恶劣天气条件下,确保雨刮片未被冻结或粘附在挡风玻璃上。
Controleer bij slechte weersomstandigheden of de ruitenwisserbladen niet vastgevroren zijn
of niet aan de voorruit kleven.
Om de levensduur van de ruitenwisserbladen te verlengen, vermijdt u het gebruik ervan
wanneer de voorruit droog is.
Verwarmen van de rustzone van de voorruitenwissers
De rustzone van de voorruitenwissers heeft een verwarmingsfunctie.
Bedieningselementen op middendisplay
Wanneer de omgevingstemperatuur ≤5 °C is, tikt u op de toets op de interface Aircocomfort om de
verwarming van de rustzone van de ruitenwissers in of uit te schakelen.
Als de omgevingstemperatuur >5 °C is, stopt de verwarming van de rustzone van de
voorruitenwissers.
Bediening in de NIO-app
Als de omgevingstemperatuur ≤5 °C is, tikt u in de NIO-app op Sneeuw verwijderen met één druk op de knop, waarna de rustzone van de
voorruitenwissers begint op te warmen. Als u Sneeuw verwijderen met één druk
op de knop uitschakelt, stopt de verwarming van de rustzone van de voorruitenwissers.
Als de omgevingstemperatuur >5 °C is, stopt de verwarming van de rustzone van de
voorruitenwissers.
Automatisch ontdooien van zijspiegels en achterruit
Ga op het middendisplay naar Instellingen, tik op Stand verstellen >
Zijspiegels en schakel Automatisch ontdooien van zijspiegels en
achterruit in. Als de voorruitenwissers worden ingeschakeld tijdens het rijden op een
regenachtige dag, wordt automatisch de verwarmingsfunctie van de zijspiegels en achterruit ingeschakeld om
te helpen condens te verwijderen.
Stand van de zijspiegels verstellen
Ga onderaan het middendisplay naar Instellingen en tik op Stand verstellen
> Zijspiegels > Verstellen beginnen en verstel vervolgens de stand van de zijspiegels met
behulp van de knoppen op het stuurwiel. Nadat uw klaar bent met het verstellen, kunt u op Verstellen beëindigen tikken of gedurende ongeveer 5 seconden op geen enkele
richtingknop op het stuurwiel drukken, waarna het systeem de functie voor het verstellen verlaat.
U kunt ook op het middendisplay op de hoofdinterface vanaf de linkerkant naar rechts vegen om
naar de pagina Snelle toegang te gaan en op het pictogram Zijspiegels tikken
om hun stand aan te passen.
Gebruik de knoppen aan de linkerkant van het stuurwiel voor het verstellen van de
linkerzijspiegel, en de knoppen aan de rechterkant van het stuurwiel voor het verstellen van de
rechterzijspiegel.
Verstellen:
Omhoog- en Omlaag-knoppen: De zijspiegels omhoog en omlaag kantelen
Links- en Rechts-knoppen: De zijspiegels naar links en rechts
draaien
Drukken: één stapje draaien; Ingedrukt houden:
Continu draaien
Waarschuwing车辆行驶中禁止调节外后视镜,防止发生意外事故
Om ongevallen te voorkomen, is het verboden om de zijspiegels te verstellen terwijl de auto
rijdt.
Zijspiegels inklappen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en ga naar Stand
verstellen > Zijspiegels > Automatisch inklappen na vergrendelen om het automatisch
inklappen van de zijspiegels in te stellen. Nadat dit is ingesteld, worden de zijspiegels automatisch
ingeklapt wanneer de auto wordt vergrendeld.
Wanneer u de auto ontgrendelt en het bestuurdersportier sluit of het rempedaal intrapt, worden de
zijspiegels automatisch uitgeklapt.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en ga naar Stand
verstellen > Zijspiegels > Zijspiegels in-/uitklappen om de zijspiegels handmatig in/uit te
klappen.
U kunt de zijspiegels ook handmatig in-/uitklappen door op het middendisplay op de hoofdinterface
vanaf de linkerkant naar rechts te vegen om de pagina Snelle toegang te openen en op het pictogram Zijspiegels in-/uitklappen te tikken.
Als uw auto op een smalle weg rijdt met een lage snelheid (minder dan 40 km/u) en u de
zijspiegels handmatig hebt ingeklapt vanwege de wegomstandigheden, worden de zijspiegels automatisch
uitgeklapt wanneer uw rijsnelheid hoger is dan 40 km/u.
Om tijdens het achteruitrijden de weg beter te kunnen zien, kunt u de functie Automatisch kantelen bij achteruitrijden inschakelen.
Zijspiegelverwarming
De zijspiegels zijn uitgerust met verwarming, zodat de linker- en rechterzijspiegels kunnen
worden verwarmd om water of sneeuw bij regen- of sneeuwval snel te verwijderen.
Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen en tik op
Stand verstellen > Zijspiegels > Zijspiegelverwarming om deze functie
handmatig in of uit te schakelen.
De functie Zijspiegelverwarming wordt 60 minuten nadat deze is
ingeschakeld automatisch uitgeschakeld, of kan handmatig worden uitgeschakeld op het middendisplay.
Automatische verwarming van zijspiegels en achterruit
Ga onderaan het middendisplay naar Instellingen en tik op Stand verstellen
> Zijspiegels en schakel de functie Automatische verwarming zijspiegels
en achterruit in. Als de voorruitenwissers worden ingeschakeld tijdens het rijden op een
regenachtige dag, wordt automatisch de verwarmingsfunctie van de zijspiegels en achterruit ingeschakeld om
te helpen condens te verwijderen.
Automatisch dimmen achteruitkijkspiegel en zijspiegels
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Stand
verstellen > Zijspiegels > Automatisch dimmen van achteruitkijkspiegel en zijspiegels om
deze functie in of uit te schakelen.
De functie Automatisch dimmen van achteruitkijkspiegel en zijspiegels helpt de schittering in de
achteruitkijkspiegel door achteropkomend verkeer te verminderen, waardoor de rijveiligheid wordt verbeterd.
Opmerking车辆为 R挡或前阅读灯开启时防眩目功能不可用。
De functie automatisch dimmen is niet beschikbaar wanneer de auto in de achteruitrijstand (R)
staat of als de leeslampen voorin branden.
Klimaatregeling
Bedieningsbalk
Op de klimaatregelbalk op het middendisplay kunt u de temperatuur en de luchtstroomverdeling in
uw auto instellen.
Home
Tik hierop om terug te gaan naar de hoofdinterface.
Instellingen
Tik hierop om naar de lijst met instellingen te gaan.
Luchtcirculatie
De huidige luchtstroomstand wordt weergegeven. U kunt hierop tikken om achtereenvolgens de
volgende drie standen te selecteren: Recirculatie , Automatisch en Frisse lucht .
Wanneer de stand Automatisch of Frisse lucht is geselecteerd, zal het systeem in het geval
de buitenlucht ernstig vervuild is, automatisch de frisse-luchtcirculatie uitschakelen en
overschakelen naar de stand Recirculatie, zodat de luchtkwaliteit in de auto automatisch is
gegarandeerd.
Temperatuurweergave aan bestuurderskant
De doeltemperatuur aan de bestuurderskant wordt weergegeven. U kunt hierop tikken om de
interface voor temperatuurregeling te openen.
Veeg naar links of rechts om de temperatuur aan de bestuurderskant in te stellen tussen 15
°C en 31 °C.
Tik op de pijl om de doeltemperatuur met 0,5 °C te veranderen.
Tik op "Sync" om de temperatuurinstelling voor de bestuurderskant ook toe te passen op de
voorpassagierskant en de achterpassagierszone. Om de synchronisatie van de temperatuur te stoppen,
volstaat het om de temperatuur voor de voorpassagierskant of de achterpassagierszone handmatig in te
stellen op het middendisplay.
Luchtinlaat- en luchtvolumeregeling van de klimaatregeling
De status AAN of UIT van de klimaatregeling wordt weergegeven. Tik hierop om de interface
voor de klimaatregeling weer te geven of te verbergen.
Houd dit ingedrukt en verschuif dit om de ventilatorsnelheid vóór te veranderen. Er zijn
acht niveaus, 0 t/m 8, waarbij op niveau 0 de klimaatregeling voor de hele auto wordt uitgeschakeld.
Temperatuurweergave aan voorpassagierskant
De doeltemperatuur aan de voorpassagierskant wordt weergegeven. U kunt hierop tikken om de
interface voor temperatuurregeling te openen.
Als u naar links of rechts veegt, kunt u de gewenste temperatuur aanpassen. Het
instelbereik aan de voorpassagierskant is 15 °C t/m 31 °C.
Tik op de pijl om de doeltemperatuur met 0,5 °C te veranderen.
Voorruit ontdooien en ontwasemen
Wanneer de functie voor het ontdooien en ontwasemen van de voorruit is ingeschakeld, wordt
tegelijkertijd de airco in de handmatige stand gezet, wordt de luchtverdelingsfunctie in de
ontdooistand gezet, en wordt de luchtcirculatie in de automatische stand gezet.
Als er condens op de buitenkant van de voorruit zit, wordt aanbevolen de ruitenwissers en
automatische-aircostand in te schakelen. Als op de binnenkant van de voorruit condens zit, adviseren
wij u het ontwasemen van de voorruit in te schakelen. Nadat de condens is verwijderd, schakelt u over
naar de stand Automatisch en schakelt u Automatisch ontwasemen in.
Ga op het middendisplay naar de interface Klimaatregeling, tik op en schakel Automatisch ontwasemen in. De ontwaseming van de voorruit wordt automatisch
ingeschakeld wanneer op de binnenkant van de voorruit (een beetje) condens ontstaat.
Applicatiecentrum
Applicaties op het middendisplay van de auto.
Volume aanpassen
De standaardwaarde is 50%. Tik en schuif naar links of rechts om het volume aan te passen.
Houd ingedrukt om het geluid te dempen en houd nogmaals ingedrukt om het geluid weer te
herstellen en het volume weer op het oude niveau in te stellen.
Interface klimaatregeling
Om de interface Klimaatregeling te openen, tikt u op het middendisplay op de knop voor de
klimaatregeling . U kunt
het luchtvolume, de temperatuur, de richting van de luchtstroom en andere eigenschappen van de
klimaatregeling voorin en achterin instellen door om te schakelen tussen de bedieningspanelen voor de
airconditioning voorin en achterin.
De luchtstroomstand wordt weergegeven terwijl u de luchtstroomrichting van de
ventilatieopeningen wijzigt:
Vrij: De hoek van de ventilatieopening kan afzonderlijk worden afgesteld.
Zwaaiend: De hoeken van de ventilatieopeningen zijn zo ingesteld dat de
ventilatieopeningen omhoog en omlaag, en van links naar rechts bewegen.
Indirect: De hoeken van de ventilatieopening vermijden de passagiers.
Direct: De hoeken van de ventilatieopening zijn gericht op de passagiers.
Opgelet空调吹面模式之对人/避人
Alle automatische luchtstromingsmodi zijn alleen beschikbaar in de Hoog-modus.
We raden u aan om de functie slimme cabinedetectie in te schakelen voor een betere
luchtstroming.
Pictogram
Naam
Functie
Hoofdschakelaar klimaatregeling
Hiermee schakelt u de klimaatregeling voor de hele auto
in of uit.
Schakelaar klimaatregeling achterin
Hiermee schakelt u de klimaatregeling van de achterste
zitrij in of uit.
Stuurwielverwarming
Hiermee bedient u de verwarming van het stuurwiel.
Standen Automatisch/Koelen/Verwarmen/Ventileren van de klimaatregeling
Bedien de klimaatregeling om de standen te doorlopen in de volgorde Automatisch >
Koelen > Verwarmen > Ventileren.
MAX afkoelen
Indien geactiveerd, wordt de klimaatregeling voor de hele
auto ingesteld op maximaal koelen.
MAX verwarmen
Indien geactiveerd, wordt de klimaatregeling voor de hele
auto ingesteld op maximaal verwarmen.
Voorruit ontdooien en ontwasemen
Indien geactiveerd, wordt condens vanaf de binnenkant van
de voorruit verwijderd.
Achterruitverwarming
Indien geactiveerd, wordt de achterruit verwarmd, en
wordt automatisch na 15 minuten uitgeschakeld.
Temperatuurregeling airco
Hiermee wordt de temperatuur van de klimaatregeling
ingesteld binnen een bereik van 15 °C tot en met 31 °C.
Luchtvolumeregeling airco
Hiermee wordt het luchtvolume van de klimaatregeling
ingesteld binnen een bereik van 0 tot en met 8.
Ventilatiestand voorruit
De ventilatieopeningen blazen lucht tegen de voorruit.
Directe stand
De ventilatieopeningen blazen lucht tegen het
bovenlichaam van de passagier.
Indirecte stand
De ventilatieopeningen blazen lucht tegen het
onderlichaam van de passagier.
Instelknoppen voor de airco
Tik hierop om de interface Instellingen voor Ionisator,
Automatisch ontwasemen, Geur airco neutraliseren en andere functies te openen.
Auto
Automatische stand
In deze stand worden de temperatuur, het luchtvolume, de
richting van de luchtstroom van de klimaatregeling voor de voorste en achterste zitrijen, en de
recirculatie-/frisseluchtstand automatisch aangepast op basis van de vooraf ingestelde temperatuur.
Synchroniseren
SYNCHRONISEREN
In de synchronisatiestand wordt de temperatuur in het
hele auto gelijkgesteld met die aan de bestuurderskant.
Ventilatieopeningen van de klimaatregeling voor de voorste zitrij en de
afstelling ervan
De ventilatieopeningen voor de voorste zitrij van de auto bevinden zich bij de voorruit, de
A-stijl, het instrumentenpaneel en de beenruimte onder het instrumentenpaneel.
Ventilatieopening bij de voorruit
Ventilatieopening in het instrumentenpaneel
Ventilatieopening onder het instrumentenpaneel
Ventilatieopening bij de A-stijl
U kunt de ventilatieopening in het instrumentenpaneel als volgt afstellen:
Houd op het middendisplay op de interface Klimaatregeling de ventilatiezone aangeraakt en veeg
vervolgens omhoog of omlaag om de verticale hoek af te stellen, en veeg naar links of rechts om de
horizontale hoek af te stellen.
Dubbelklik in de Vrij-stand op het middendisplay op de positie van de ventilatieopening om de
betreffende ventilatieopening te sluiten. Maar let op: minimaal één ventilatieopening moet open blijven.
Ventilatieopeningen van de klimaatregeling voor de achterste zitrij en de
afstelling ervan
De ventilatieopeningen voor de klimaatregeling achterin bevinden zich onder het
bedieningsscherm achterin, onder de bestuurders- en voorpassagiersstoel, in de B-stijl en in de C-stijl.
Ventilatieopening in de achterkant van de middenarmsteun voor
Ventilatieopening onder de bestuurders- en voorpassagiersstoel
Ventilatieopening bij de B-stijl
Ventilatieopening bij de C-stijl
Ventilatieopening onder de stoelen van de derde zitrij
U kunt de ventilatieopening voor de achterste zitrij als volgt afstellen:
Houd op het middendisplay of op het bedieningsscherm achterin de ventilatieopening aangeraakt
en veeg vervolgens omhoog of omlaag om de verticale hoek af te stellen, en veeg naar links of rechts om de
horizontale hoek af te stellen.
Dubbelklik in de Vrij-stand op het middendisplay op de ventilatieopening van de klimaatregeling
om de betreffende ventilatieopening te sluiten. Maar let op: minimaal één ventilatieopening moet open
blijven.
De achterpassagiers kunnen het bedieningsscherm achterin gebruiken om de klimaatregeling
achterin te bedienen.
Tips voor het gebruik van de klimaatregeling
Houd de grille vrij (verwijder bladeren, sneeuw, enz.).
Als de auto in direct zonlicht geparkeerd staat, is het gunstig om de ruiten te openen
terwijl u de klimaatregeling inschakelt in de stand Koelen. Dit zorgt voor luchtcirculatie en helpt om
het interieur snel af te koelen.
Luchtzuiveringsfunctie
Luchtzuivering PM2.5
U kunt de huidige luchtkwaliteit in de auto zien in de rechterbovenhoek van het middendisplay
en erop tikken om de bijbehorende luchtzuiveringsstand weer te geven.
UIT: Schakel alle luchtzuiveringsfuncties uit;
AUTO: Past de snelheid van de gezuiverde luchtstroom
automatisch aan op basis van de concentratie van PM 2.5 in het interieur van de auto.
STIL: Zuivert de lucht in het interieur van de auto met een
lage luchtstroomsnelheid en in de stille stand.
Ionisator
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Comfort, tik op en schakel Ionisator
in om negatieve ionen te genereren terwijl de lucht wordt gezuiverd, waardoor het luchtcomfort in de auto
wordt verbeterd.
De geur van de airco neutraliseren
Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface voor het aanpassen van het
comfort van de airco, tik op en schakel Geur airco neutraliseren in, waarna de
ventilator een bepaalde tijd zal blijven draaien nadat u bent uitgestapt de auto hebt vergrendeld, om zo
de verdamper en de luchtleidingen droog te houden en bacteriegroei te verminderen.
U kunt kiezen uit twee niveaus van geurneutralisatie: Standaard
(de ventilator blijft ongeveer 3 minuten draaien) en Diepe reiniging
(de ventilator blijft ongeveer 20 minuten draaien).
Bij het gebruik van deze functie neemt het energieverbruik onder bepaalde omstandigheden toe,
dus zorg ervoor dat u uw reis zorgvuldig plant en de functie zo nodig uitschakelt.
Luchtfilterindicator
Na het vervangen van het luchtfilter gaat u onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk
naar de interface Comfort, tikt u op , gaat u vervolgens naar Luchtfilterindicator en tikt u op
Resetten om de timer van de luchtfilterindicator te resetten.
Opmerking该寿命计时为预估时间,实际使用寿命受环境等因素影响,必要时更换。
Deze herinnering is de geschatte levensduur en de werkelijke levensduur kan variëren als
gevolg van de omgeving en andere factoren. Vervang zo nodig het luchtfilter.
Intelligent geursysteem
U kunt in de auto kiezen uit diverse geuren. U kunt uw favoriete geur kiezen en die plaatsen in
het geurvak boven het open opbergvak in de middenconsole, en een andere geurflacon aanbrengen op basis van
uw voorkeuren.
Hieronder volgen de plaatsings- en vervangingsprocedures voor de geurflacon:
Open het dopje van de geurflacon en plaats de flacon met het smalle uiteinde omhoog in de
opening van het geurvak boven het open opbergvak in de middenconsole. Duw de bodem van de flacon
voorzichtig omhoog om er zeker van te zijn dat de flacon goed is aangebracht.
Opgelet安装香氛瓶过程中请勿旋转香氛瓶。
Draai de geurflacon niet om tijdens het aanbrengen van de flacon.
Na plaatsing wordt de flacon door een magneet in het geurvak op zijn plaats gehouden.
Op het middendisplay wordt een melding weergegeven dat de flacon met succes is aangebracht,
samen met informatie over welke geur is aangebracht in de overeenkomstige opening.
Om de geurflacon te vervangen, pakt u de onderkant van de geurflacon met uw vingers vast en
trekt de flacon langzaam uit het geurvak.
Nadat de geur met succes is geplaatst, gaat u op het middendisplay naar de interface
Klimaatinstellingen, tikt u op Geur en op deze interface kunt u het
geursysteem in-/uitschakelen, de concentratie van de betreffende geur aanpassen en verschillende geuren
selecteren.
Waarschuwing香氛警告
Bewaar de geurflacon op een plek waar kinderen er niet bij kunnen om te voorkomen dat zij
hem per ongeluk inslikken, wat schadelijk kan zijn voor hun gezondheid.
Voorkom dat kinderen hun vingers in het geurmechanisme boven de open opbergruimte van de
middenconsole steken om ongevallen te voorkomen.
Houd uw aandacht bij veilig rijden en vermijd de flacon aan te breng of te vervangen
terwijl de auto rijdt.
Als u enig ongemak ervaart tijdens het gebruik van de geur, stopt u onmiddellijk met het
gebruik ervan.
Opgelet香氛注意
Let op de houdbaarheidstermijn van de geurflacon voordat u de flacon aanbrengt. De
houdbaarheidstermijn van de geurflacon is 1 jaar mits de verpakking ongeopend is. Nadat de
verpakking eenmaal is geopend, is de houdbaarheidstermijn 3 maanden. Gebruik de geurflacon binnen de
houdbaarheidstermijn en vervang een geurflacon waarvan de houdbaarheidstermijn is verstreken.
Sommige geuren, zoals "Wild", hebben een verkwikkend effect. Gebruik deze wanneer dat
nodig is.
Verzeker u ervan dat bij het vervangen van de geurflacon uw handen schoon zijn om er
zeker van te zijn dat het geursysteem goed werkt.
Er zit een magneet onder het geurmechanisme, dus plaats geen elektronische apparaten,
zoals telefoons of tablets, in de buurt van de geurventilatieopening boven de open opbergruimte van
de middenconsole om interferentie tussen de elektronische apparaten en de werking van de geurmodule
te voorkomen.
Geuren kunnen chemische reacties op organische stoffen in gang zetten, dus vermijd
directe aanraking tussen de keramische geurkern in de geurflacon en plastic onderdelen.
Opmerking香氛说明
De geurbeleving kan verschillen afhankelijk van de temperatuur in de auto, de luchtstroom
van de airconditioning en de individuele fysiologische toestand.
Koop keramische geurkernen voor de geurflacon via de officiële kanalen om beschadiging
van de flacon te voorkomen en de geurkwaliteit te garanderen.
Als de geurflacon niet goed wordt gedetecteerd na het aanbrengen van de flacon, brengt u
deze opnieuw aan.
Controlelampjes op het instrumentenpaneel
Als de volgende controlelampjes niet gaan branden of uit gaan zoals ze normaal zouden doen, neemt
u voor hulp onmiddellijk contact op met het NIO Service Center.
Controlelampjes
Beschrijving
Controlelampje voor de regeling van het automatisch grootlicht en dimlicht
Controlelampje voor het grootlicht
Controlelampje voor de automatisch parkeerrem
Controlelampje voor de positieverlichting
Controlelampje voor het dimlicht
Controlelampje voor de mistlampen voor
Controlelampje voor 'auto is gebruiksklaar'
Controlelampje voor de richtingaanwijzers links
Controlelampje voor de richtingaanwijzers rechts
Controlelampje voor het starten van de automatische ruitenwissers
Controlelampje voor de mistlampen achter
Controlelampje voor met ijs en sneeuw bedekt wegdek
Controlelampje voor uitgeschakeld geluidssignaal van de voetgangerswaarschuwing
Controlelampje voor storing in parkeren
Controlelampje voor ingeschakeld elektronisch stabiliteitsregelsysteem
Controlelampje voor uitgeschakeld elektronisch stabiliteitsregelsysteem
Controlelampje voor hoogspanningsaccu bijna leeg
Herinnering wegens overschrijding van de maximumsnelheid of storingslampje voor de
snelheidsbegrenzingsmodus
Controlelampje voor de status van de aanhangwagenkoppeling
Storingslampje voor de slimme koplampen
Controlelampje voor storing in / start zelfinspectie van waarschuwing voor slaperigheid
en afleiding
Controlelampje voor waarschuwing voor slaperigheid en afleiding als geen gezicht is
gedetecteerd
Controlelampje voor uitgeschakelde rijstrookbewaking en -assistent
Controlelampje voor waarschuwing bij snelheidsoverschrijding uitgeschakeld
Waarschuwingslampje voor beperkt vermogen
Waarschuwingslampje voor een storing in het antiblokkeerremsysteem
Waarschuwingslampje voor het bandenspanningbewakingssysteem (TPMS)
Waarschuwingslampje voor het uitschakelen van de hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor uitgeschakeld/storing in de autonome noodstop (AEB) /
waarschuwing voor een botsing aan de voorkant (FCW)
Controlelampje voor uitgeschakelde rijstrookassistent voor noodgevallen
Waarschuwingslampje voor een storing in de rijstrookassistent voor noodgevallen
Controlelampje voor de status van de herinnering voor handenvrij
Controlelampje voor de aangesloten laadkabel
Controlelampje voor de elektrische parkeerrem
Controlelampje voor de status van de waarschuwing voor slaperigheid en afleiding
Waarschuwingslampje voor een storing in het e-aandrijflijnsysteem
Waarschuwingslampje voor een storing in het remsysteem
Waarschuwingslampje voor de herinnering van niet-bevestigde veiligheidsgordel
Waarschuwingslampje voor een storing in de airbags
Waarschuwingslampje voor een storing in de aandrijfmotor
Waarschuwingslampje voor een storing in het opladen van de laagspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor een storing in de hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor een te hoge temperatuur van de hoogspanningsaccu
Waarschuwingslampje voor een storing in de maximumsnelheidsfunctie
Waarschuwingslampje voor een storing in de adaptieve cruisecontrol
Waarschuwingslampje voor een storing in de elektrische aansluiting van de aanhangwagen
Waarschuwingslampje voor een storing in de dodehoekdetectie en de waarschuwing bij een
rijstrookwisseling
Waarschuwingslampje voor een storing in de waarschuwing voor en hulp bij een botsing
Waarschuwingslampje voor een storing in de geavanceerde, schakelvrije parkeerassistent
met fusion
Waarschuwingslampje voor een storing in de rijhulpfunctie
Waarschuwingslampje voor een storing in de rijstrookbewaking en -assistent
Waarschuwingslampje voor een storing in de rijstrookassistent voor noodgevallen
Bedieningselementen op middendisplay
Middendisplay voorin
Wanneer u of een gemachtigde gebruiker inlogt, heeft het middendisplay naadloos toegang tot
rijke en aangepaste inhoud, zoals muziek, navigatie, radio, enz. U kunt ook uw favoriete inhoud
personaliseren en opslaan in uw account. De volgende keer dat u inlogt, wordt de opgeslagen inhoud
automatisch geladen. Wanneer u wisselt tussen verschillende accounts, geeft de auto de gepersonaliseerde
inhoud weer, die in de overeenkomstige account is opgeslagen.
U hebt via de hoofdinterface toegang tot de gewenste functies (bijvoorbeeld media, navigatie).
De volgende functies worden aangeboden op het middendisplay:
Infobalk
Toont alarmmeldingen, waarschuwingsmeldingen en -pictogrammen, enz.
U kunt Bluetooth, netwerk, hotspot, draadloos opladen en slimme apparaten eenvoudig beheren
op de infobalk.
Functietegelmenu
Houd ingedrukt om over te schakelen naar een andere functietegel, zoals muziek, weer, enz.
Hoofdinterface
Om terug te keren naar de hoofdinterface, tikt u op de knop op de hoofdpagina of veegt u
met vier of vijf vingers naar binnen op een interface van het middendisplay.
Instellingen van de auto
Configureer de instellingen van veelgebruikte functies.
U kunt ook naar rechts vegen op het middendisplay om de interface Snelle toegang te openen,
waar u veelgebruikte functies kunt selecteren en snelkoppelingen kunt aanpassen.
Interface voor klimaatregeling en comfortfuncties
Voor snel instellen van de klimaatregeling, stoelen en comfortfuncties.
Applicatiecentrum
Hier kunt u verschillende apps selecteren, zoals Weer, Foto’s, enz.
Volumeregeling
Voor snel instellen van systeem- en mediavolume.
Om de machtigingen voor applicaties van derden te beheren en tevens om opslagruimte voor zowel
het systeem als de applicaties te bekijken en leeg te maken, gaat u op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Instellingen > Algemeen > Opslag en
applicatiebeheer.
Om het voertuigsysteem op stand-by te zetten nadat u de auto hebt verlaten en uitgeschakeld,
gaat u op het middendisplay naar de interface Instellingen en tikt u op Instellingen
> Algemeen >Stand-by. Wanneer u in deze stand het portier opent en in de auto stapt, kan
het voertuigsysteem snel starten zonder te wachten. Daarnaast wordt de ervaring met Slimme-actiefuncties
verbeterd. Deze functie is standaard ingeschakeld en verkort het rijbereik met ongeveer 0,5 kilometer
gedurende 24 uur. U kunt kiezen of u dit inschakelt op basis van uw werkelijke behoeften.
Achterdisplay
Het achterdisplay bevat de volgende voertuigbedieningsfuncties:
Klimaatregeling achterin: in-/uitschakelen, temperatuur
instellen, luchtvolume instellen, ventilatiefunctie en ventilatieroosterrichting instellen, enz.
Comfort achterstoelen aanpassen: stel de ventilatie, massage,
verwarming en andere functies van de achterstoelen in.
Ruimte achterstoel aanpassen: vergroot de zitruimte op de
tweede zitrij door de stand van de voorpassagiersstoel te verstellen.
Mediabediening achterin: pauzeren/afspelen, nummers
overslaan, de huidige afspeelvoortgang weergeven en songteksten weergeven voor de muziek die wordt
afgespeeld op het middendisplay.
Koelkast achterin bedienen: Bedien de koelkast achterin
(indien aanwezig).
Als u op het middendisplay in een interface vanaf de bovenkant naar beneden veegt, wordt de
interface Snelle toegang geopend.
Op de interface Snelle toegang kunt u de helderheid van het scherm en het mediavolume aanpassen
en de schermbeveiliging openen. Voor voertuigen uitgerust met een zonnescherm kunt u de helderheid van het
zonnescherm regelen. Voor voertuigen met een glazen dak kunt u het openen en sluiten van het dak regelen.
Gegevensrecorder gebeurtenissen (EDR)
De auto is uitgerust met een gegevensrecorder voor gebeurtenissen (EDR). Het belangrijkste doel
van de gegevensrecorder voor gebeurtenissen (EDR) is om gegevens op te nemen van sommige botsingen of de
omstandigheden die lijken op een botsing, zoals het opblazen van een airbag of een botsing met een obstakel
op de weg. Deze gegevens kunnen helpen om de operationele status van de voertuigsystemen te controleren.
De EDR van deze auto kan tijdelijk of permanent technische informatie opslaan, zoals de status
van de auto, gebeurtenissen en storingen. De technische informatie bevat doorgaans de volgende
statusinformatie van componenten, modules, systemen en omgevingen:
Informatie over de status van de auto en zijn componenten, zoals rijsnelheid, acceleratie
en voertuigidentificatiecode.
Status van de werking van belangrijke systeemcomponenten, zoals de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels.
De reactie van de auto onder speciale omstandigheden, zoals het opblazen van airbags en het
ingrijpen van het elektronische stabiliteitsprogramma (ESP).
Gegevens gedurende een periode voorafgaande aan en volgend op een botsing, zoals het
remmen, accelereren en sturen, het tijdstip van de botsing, informatie over het in werking treden van
de beschermingsinrichtingen voor de inzittenden, informatie over de status van de veiligheidsgordel,
enz.
In de EDR worden de gegevens van de rijsnelheid aangeleverd door de regeleenheid voor de remmen.
Deze gegevens helpen om de omstandigheden waaronder een botsing of letsel is opgetreden beter te
begrijpen.
Deze gegevens zijn uitsluitend van natuurlijke attributen die worden gebruikt om storingen te
identificeren en elimineren en om de functies van de auto te optimaliseren. De bewegingskarakteristieken van
de weggedeelten waarover is gereden, kunnen echter niet worden gecreëerd op basis van deze gegevens.
Deze technische parameters en overige informatie met betrekking tot de auto, zoals
ongevallenrapporten, schade aan de auto, bewijsmaterialen, enz. (waarbij mogelijk professioneel personeel
moet worden ingeschakeld), worden gelezen met behulp van OBD of ACM in een NIO Service Center.
Derden met gespecialiseerde apparatuur, zoals wetshandhavingsinstanties, kunnen deze ook
technische gegevens openen en lezen mits ze gemachtigd zijn voor toegang tot de EDR.
U kunt de betreffende apparatuur bekijken of kopen op: https://www.its-tari.com/fzcsxt/219.
Als de EDR onvoldoende ruimte heeft om een gebeurtenis op te slaan, zullen eerder ontgrendelde
gebeurtenisgegevens worden overgeschreven met de gegevens van de huidige gebeurtenis. Dit overschrijven zal
echter in chronologische volgorde plaatsvinden. De gegevens van een vergrendelde gebeurtenis zullen niet
worden overschreven door de gegevens van latere gebeurtenissen.
OpmerkingNIO在未经车主允许的情况下不会将数据记录系统的信息透露给第三方人员使用。
NIO zal de informatie in het gegevensregistratiesysteem niet aan personeel van derden
bekendmaken zonder toestemming van de eigenaar.
Systeemupdate
Het is mogelijk op uw auto op afstand te upgraden Wanneer de auto is verbonden met het internet,
kunt u op het middendisplay naar de interface Instellingen gaan en op Algemeen >
Systeemupdate tikken om de systeemsoftware van de auto te upgraden. de auto vanaf afstand te
upgraden en uw voertuigfuncties up-to-date te houden.
Als een systeemupdate beschikbaar is voor uw auto, ontvangt u op tijd een melding. U kunt de
upgrade onmiddellijk starten of plannen op een later tijdstip. Als u ervoor kiest om de upgrade in te
plannen, begint uw auto automatisch met de update op het opgegeven tijdstip.
Tijdens het upgraden geeft het middendisplay de tijdsduur weer die nodig is om de procedure te
voltooien (welke afhankelijk is van de grootte van het upgradepakket).
Opgelet车辆在充电过程中时请勿执行系统升级。
De systeemupdatefunctie is alleen beschikbaar in het eigenaarsaccount.
De systeemupdate moet worden uitgevoerd terwijl de auto in de parkeerstand (P-stand) staat
en is verbonden met het netwerk.
Het systeemupdateproces verbruikt een bepaalde hoeveelheid energie. Zorg er dus voor dat
het batterijniveau van de auto hoger is dan 20% en plan uw trips dienovereenkomstig voordat u de
update start.
Als de auto wordt opgeladen tijdens het systeemupdateproces, wordt het opladen automatisch
onderbroken. Nadat de systeemupdate is voltooid, kunt u het oplaadproces handmatig hervatten.
Tijdens het systeemupdateproces kan de auto worden ontgrendeld of vergrendeld met behulp
van de smart key, de NFC-sleutel en Bluetooth-sleutel op de mobiele telefoon.
De systeemupdate kan bepaalde functies toevoegen of bijwerken, of de manier wijzigen waarop
u deze doorgaans gebruikt. Na het voltooien van de systeemupdate, leest u de instructies zorgvuldig
door om de inhoud van de update te begrijpen. Als u niet bekend bent met de bijgewerkte functies,
dient u voorzichtig te zijn en verkeerd gebruik of onbedoelde bedieningen te voorkomen die persoonlijk
letsel of schade aan eigendommen kunnen veroorzaken.
Als de systeemupdate niet start of niet lukt, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO
Service Center.
Breng zelf geen wijzigingen aan in de onderdelen van de auto of in de software om te
voorkomen dat systeemupdates mislukken en persoonlijk letsel of schade aan eigendommen kan ontstaan.
Alle instellingen resetten
Voordat u uw auto verkoopt, kunt u Alle instellingen resetten voor uw voertuiggegevens.
Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen, tik op Algemeen > Alle instellingen resetten, wis de gegevens over het voertuiggebruik
en stel ze opnieuw in op de standaardwaarden.
De gegevens die moeten worden gewist, zijn onder andere: voertuiginstellingen (zoals
stoelinstellingen, zijspiegelinstellingen en airco), rij-instellingen (zoals ADAS-instellingen en rijmodus),
NOMI-instellingen, systeeminstellingen (zoals de tijd en datum), navigatie-instellingen,
media-afspeellijsten, foto's, video's, enz.
Opgelet 恢复出厂设置
Alle instellingen resetten is alleen toegankelijk voor de hoofdgebruiker en moet worden
uitgevoerd terwijl de auto niet rijdt.
Tijdens het resetten worden het instrumentenpaneel en het middendisplay donker en knipperen
ze. Rijd op dit moment niet met de auto omdat dit onverwachte gevolgen kan hebben.
Na de reset wordt de auto teruggezet in de inactieve status en moet hij opnieuw worden
ingeschakeld voordat hij kan worden gebruikt.
Alle applicatiegegevens en systeeminstellingen worden teruggesteld na een reset. Alle
afbeeldingen en video's die in deze auto zijn opgeslagen, worden verwijderd. Wij adviseren gebruikers
vooraf een back-up te maken van alle benodigde bestanden. U kunt Foto's
openen vanuit het applicatiecentrum op de middendisplay, de bestanden kiezen die u wilt bewaren en
vervolgens tikken op Exporteren naar USB-station.
Alle instellingen resetten verwijdert niet de persoonlijke cloudgegevens van de gebruiker,
zoals voorkeuren voor het rijden, vaak bezochte bestemmingen in Navigatie en muziekafspeellijsten.
NOMI Slimme assistent
De slimme spraakassistent van de auto, NOMI, is op het dashboard geplaatst. U en uw passagiers
kunnen eenvoudig verschillende functies bedienen door te praten met NOMI, uw attente helper tijdens de reis.
Nadat uw in de auto bent gestapt, zal NOMI u hartelijk begroeten. Wanneer u NOMI nodig hebt, zegt
u "Hallo NOMI" of drukt u op de spraakknop op de rechterkant van het stuurwiel. Nadat NOMI heeft gereageerd,
zegt u gewoon wat u wilt zeggen (zie enkele voorbeelden hieronder). Wanneer het gesprek is beëindigd of aan
het betreffende verzoek is voldaan, gaat NOMI automatisch over op stand-by. Als het nodig is, kunt u NOMI
altijd weer wekken.
Vertel NOMI uw mening over de verschillende kenmerken van de auto door te zeggen "Ik wil feedback
geven". NOMI neemt uw feedback tot 60 seconden op en stuurt het naar ons team met productexperts, samen met
de noodzakelijke informatie, inclusief uw auto-ID, account-ID en een tijdstempel. De opname wordt na een
vertraging verstuurd.
Hieronder vindt u enkele voorbeelden van NOMI-opdrachten, inclusief maar niet beperkt tot de
vermelde functie:
Onderwerp
Voorbeelden van spraakopdrachten
Klimaat
"Klimaatregeling aan"
"Ventilator uitschakelen"
"Ontdooiingsfunctie aan"
Verlichting
"Sfeerverlichting naar groen veranderen"
"Leeslampen inschakelen"
"Alle verlichten uitschakelen"
Comfort
"Zijspiegels inklappen"
"Ik wil stoelverwarming"
"Open mijn ruit 10%"
"Alle ruiten sluiten"
"Huisdiermodus aan"
"Parkeercamera inschakelen"
Media
"Muziek afspelen"
"Favorieten afspelen"
"Speel 'Blinding lights' af op Tidal"
"Volgende nummer"
"Herhalen"
"Pauzeren"
"Radio afspelen"
"Volume verhogen"
Navigatie
"Navigatiegeluid dempen"
"Ga naar [adres]"
"Rijd mij naar een ziekenhuis"
"Zoek een koffieshop voor me"
"Sluit de navigatie af"
"Zoek een oplaadstation"
"Ik heb een Power Swap-station nodig"
"Navigatiegeluid dempen"
Telefoon
"Beantwoord de oproep"
"Weiger de oproep"
"Bel [contactnaam]"
"Bel terug"
Overige
"Systeemgeluid dempen"
"Jezelf dempen"
"Dempen annuleren"
"Bluetooth inschakelen"
"Neem een foto"
"Verhoog de helderheid van het middenscherm"
WaarschuwingPrecautions for NOMI
Zorg ervoor dat NOMI en zijn voet niet in aanraking komen met vloeistoffen, zure of
basische oplossingen, stof, vezels, magnetische substanties, of andere soortgelijke materialen.
Probeer niet zelf NOMI en zijn voet te demonteren of te repareren.
Oefen geen buitensporige kracht uit op NOMI en verdraai hem niet. Belemmer de beweging
van NOMI niet met behulp van druk van buitenaf.
Probeer NOMI en zijn voet niet zelf te verwijderen.
Plaats geen veiligheidshelm of hoed op de NOMI-hardware om beschadiging te voorkomen. In
het geval van een ongeval helpt dit om persoonlijk letsel te voorkomen.
Applicatie Slimme-actie
U kunt op het middendisplay bij de widgets op Slimme actie tikken
om apps vrij te combineren voor aangepaste scenario's, of de Square-interface weergeven om te genieten van
een gepersonaliseerde en geautomatiseerde intelligente ervaring met behulp van de aanbevolen
Slimme-actiesjablonen.
Acties die aangepaste snelkoppelingen ondersteunen zijn onder andere: tijd, media, weer,
cabinecomfort, rijden, opladen, portieren, ruiten, stoelen, verlichting, systeeminstellingen en
toepassingen, en andere veelgebruikte instellingen. U kunt ook aangepast scenario's delen met vrienden.
Navigatie
U kunt uw navigatieroute selecteren op de navigatie-interface op de hoofdpagina van het
middendisplay. Als u eerder een navigatieroute hebt gezonden vanuit uw NIO-app, wordt de geselecteerde
navigatieroute automatisch weergegeven zodra het middendisplay wordt ingeschakeld.
Tik op om de
navigatieopties in te stellen, zoals de routevoorkeuren, navigatiebegeleidingsstem en kaartweergavemodus.
Muziek en radio
U kunt op het middendisplay vanaf de hoofdinterface naar de interface voor media gaan om het
programma voor het luisteren naar muziek te selecteren:
Selecteer "Tidal" om uw favoriete muziek te ontdekken en ernaar te luisteren. U kunt dit
tevens gebruiken om een bibliotheek van uw favoriete songs of albums op te bouwen.
Selecteer "Sportify" om uw favoriete radioprogramma's te beluisteren en te verzamelen.
Steek een USB-stick in de USB-poort in uw auto om de muziek op de USB-stick af te spelen.
Nadat een mobiel apparaat aangesloten op de Bluetooth van uw auto, kunt u
"Bluetooth-muziek" selecteren om de muziek vanaf het mobiele apparaat af te spelen.
U kunt op het middendisplay naar de interface Instellingen gaan en op Geluid tikken om het volume voor mediamuziek in te stellen. Selecteer
"Geluidsmodus" om het geluidsveldeffect voor het passagierscompartiment in te stellen. Indien gewenst kan
de functie dempen achterin worden ingeschakeld (bijvoorbeeld wanneer een kind op de achterste zitrij
slaapt).
NOMI kan op verzoek selfies van u maken in de auto. Op het middendisplay is de applicatie
Foto's de plek waar video's en foto's worden opgeslagen. Om deze over te
brengen, gebruikt u een USB-kabel.
Foto's
U kunt op het middendisplay in het applicatiecentrum toegang krijgen tot Foto's en alle foto's erin bekijken. U kunt de foto's selecteren die u wilt
exporteren of verwijderen. Er zijn diverse categorieën foto's: Alle / Digitale videorecorder (DVR) /
Slimme voogd / Snelle video-opname / Selfie / schermafbeelding, en meer.
Verbinden met een mobiel apparaat
U kunt uw auto verbinden met mobiele apparaten (zoals smartphones en tablets) via Bluetooth of
draadloze hotspots. Na uw bevestiging kan het middendisplay de entertainmentfuncties (zoals
telefooncontacten, muziek) in het mobiele apparaat synchroniseren, voor een betere infotainmentbeleving in
de auto. Wanneer u hetzelfde mobiele apparaat de volgende keer met de auto verbindt, kan de synchronisatie
met het middendisplay automatisch plaatsvinden zonder dat u dit opnieuw moet bevestigen.
Tik op het pictogram voor Bluetooth/Draadloze hotspot bovenaan het middendisplay om de
Bluetooth-verbinding of draadloze hotspot te selecteren waarmee u verbinding wilt maken:
Schakel de Bluetooth- of Wi-Fi-functie in op uw mobiele apparaat (smartphone of tablet).
Schakel de Bluetooth-functie of de draadloze-hotspotfunctie in op het middendisplay.
Selecteer het mobiele apparaat waarmee u verbinding wilt maken op de huidige interface van
het middendisplay en koppel het handmatig met de auto om de verbinding tot stand te brengen.
U kunt ook snel verbinding maken met Bluetooth en Draadloze hotspot met één tik op de
draadloos-oplaadplaat (alleen voor sommige modellen van mobiele telefoons).
Schakel NFC en Bluetooth/Wi-Fi in op de telefoon.
Leg uw telefoon op de draadloos-oplaadplaat in de middenconsole.
Open op het middendisplay de interface Bluetooth of Hotspot en selecteer "NFC-functie op de
mobiele telefoon voor een snelle verbinding met één tik".
Opmerking进行蓝牙或热点连接过程中请勿移开手机。
Verwijder uw telefoon niet uit het Power Swap Station wanneer deze via Bluetooth of
Hotspot met het voertuig is verbonden.
Tide-modus
Tide is een app voor uw fysieke en psychologische gezondheid die u helpt met slapen, mediteren,
ontspannen en concentreren. Tide is geïnspireerd op reizen, de natuur en meditatie, en biedt talloze
audiobronnen zoals geluiden uit de natuur en meditatie-oefeningen, zodat u even uit onze snelle wereld kunt
ontsnappen naar een rustige plek waar u kunt mediteren en ontspannen, zodat u beter slaapt, met minder
zorgen en stress, en meer concentratie en rust.
Tide heeft drie standen: Slapen, Meditatie en Ademen.
Stand Slapen
U en uw gezin kunnen rustig in slaap vallen met natuurgeluiden in de auto en door een zacht
alarm worden gewekt dat u rustig in een prachtige wereld wakker laat worden.
U en gemachtigde gebruikers kunnen de widget gebruiken om de pagina voor Tide > Slapen te openen, waar u verschillende geluiden en alarmen voor het
slapen kunt instellen en in het geheugen voor de specifieke account kunt opslaan.
Slapen op tijd: U kunt een bepaalde tijd voor het slapen instellen, zodat u op de
ingestelde tijd wordt gewekt. Als het alarm gaat, kunt u kiezen of u wel of niet verder wilt slapen.
Slapen op lading: Als uw auto wordt opgeladen, kunt u een accuniveau binnen de laadlimiet
instellen zodat het slapen duurt totdat dat ingestelde niveau wordt bereikt.
Er zijn meer
instellingen, zoals volume en tijdsduur voor het afspelen van slaapverwekkende geluiden, geluiden en
volume voor de wekker en een schakelaar voor het herstellen van de zitpositie na het slapen.
Slaapverwekkende
geluiden instellen.
Als de auto in de stand Slapen wordt gezet, wordt de verlichting in de auto uitgeschakeld,
worden de ruiten en portieren gesloten, wordt de klimaatregeling automatisch ingesteld op een aangename
temperatuur voor het slapen en wordt de luchtzuiveringsfunctie automatisch ingeschakeld. Als u op een
stoel voorin zit, wordt de stoel automatisch in de ontspanningsstand (eerder ingesteld) of de
standaardstand gezet. NOMI schakelt de stand Niet storen in om een ontspannende sfeer te creëren. Na het
slapen zet de auto alle instellingen terug naar de instellingen die waren ingesteld vóór het slapen.
Opgelet小憩模式-无长滑轨
Voordat u de dutmodus opent, moet u ervoor zorgen dat het voertuig in de parkeerstand
staat en niet in de oplaadmodus.
Sluit alle portieren en de kofferbakklep voordat u de dutmodus start.
Een storing in de klimaatregeling kan het comfort tijdens het slapen in gevaar brengen.
Houd rekening met de ruimte voor inzittenden op de achterbank als u om te slapen de
voorstoel naar achteren klapt.
Als het voertuig niet wordt opgeladen, zorg er dan voor dat de resterende actieradius
niet minder dan 60 km is. Het tijdalarm wordt automatisch geactiveerd wanneer de resterende
actieradius minder dan 30 km is en het laadalarm wordt automatisch geactiveerd wanneer de
oplaadstekker wordt losgekoppeld of er een storing is tijdens het laden, om u eraan te herinneren
het batterijniveau te controleren.
Het voertuig verlaat onder bepaalde omstandigheden automatisch de dutmodus,
bijvoorbeeld wanneer het voertuig niet in de parkeerstand staat, de batterij oververhit kan raken,
een software-update aan de gang is, het voertuig in de oplaadmodus staat, het voertuig is
vergrendeld om te slapen, de klimaatregeling defect is of er wordt gewisseld van account. In dit
geval kunnen de stoelen niet automatisch worden teruggezet in de originele stand.
Stand Meditatie
De stand Meditatie biedt een totaalervaring die uw hersenen laten ontspannen, zodat u
innerlijke rust en uw omgeving voelt, en u zich fysiek en mentaal minder vermoeid voelt.
U en gemachtigde gebruikers kunnen de widget gebruiken om de pagina voor Tide > Meditatie te openen, waar u verschillende geluiden en volumes voor uw
meditatie kunt instellen en in het geheugen voor de specifieke account kunt opslaan.
Als de auto in de stand Meditatie wordt gezet, wordt de verlichting in de auto uitgeschakeld,
worden de ruiten en portieren gesloten, wordt de klimaatregeling automatisch ingesteld op een aangename
temperatuur voor de meditatie en wordt de luchtzuiveringsfunctie automatisch ingeschakeld. NOMI schakelt
de stand Niet storen in om een totaal ontspannende en kalme sfeer te creëren. Na de meditatie zet de auto
alle instellingen terug naar de instellingen die waren ingesteld vóór de meditatie.
OpgeletMeditation and Breathing
Verzeker u ervan dat de auto in de parkeerstand staat en niet in de Power Swap-modus.
Sluit alle portieren en de achterklep voordat u de modus oproept om de veiligheid te
garanderen.
Als de auto niet wordt opgeladen, moet u ervoor zorgen dat het rijbereik van de auto niet
minder dan 30 kilometer bedraagt.
De auto verlaat automatisch de huidige modus in bepaalde situaties, zoals wanneer de auto
in een andere stand dan parkeren staat, het risico van een accubrand bestaat, software-updates
beschikbaar zijn, de auto in de Power Swap-modus staat, de auto vergrendeld is en in de slaapstand
staat, en de auto tussen accounts wisselt.
Stand Ademen
De stand Ademen helpt u om goed te leren ademen, om rustig te worden en stress te verminderen.
U en gemachtigde gebruikers kunnen de widget gebruiken om de pagina voor Tide > Ademen te openen, waar u verschillende ademhalingsscenario's en
achtergrondgeluiden en -volumes kunt instellen en in het geheugen voor de specifieke account kunt opslaan.
OpgeletMeditation and Breathing
Verzeker u ervan dat de auto in de parkeerstand staat en niet in de Power Swap-modus.
Sluit alle portieren en de achterklep voordat u de modus oproept om de veiligheid te
garanderen.
Als de auto niet wordt opgeladen, moet u ervoor zorgen dat het rijbereik van de auto niet
minder dan 30 kilometer bedraagt.
De auto verlaat automatisch de huidige modus in bepaalde situaties, zoals wanneer de auto
in een andere stand dan parkeren staat, het risico van een accubrand bestaat, software-updates
beschikbaar zijn, de auto in de Power Swap-modus staat, de auto vergrendeld is en in de slaapstand
staat, en de auto tussen accounts wisselt.
Basisbedieningen
De auto starten
De auto zal zich voorbereiden op het rijden wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
Sluit het bestuurdersportier of trap het rempedaal in.
De bestuurder kan de auto op vele manieren starten, zoals met de smart key, de NFC-kaart en de
NFC-sleutel van de mobiele telefoon.
Als de NFC-sleutel van de mobiele telefoon of de NFC-kaart wordt gebruikt, plaatst u de mobiele
telefoon waarop de NFC-sleutel staat of de NFC-kaart op de draadloos-oplaadplaat. Laat de mobiele telefoon
ontgrendeld en plaats deze op de draadloos-oplaadplaat. Probeer vervolgens de auto te starten en een
transmissiestand te selecteren.
Waarschuwing请妥善管理好车辆智能钥匙/NFC卡片和手机App
Beheer de smart key, NFC-kaart en de NIO-app op uw telefoon zorgvuldig en laat personen
zonder rijbewijs niet op de bestuurdersstoel plaatsnemen.
Wanneer de auto wordt gestart, kan een kleine vertraging optreden in de verlichting van
het middendisplay of het instrumentenpaneel. Wacht tot het scherm een zelfcontrole heeft uitgevoerd
voordat u schakelt, met de auto rijdt of andere bedieningen uitvoert om persoonlijk letsel of schade
aan eigendommen te voorkomen.
Opgelet 使用NFC启动时,请确保手机或卡片钥匙处于无线充电面板处。
Als u NFC gebruikt om de auto te starten, zorgt u ervoor dat uw telefoon of kaartsleutel op
de draadloos-oplaadplaat ligt.
Wanneer u de NFC-sleutel wilt gebruiken, moet uw telefoon ingeschakeld en ontgrendeld
zijn.
Helaas wordt het iOS-systeem momenteel niet ondersteund als gevolg van de beperkingen die
Apple stelt aan de toegang van derden tot NFC-rechten.
Opmerking当发生碰撞时,撞击力会通过加速踏板传递至小腿,对驾驶员造成伤害。
Bij een aanrijding wordt de impact via het gaspedaal doorgegeven aan de kuit, waardoor de
bestuurder letsel oploopt. Om de veiligheid van de bestuurder te beschermen, heeft het gaspedaal een
ingebouwde breuklijn om de kracht te begrenzen.
Wanneer een ongeval gebeurt en het gaspedaal wordt blootgesteld aan een grote,
zijdelingse, externe kracht kan door het ontwerp van de groef het gaspedaal breken om het been van
de bestuurder te beschermen.
Schakelen
Nadat het rempedaal is ingetrapt en de schakelhendel in de vooruitrijstand (D) of de
achteruitrijstand (R) is gezet, geeft het digitaal instrumentenpaneeldisplay weer om aan te geven dat de auto klaar is voor
vermogensuitvoer. Na het schakelen geeft het digitale instrumentenpaneel de actuele transmissiestand van
de auto weer. Als het schakelen mislukt, vraagt het digitale instrumentenpaneel u om de huidige
transmissiestand te controleren.
U kunt de P-R-D-schakelhendel gebruiken om het schakelen te bedienen, inclusief:
Vooruitrijstand (D): wordt gebruikt in de normale rijmodus.
Achteruitrijstand (R): kan alleen worden geselecteerd terwijl de auto geparkeerd staat.
Parkeerstand (P): voorkomt wegrollen terwijl de auto geparkeerd staat.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Geluid
> Schakelgeluid om het geluidssignaal en de waarschuwingen in of uit te schakelen.
De auto kan onder specifieke omstandigheden in de neutraalstand (N) worden gezet, zoals wanneer
de auto wordt geduwd of in een automatische wasstraat.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Neutraalstand (N) om de neutraalstand (N) in of uit te schakelen.
Controleer op het digitale instrumentenpaneel of de versnellingsbak in de juiste stand
staat en schakel opnieuw als het digitale instrumentenpaneel een andere versnelling aangeeft dan de
bedoeling is.
Opgelet只有在停车状态且踩下制动踏板时,才能挂入驻车挡(P挡)。
De parkeerstand (P) kan alleen worden geselecteerd wanneer de auto stilstaat en het
rempedaal is ingetrapt.
Zorgt u ervoor dat de auto in parkeerstand (P) staat voordat u uitstapt of de auto op een
helling parkeert. Als de versnellingsstand niet op het display verschijnt, kan de auto mogelijk
onbeheersbaar rijden
Elektrische parkeerrem
Wanneer de parkeerstand (P) wordt geselecteerd, wordt de parkeerrem automatisch geactiveerd en
wordt op het digitaal instrumentenpaneeldisplay weergegeven om aan te geven dat de elektrische parkeerrem is ingeschakeld.
Als de auto vanaf de buitenkant wordt vergrendeld, wordt de voeding van de auto automatisch
uitgeschakeld en worden het middendisplay en digitale instrumentenpaneel tegelijkertijd uitgeschakeld.
U kunt de auto op de volgende manieren in de parkeerstand (P) zetten:
Druk op de knop voor de parkeerstand (P) op de zijkant van de schakelhendel op de
middenconsole.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en parkeren > EPB om de parkeerstand te selecteren.
Wanneer het digitaal instrumentenpaneeldisplay weergeeft, betekent dit dat het remsysteem defect is. Rijd voorzichtig en
neem contact op met het NIO Service Center voor onderhoud.
Functie-instellingen
Autohold
Autohold dient om de auto in stilstand te houden tijdens tijdelijk parkeren terwijl het
rempedaal is losgelaten.
Wanneer u tijdens het rijden het rempedaal intrapt tot de auto tot stilstand komt, zal door het
verder intrappen van het rempedaal de Autohold-functie worden ingeschakeld.
Op het digitale instrumentenpaneel wordt het pictogram weergegeven wanneer de Autohold-functie is
ingeschakeld. Na inschakelen, kunt u het gaspedaal of het rempedaal intrappen om Autohold te uit te
schakelen.
Opgelet当车辆处于后退挡(R 挡)时,自动激活的驻车方式不生效。仍需使用深踩激活的方式驻车。
De hellingmodus wordt niet ingeschakeld wanneer het voertuig in de achteruit
(R-versnelling) staat. U moet dan nog steeds activering door volledig indrukken gebruiken om te
parkeren.
In een noodgeval kunt u ook het rempedaal helemaal intrappen om Autohold in te schakelen.
U kunt Autohold ook inschakelen wanneer u hellingopwaarts parkeert zodat het remsysteem
voldoende remkracht zal leveren om de auto in stilstand te houden al naargelang de hellingshoek van de
weg.
Opgelet坡度不得超过20%。
Het hellingspercentage mag niet meer dan 20% bedragen.
Noodstop
In het geval het rempedaal defect raakt, kunt u de noodstop activeren door op de knop voor de
parkeerstand (P) te drukken, waarna de auto onder normale omstandigheden met volle remkracht zal vertragen
om tot stilstand te komen.
Houd de knop voor de parkeerstand (P) ingedrukt om de noodstop te activeren.
Laat de knop voor de parkeerstand (P) los of trap het gaspedaal in om de noodstop te
deactiveren. Om de noodstop weer te activeren, met u opnieuw op de knop drukken.
Opgelet 只有遇到制动踏板失灵或卡滞等紧急情况,才需要激活应急制动功能。
De noodstopfunctie mag alleen worden geactiveerd in noodsituaties, zoals wanneer het
rempedaal defect is of blijft hangen.
Wanneer u in een grote bocht, op een oneffen wegdek of in de winter op een weg met ijzel of
sneeuw rijdt, kan het activeren van de noodstopfunctie ertoe leiden dat uw auto slipt of rond zijn as
draait. Rijd voorzichtig.
Hellingwegrijhulp
De hellingwegrijhulp voorkomt dat uw auto achteruit rolt wanneer u hellingopwaarts wegrijdt.
Wanneer u uw voet verplaatst van het rempedaal naar het gaspedaal, wordt de druk op het
rempedaal vastgehouden in het remsysteem gedurende maximaal 2 seconden. Dit tijdelijke remeffect verdwijnt
na 2 seconden of zodra u versnelt.
Verbeterde head-up display
De verbeterde head-up display (HUD) kopieert en projecteert relevante informatie, zoals de
rijsnelheid, navigatie, verkeersborden, cruisecontrol en autohold, op de binnenkant van de voorruit boven
het digitale instrumentenpaneel.
Onder bepaalde hoeken wordt het zonlicht gebroken en weerkaatst door de voorruit en HUD,
waardoor kleine, heldere vlekken op de voorruit ontstaan. Deze heldere vlekken verdwijnen wanneer de
hoek van het zonlicht, de rijrichting of het hellingspercentage veranderen.
Als u langere tijd in dezelfde richting rijdt, probeert u de hoogte van de HUD aan te
passen om het optreden van deze kleine, heldere vlekken te verminderen.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik opDisplay
> HUD om de functie in te schakelen en in te stellen.
HUD inschakelen
Warme-kleurenmodus
Actieve helderheidsinstelling
Hoogte
Hellingshoek
Zodra de hoogte is ingesteld, zal het systeem dit automatisch onthouden.
Kennisgeving optrekken voorligger
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Kennisgeving optrekken voorligger om deze functie in of uit te schakelen.
Als deze functie is ingeschakeld in de handmatige rijmodus en u niet volgt nadat de voorligger
is gestart, wordt u hieraan herinnerd.
De startwaarschuwing voor voorliggers dient alleen als referentie en kan uw visuele
waarneming niet vervangen. U moet altijd letten op de verkeers- en wegomstandigheden en conform de
toepasselijke verkeerswetten en -voorschriften met een passende en veilige snelheid rijden.
Kennisgeving groen stoplicht
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp/Slim rijden > Kennisgeving groen stoplicht om deze functie in of uit te
schakelen.
Wanneer deze functie is ingeschakeld en de bestuurder niet in de rijhulpfunctie rijdt en bij de
stopstreep wacht tot het stoplicht op groen springt, geeft het instrumentenpaneel de kleur van het
stoplicht weer tezamen met een afteltimer.
Opgelet绿灯起步提醒功能
De kennisgevingsfunctie bij groen licht is standaard uitgeschakeld.
De huidige versie van de functie kan alleen ronde verkeerslichten herkennen. Als u
linksaf of rechtsaf wilt slaan of wilt omkeren, let u goed op de betreffende verkeerslichten.
Raadpleeg de daadwerkelijk brandende verkeerslichten omdat de afteltimer mogelijk niet
helemaal nauwkeurig is.
Waarschuwing 绿灯起步提醒功能无法替代您的目视观察
De kennisgevingsfunctie bij groen licht is geen vervanging van uw visuele waarneming. U
moet u altijd bewust zijn van de verkeersomstandigheden en de wegomgeving, u houden aan de geldende
verkeerswetten en -regels, en met een redelijke en veilige snelheid rijden.
Dodehoekbeeld weergeven
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Dodehoekbeeld weergeven om deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer deze functie is ingeschakeld en u de linker- of rechterrichtingaanwijzer inschakelt,
worden de beelden van de surroundweergavecamera's aan beide zijkanten van de auto weergegeven op het
middendisplay. Deze beelden geven de dode hoeken aan de zijkant van de auto weer en geven in de nodige
veiligheidswaarschuwingen, waardoor potentiële veiligheidsrisico's tijdens het rijden worden verkleind.
Het beeldvenster wordt gesloten wanneer de richtingaanwijzer wordt uitgeschakeld of wanneer u op de knop
Sluiten in de linkerbovenhoek van het middendisplay tikt.
Kruispuntbeeld weergeven
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Kruispuntbeeld weergeven om deze functie in of uit te schakelen.
Als deze functie is ingeschakeld en u de auto stopt voor een voetgangersoversteekplaats op een
kruispunt, wordt het beeld van de camera aan de voorkant weergegeven op het middendisplay om u te helpen
de dode hoeken te overzien en zo de veiligheidsrisico's tijdens het rijden te verminderen. Het
beeldvenster wordt gesloten wanneer de auto harder rijdt dan 5 km/u, wegrijdt van de
voetgangersoversteekplaats of wanneer u op de knop Sluiten in de linkerbovenhoek van het middendisplay
tikt.
Rijmodus
De auto heeft vijf basisrijmodi: Sport+, Sport, Comfort, Eco en Aangepast. U kunt door middel van
deze modi de instellingen voor acceleratie, regeneratief remmen, stijfheid van de ophanging, stuurkracht en
airco veranderen.
Sport+: Onder normale omstandigheden biedt deze modus het
meeste vermogen met een gevoelige pedaalrespons.
Sport: Deze modus is geschikt voor dagelijks rijden met een
matige pedaalrespons en voldoende vermogen.
Comfort: Deze modus is ideaal voor dagelijkse ritten met een
geleidelijke acceleratierespons en soepele acceleratie.
ECO: Onder normale omstandigheden wordt de auto aangedreven
door één enkele motor en reageert het gaspedaal matig. In situaties, zoals plotseling accelereren of
slippen, grijpen beide motoren normaal in.
Aangepast: U kunt de rijmodus aanpassen aan uw voorkeuren door
de acceleratie, stuurkracht, stijfheid van de ophanging, airco en andere parameters aan te passen.
De verschillende rijmodi komen overeen met verschillende rijeigenschappen, -ervaringen en
-sensaties. U kunt op het middendisplay naar de interface Instellingen gaan en op Rijden en parkeren > Rijmodus tikken om te selecteren.
Sport+
Sport
Comfort
ECO
Aangepast
Acceleratie
4,1 s
5,9 s
7,9 s
9,9 s
4,1 s, 5,9 s, 7,9 s, 9,9 s, 12,9 s
Regeneratief remmen
Laag
Laag
Laag
Standaard
Standaard, Laag, Minimaal
Rijhoogte
Laag
Laag
Standaard
Standaard
Standaard, Laag
Stijfheid van de ophanging
Sport
Standaard
Comfort
Comfort
Sport, Standaard, Comfort
Stuurkracht
Normaal
Standaard
Comfort
Comfort
Stevig, Standaard, Comfort
Airco
Standaard
Standaard
Standaard
ECO
Standaard, ECO
In de rijmodus ECO geeft het systeem prioriteit aan energie-efficiëntie. In dit geval werkt de
airco minder in vergelijking met de andere modi. Pas de temperatuur zo nodig handmatig aan.
Scenariohulp
Sneeuwmodus
Ondergronden met lage tractie, zoals besneeuwde wegen, ijzige of gemengde ondergronden, nat en
glad asfalt en nat en glad gras, zijn allemaal geschikt voor de Sneeuwmodus.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Sneeuwmodus om deze functie in of uit te schakelen.
Als deze modus is ingeschakeld, blijft de auto de vierwielaandrijving gebruiken, waarbij het
vermogen in gelijke mate wordt verdeeld tussen de voor- en achterwielen. Het gaspedaal reageert relatief
voorzichtig om soepel wegrijden te garanderen en slippen op gladde ondergronden, zoals ijs, te voorkomen
zodat u veilig over nat terrein kunt rijden.
De Sneeuwmodus van de auto kan de rijveiligheid verhogen. Echter, rijd desondanks
voorzichtig en trap het gaspedaal en rempedaal langzaam in om de rijsnelheid te beheersen. Let goed op
of er vreemde voorwerpen in de omgeving van de auto zijn om te voorkomen dat de auto beschadigd raakt.
Watermodus
De Watermodus is geschikt voor glad, hard asfalt of omstandigheden met verzadigd, glad zand en
modder, maar ook voor ondergelopen wegen.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Watermodus om deze functie in of uit te schakelen.
De Watermodus verbetert de soepelheid en stabiliteit van de auto tijdens accelereren, remmen en
bochten rijden. De auto blijft de vierwielaandrijving gebruiken, waarbij het vermogen gelijkmatig over de
voor- en achterwielen wordt verdeeld. Het regeneratief remmen blijft minimaal.
De Moddermodus van de auto kan de rijveiligheid verhogen. Echter, rijd desondanks
voorzichtig en trap het gaspedaal en rempedaal langzaam in om de rijsnelheid te beheersen. Let
goed op of er vreemde voorwerpen in de omgeving van de auto zijn om te voorkomen dat de auto
beschadigd raakt.
Rijd niet met de auto op modderige of drassige wegen om te voorkomen dat u vast komt
te zitten of strandt.
Zandmodus
De Zandmodus is geschikt voor verzadigde, harde wegdekken, wegdekken bestaande uit zandgrond,
en woestijnen.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Zandmodus om deze functie in of uit te schakelen.
De Zandmodus maakt het wegrijden en remmen soepeler en staat enig zijwaarts slippen toe terwijl
vastzitten wordt voorkomen en vooruitrijden mogelijk blijft. De auto blijft vierwielaandrijving gebruiken
met meer vermogen naar de achteras, een agressievere vermogensafgifte, en een
voertuigstabiliteitsregelsysteem met extreem weinig regeneratief remmen.
De Zandmodus van de auto kan de rijveiligheid verhogen. Echter, rijd desondanks
voorzichtig en let goed op of er vreemde voorwerpen in de omgeving van de auto zijn om te
voorkomen dat de auto beschadigd raakt.
Rijd niet met de auto op zachte woestijnbodem en zandstranden om te voorkomen dat u
vast komt te zitten.
Wasmodus
Het activeren van de Wasmodus kan de kans op beschadiging van de auto-onderdelen door verkeerde
bediening tijdens het wassen van de auto verkleinen.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Wasmodus om deze functie in of uit te schakelen.
Zodra de Wasmodus is ingeschakeld, worden de ruiten, de zijspiegels, het glazen dak* en de spoiler* gesloten of ingeklapt. Functies zoals de
schopsensor van de achterklep, de automatische ruitenwissersensor, het naar buiten bewegen van de
verzonken portierhendels, het naar binnen bewegen van de portierhendels, en op de laadpoort drukken om
deze te openen*, worden uitgeschakeld. Bovendien worden de Vergrendelen bij
verlaten, Ontgrendelen bij naderen en Automatisch ontwasemen uitgeschakeld, terwijl de airco overschakelt
op recirculatie.
Functies gemarkeerd met een "*" verschillen per model. Raadpleeg de
daadwerkelijke auto.
Bovenstaande instellingen kunnen ook handmatig worden gewijzigd tijdens het wasproces. De
functies worden hersteld zodra u de Wasmodus verlaat. Bovendien kunt u op deze interface snel de
zijspiegels verstellen en de Schoon-schermmodus in- en uitschakelen.
De Wasmodus wordt uitgeschakeld wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan 15 km/u.
Opgelet强烈建议您开启洗车模式
Voordat u de auto wast, adviseren wij u met klem om op het middendisplay de wasmodus in te
schakelen, de portieren en ruiten snel te sluiten met één aanraking, en de detectiefunctie uit te
schakelen om onnodige verliezen te voorkomen.
Opgelet 车辆进行自动洗车前,请在中控屏应用程序中心,点击。
Voordat u uw auto in een automatische wasstraat wast, zet u hem in de neutraalstand (N). Ga
naar de interface Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijden en Parkeren>NEUTRAAL (N).
Aanhangwagenmodus
De Aanhangwagenmodus detecteert automatisch dat een aanhanger is aangekoppeld en past de
instellingen aan, zoals de rijhoogte, de hoek van de zijspiegel, de rijhulpfuncties en de
veiligheidsfuncties, in overeenstemming met het scenario voor het trekken van een aanhanger.
Schakel voor het trekken van een aanhanger naar de parkeerstand (P), ga op het middendisplay
naar de interface Instellingen en tik op Rijden en parkeren > Trekhaak om
de trekhaak uit te klappen.
Wanneer een aanhanger wordt getrokken, moet de Aanhangwagenmodus altijd actief zijn. Wanneer u
de kabelboom van de aanhanger aansluit, schakelt de auto de Aanhangwagenmodus in nadat u hebt bevestigd.
De Aanhangwagenmodus wordt uitgeschakeld zodra de kabelboom van de aanhanger wordt losgekoppeld.
Om de Aanhangwagenmodus in of uit te schakelen, gaat u op het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Rijden en parkeren > Aanhangwagenmodus. Een van
de volgende indicatoren wordt op dat moment op het instrumentenpaneel weergegeven:
Pictogram
Beschrijving
De auto heeft gedetecteerd dat de verlichting van de aanhanger is aangesloten, maar
dat de aanhangwagenmodus is niet ingeschakeld. Mogelijk is er al een accessoire op de auto
aangesloten.
De auto heeft een storing in een elektrische aansluiting van de verlichting van de
aanhanger gedetecteerd. Een deel van of alle verlichting van de aanhanger kan defect zijn. Voor uw
veiligheid moet u zo snel mogelijk stoppen en de bedrading of aansluiting van de verlichting van de
aanhanger op storingen controleren. Als het probleem is opgelost, maar het rode pictogram nog steeds
wordt weergegeven, moet u de Aanhangwagenmodus uitschakelen en daarna weer inschakelen.
Waarschuwing拖车前,务必检查拖车模式是否已启用。
Controleer voordat u een aanhanger gaat trekken altijd of de aanhangwagenmodus is
ingeschakeld.
In geen geval mag de aanhangwagenmodus worden afgesloten tijdens het trekken van een
aanhanger. Dit kan leiden tot ernstig of fataal letsel.
Gebruik niet de instelling voor de luchtvering op het middendisplay om de hoogte van
de trekhaak af te stemmen op de hoogte van de aanhanger.
Opmerking启用拖车模式时,某些 PILOT 功能(转向、召唤、车道辅助等)以及脚踢传感器、便利进出、超声波传感器功能可能不可用。
Wanneer de aanhangwagenmodus is ingeschakeld, zijn sommige rijhulpfuncties
(stuurhulp, rijstrookassistent, enz.) en de schopsensor, eenvoudig instappen en uitstappen en
ultrasoonsensor mogelijk niet beschikbaar.
Koppel de aanhanger aan terwijl de rijhoogte is ingesteld op de normale stand. Als de
aanhangwagenmodus wordt ingeschakeld terwijl de rijhoogte in een andere dan de normale stand
staat, wordt de rijhoogte automatisch veranderd naar de normale stand.
Bij het monteren van de trekhaak kan het achterste sleepoog niet worden gebruikt.
Easy Pass
U kunt Easy Pass inschakelen door op de middenconsole op de
fysieke knoppen voor de rijmodus te drukken. De rijhoogte van de auto wordt op dat moment naar het hoogste
niveau gebracht.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld onder de volgende omstandigheden:
De rijsnelheid is hoger dan 30 km/u.
De rijmodus verandert.
U kunt ook de rijhoogte handmatig aanpassen door op het middendisplay naar de interface
Instellingen te gaan en te tikken op Rijden en parkeren > Rijhoogte om
beter om te gaan met complexe omstandigheden, zoals kuilen, wegbermen, diepe sneeuw, enz.
4D Intelligente carrosserieregeling
Deze functie is standaard ingeschakeld. Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen
en tik op Rijden en parkeren > Active regeling ophanging om Auto Easy Pass of Slim ophanging uit te schakelen.
Auto Easy Pass: als deze functie is ingeschakeld, kan het
systeem de geografische locatie onthouden waar u de Easy Pass handmatig hebt ingeschakeld. Wanneer u
deze locatie opnieuw passeert met een snelheid lager dan 30 km/u, past de auto de ophanging
automatisch aan naar de hoogte die eerder werd ingesteld voor Easy Pass.
Slimme ophanging: wanneer deze functie is ingeschakeld,
gebruikt de auto verzamelde informatie over de toestand van de weg om de carrosserie van de auto
proactief te regelen op basis van de toestand van de weg voor u.
ECO+-modus
Het energieverbruik van de auto kan worden verlaagd om een groter bereik te krijgen door
functies uit te schakelen die niet noodzakelijk zijn voor het rijden terwijl tegemoet wordt gekomen aan de
minimale behoeften voor rijden.
In de ECO+-modus is de topsnelheid van de auto beperkt, zijn de rijhulpfuncties en andere
functies tijdelijk niet toegankelijk, en zijn ook comfortfuncties, zoals de airconditioning en
sfeerverlichting, beperkt.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > ECO+-modus om deze functie in of uit te schakelen. Als u deze modus uitschakelt,
keert de auto terug naar de vorige gewone rijmodus.
U kunt ook overschakelen naar de gewone rijmodus door op de fysieke knop van rijmodus te
drukken.
Huisdiermodus
Wanneer de auto in de parkeerstand (P) staat, gaat u onderaan het middendisplay naar Instellingen
en tikt u op Rijden en parkeren > Huisdiermodus om deze in of uit te
schakelen.
Wanneer de Huisdiermodus ingeschakeld is en u de auto vergrendelt, schakelt de airco over op de
automatische stand (de temperatuur in uw auto is standaard 22 °C en kan handmatig worden ingesteld). Op het
middendisplay worden de interieurtemperatuur de meldingen weergegeven, worden de helderheid van het
instrumentenpaneel en het HUD-display ingesteld op het minimum, en wordt de
helderheid van het middendisplay ingesteld op 50%. Op dat moment wordt de spraakwekfunctie van NOMI
uitgeschakeld, is de knop voor ruitbediening niet beschikbaar en worden de kindersloten geactiveerd voor de
achterportieren en zijruiten achter.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunt u ook de huidige voertuigstatus op afstand bekijken of
de functie uitschakelen via de NIO-app.
De Huisdiermodus is standaard uitgeschakeld voor elke reis, en eenmaal ingeschakeld kan deze de
vorige functionele instellingen behouden, zelfs als van account wordt gewisseld.
Opgelet宠物模式
De huisdiermodus dient allen te worden ingeschakeld voor het tijdelijk plaatsen van
huisdieren. Laat kinderen niet alleen achter in uw auto.
Het is niet mogelijk om de huisdiermodus tegelijkertijd te activeren met de
stroombehoudende modus of de kampeermodus.
Nadat de Huisdiermodus is geactiveerd, zijn de Guardian modus en de realtime
surroundweergave tijdelijk niet beschikbaar. Deze kunnen weer worden ingeschakeld nadat de
Huisdiermodus is verlaten en de auto is vergrendeld.
Nadat de huisdiermodus is ingeschakeld, kunnen voor de auto geen systeemupdate en
schakelbedieningen worden uitgevoerd.
De huisdiermodus kan alleen worden ingeschakeld terwijl de auto in de parkeerstand (P)
staat en alle vier portieren gesloten zijn. Als de auto in de neutraalstand (N) staat, kan de
huisdiermodus niet worden ingeschakeld.
Nadat de huisdiermodus is ingeschakeld, ontvangt u elke twee uur in uw NIO-app een
melding dat uw huisdieren in uw auto zitten. Als het huidige resterende rijbereik van uw auto
minder is dan 60 kilometer en hij niet wordt opgeladen, wordt een bericht weergegeven. Als het
huidige resterende rijbereik van uw auto minder is dan 10 kilometer, wordt de huisdiermodus
automatisch verlaten en worden de ruiten automatisch geopend om de kiermodus in te schakelen en uw
huisdieren te beschermen.
Als het hoogspanningssysteem of het aircosysteem van uw auto abnormaal is, wordt de
huisdiermodus automatisch verlaten en worden de ruiten geopend om de kiermodus in te schakelen en
uw huisdieren te beschermen.
Stroombehoudende modus
Ga onderaan het middendisplay naar Instellingen en tik op Rijden en parkeren
> Stroombehoudende modus om de functie in te schakelen. Wanneer u de auto tijdelijk wilt
verlaten (bijvoorbeeld om koffie te halen of te ontbijten), kunt u door de Stroombehoudende modus in te
schakelen de huidige comfortabele omgeving binnenin de auto behouden.
U kunt de duur van de Stroombehoudende modus instellen en nadat de ingestelde tijd is verstreken,
zal de auto deze modus automatisch verlaten.
Wanneer de Stroombehoudende modus is ingeschakeld en u de auto vergrendelt, blijven de huidige
instellingen van de verlichting, airco, stoelen, voorruitenwissers en andere functies behouden. Het kan ook
de status voordat u uit de auto stapte opslaan en deze automatisch herstellen zodra de modus is verlaten.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunt u ook de huidige voertuigstatus op afstand bekijken of
de functie uitschakelen via de NIO-app.
De Stroombehoudende modus is standaard uitgeschakeld voor elke reis, en eenmaal ingeschakeld kan
deze de vorige functionele instellingen behouden, zelfs als van account wordt gewisseld.
Opgelet离车不下电模式
De stroombehoudende modus is alleen ontworpen om een comfortabel klimaat in het
interieur te handhaven tijdens tijdelijk verlaten van de auto. Laat kinderen en huisdieren niet
alleen achter in de auto.
Het is niet mogelijk om de stroombehoudende modus gelijktijdig in te schakelen met de
huisdiermodus of de kampeermodus.
Nadat de stroombehoudende modus is geactiveerd, zijn de slimme Guardian en de realtime
surroundweergave tijdelijk niet beschikbaar. Deze kunnen weer worden ingeschakeld nadat de
stroombehoudende modus is verlaten en de auto is vergrendeld.
De stroombehoudende modus kan alleen worden ingeschakeld wanneer de auto in de P-stand
staat. Als de auto in de N-stand staat, kan de stroombehoudende modus niet worden ingeschakeld.
Nadat de stroombehoudende modus is ingeschakeld, kunnen voor de auto geen systeemupdate
en schakelbedieningen worden uitgevoerd.
Als het huidige resterende rijbereik van uw auto minder is dan 60 kilometer en hij niet
wordt opgeladen, wordt een bericht weergegeven. Als het huidige resterende rijbereik van uw auto
minder is dan 10 kilometer, wordt de stroombehoudende modus automatisch verlaten.
Als het hoogspanningssysteem of het klimaatregelingssysteem van uw auto abnormaal is,
wordt de stroombehoudende modus automatisch verlaten.
Stand Kamperen
Wanneer de auto in de parkeerstand (P) staat, gaat u onderaan het middendisplay naar de interface
Instellingen en tikt u op Rijden en parkeren > Modus Pet om deze in of uit
te schakelen.
De Kampeermodus is standaard uitgeschakeld voor elke reis. Als de Kampeermodus is ingeschakeld,
wordt de airco ingeschakeld en worden de temperaturen op de voorste- en achterste zitrij standaard ingesteld
op 25 °C, wordt de luchtcirculatie ingeschakeld en wordt de luchtzuivering ingesteld op de stand Stil. Alle
schermen in de auto worden uitgeschakeld overeenkomstig de vooraf ingestelde vertraging en NOMI schakelt
over naar de stand Niet storen.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, kunt u ook de huidige voertuigstatus op afstand bekijken of
de functie uitschakelen via de NIO-app.
Opgelet露营模式
Het is niet mogelijk om de kampeermodus gelijktijdig in te schakelen met de
huisdiermodus of de stroombehoudende modus.
De kampeermodus kan alleen worden ingeschakeld wanneer de auto in de parkeerstand (P)
staat. Als de auto in de neutraalstand (N) staat, kan de kampeermodus niet worden ingeschakeld.
Wanneer de kampeermodus is ingeschakeld, wordt de schopsensor van de achterklep
automatisch uitgeschakeld.
Wanneer de kampeermodus is ingeschakeld en de auto is vergrendeld, en iemand een
portier van binnenuit opent en de auto verlaat, zal op het middendisplay de waarschuwing worden
weergegeven dat de auto is ontgrendeld.
Nadat de kampeermodus is ingeschakeld, zijn de Guardian modus en de realtime
surroundweergave tijdelijk niet beschikbaar. Deze kunnen weer worden ingeschakeld nadat de
kampeermodus is verlaten en de auto is vergrendeld.
Nadat de kampeermodus is ingeschakeld, kunnen voor de auto geen systeemupdate en
schakelbedieningen worden uitgevoerd, en worden de functies van ontgrendelen bij naderen en
vergrendelen bij verlaten tijdelijk uitgeschakeld. Deze worden hervat nadat de kampeermodus is
verlaten.
Als het huidige resterende rijbereik van uw auto minder is dan 60 kilometer en hij niet
wordt opgeladen, wordt een bericht weergegeven. Als het huidige resterende rijbereik van uw auto
minder is dan 10 kilometer, wordt de kampeermodus automatisch verlaten en worden de ruiten
automatisch geopend om de kiermodus in te schakelen.
Als het hoogspanningssysteem of het aircosysteem van uw auto abnormaal is, wordt de
kampeermodus automatisch verlaten en worden de ruiten geopend om de kiermodus in te schakelen.
Digitale videorecorder
De functie Digitale videorecorder omvat Doorlopend opnemen, Video-opname van een noodgeval en
Snel opnemen.
Opgelet停车下电后,行车记录仪不再工作。
De DVR werkt niet meer als de auto is uitgeschakeld.
Lusopname
De opnamehoek van een digitale videorecorder heeft naast de hoofdkijkhoek tevens de voor-,
achter-, linker-, rechter- en surroundweergavehoeken die gelijktijdige opnamen en real-time
voorbeeldweergave ondersteunen.
Hoofdkijkhoek: neemt alleen de hoofdkijkhoek van de camera op die een maximale resolutie
van 3840x1696 pixels ondersteunt en een framerate van 30 frames per seconde heeft.
Multi-kijkhoeken: neemt alle kijkhoeken van de camera op met vier surroundweergavecamera's
die een maximale resolutie van 1280×1000 pixels ondersteunen en een framerate van 30 frames per
seconde hebben.
De langste ononderbroken doorlopende opnameduur voor de hoofdkijkhoek van de digitale
videorecorder is ongeveer 10 uur, en voor de multi-kijkhoeken is dat 5,7 uur. Wanneer de betreffende
tijdsduur wordt overschreden, wordt het originele videobestand overschreven.
De inhoud van de lusopname wordt opgeslagen in de map Album > DVR >
Lusopname. Als u specifieke videobestanden moet opslaan, gebruikt u een USB-stick of ander
opslagapparaat.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Veiligheid > DVR om deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer de functie is ingeschakeld, geeft het middendisplay weer
Wanneer de functie is uitgeschakeld, geeft het middendisplay weer
Als de functie DVR is ingeschakeld, wordt de camera ingeschakeld en blijft deze doorlopende
video-opnamen maken tot de video-opname wordt beëindigd.
De digitale videorecorder ondersteunt de functie watermerken, die standaard is uitgeschakeld en
handmatig moeten worden ingeschakeld.
Ga op de interface Instellingen van de DVR naar Rijgegevens-watermerken om deze functie in of uit te schakelen. Nadat deze functie
is ingeschakeld, worden sommige rijgegevens als watermerk toegevoegd aan de video.
Video-opname van een noodgeval
De functie Video-opname van een noodgeval kan videobeelden opnemen en opslaan in het geheugen
van de auto. Als de autonome noodstop wordt geactiveerd of de airbag wordt opgeblazen, zal de DVR
automatisch video's van de noodgevallen opnemen en opslaan.
De video's van de noodgevallen bevatten video's die zijn opgenomen van 30 seconden voordat de
noodsituatie zich voordeed tot en met 60 seconden nadat de noodsituatie zich heeft voorgedaan. De contents
van de video van de noodgevallen wordt opgeslagen in de map Album > DVR >
Noodgevallen. Als u specifieke videobestanden moet opslaan, gebruikt u een USB-stick of ander
opslagapparaat.
Snel opnemen
U kunt de functie Snel opnemen gebruiken om de lopende gebeurtenissen snel op te nemen en op te
slaan.
Veeg op het middendisplay in de hoofdinterface naar rechts om naar de interface Snelle toegang
te gaan en tik op Snel opnemen om de opname te starten, terwijl het
middendisplay toont.
Snel opnemen slaat clips op vanaf 30 seconden voorafgaande aan activering tot 60 seconden erna.
De opnames worden opgeslagen in de map Album > Meer > Snel opnemen.
Als u specifieke videobestanden moet opslaan, gebruikt u een USB-stick of ander opslagapparaat.
Het opslagruimte voor noodvideo's zal niet kritiek overschreven worden en wanneer de
opslagruimte vol is, moet deze handmatig worden opgeschoond. Anders is dit van invloed op de
video-opnamefunctie.
Geluidssignaal van de voetgangerswaarschuwing
Als uw auto met lage snelheid rijdt (typisch lager dan 30 km/u), brengt het een geluid voort om
andere weggebruikers in de omgeving te waarschuwen, zoals voetgangers en andere voertuigen.
Veiligheidsgordels
Gordelinstructies
Alle zitplaatsen zijn met veiligheidsgordels uitgerust.
De veiligheidsgordel is een van de belangrijkste manieren om de passagiers te beschermen bij
een ongeval. Het gebruik van veiligheidsgordels in combinatie met airbags kan de kans op ernstig letsel
bij een aanrijding verkleinen.
Er zijn gordelvoorspanners voor de stoelen op zowel de voorste als de tweede zitrij. Deze
gordelvoorspanner biedt een bepaalde voorspanningskracht voor de veiligheidsgordel bij een ernstig
ongeval. Ze trekken een deel van de veiligheidsgordel snel in om de passagiers goed te beschermen.
Tegelijkertijd voorkomen ze dat de veiligheidsgordel te veel kracht uitoefent en de inzittenden gewond
raken.
Waarschuwing不系安全带或未正确佩戴安全带可能带来严重的人员伤亡,请务必正确佩戴安全带。
Wanneer de veiligheidsgordel niet- of niet correct is vastgemaakt, kan dat leiden tot
ernstig of fataal letsel. Maak uw veiligheidsgordel altijd correct vast.
Maak uw veiligheidsgordel niet los terwijl de auto rijdt. Anders kan ernstig letsel
optreden in geval van een ongeval.
Houd de veiligheidsgordel schoon en voorkom dat vreemde voorwerpen in de gordelsluiting
terecht komen. Anders kan de veiligheidsgordel niet betrouwbaar worden vastgegespt.
Controleer vóór gebruik de veiligheidsgordel en het bevestigingsmechanisme ervan
zorgvuldig op beschadigingen en de algemene staat. In geval van enige schade, dient de
veiligheidsgordel onmiddellijk vervangen te worden en mag u deze niet meer gebruiken.
Repareer een beschadigde veiligheidsgordel niet zelf. Onder geen beding mag u een
veiligheidsgordel zelf demonteren of monteren.
Deel niet één veiligheidsgordel met een andere persoon (zoals met een kind op schoot).
Hierdoor kunnen passagiers letsel oplopen in geval van een ongeval.
Een veiligheidsgordel die opgerekt en vervormd is als gevolg van een ongeval heeft zijn
beschermende werking verloren. Zelfs als het oppervlak ervan niet beschadigd is, moet deze
onmiddellijk worden vervangen.
Als de gordelspanner eenmaal tijdens een ongeval is geactiveerd, moet deze onmiddellijk
worden vervangen. Na bepaalde ongevallen, zelfs als de gordelspanner niet in werking is getreden,
wordt aanbevolen om toch naar een NIO Service Center te gaan om hem te laten inspecteren en zo
nodig te vervangen.
Kantel de rugleuning niet te ver achterover. Anders wordt de beschermende werking van
de veiligheidsgordel ernstig beperkt.
Waarschuwing voor de veiligheidsgordel
Waarschuwing voor de veiligheidsgordel voor:
Wanneer de bestuurder op de bestuurdersstoel zit (met het portier gesloten of het
rempedaal ingetrapt) of rijdt, gaat het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordel op het digitale
instrumentenpaneel branden wanneer de voorpassagier de veiligheidsgordel niet heeft bevestigd, om
hen erop te attenderen de veiligheidsgordel te bevestigen.
Als de rijsnelheid hoger is dan 22 km/u en de veiligheidsgordel van de voorpassagier nog
steeds niet is bevestigd, gaat het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordel knipperen en klinkt
het waarschuwingsgeluid. Nadat de veiligheidsgordel is bevestigd, stoppen het waarschuwingslampje
voor de veiligheidsgordel en het waarschuwingsgeluid.
Als de veiligheidsgordel van de voorpassagier niet wordt bevestigd, blijft het
waarschuwingslampje continu branden en stopt het waarschuwingsgeluid na 95 seconden. Nadat het
waarschuwingsgeluid is gestopt en de rijsnelheid na lager te zijn geworden vervolgens weer hoger
wordt dan 22 km/u, klinkt het waarschuwingsgeluid weer.
Waarschuwing voor de veiligheidsgordel achter:
Wanneer de bestuurder op de bestuurdersstoel zit (met het bestuurdersportier gesloten of
het rempedaal ingetrapt) of rijdt, en een achterpassagier zijn/haar veiligheidsgordel niet heeft
bevestigd, gaat op het digitale instrumentenpaneel het bijbehorende waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordel
branden om de hem/haar eraan te herinneren zijn/haar veiligheidsgordel onmiddellijk te bevestigen.
Als de rijsnelheid hoger is dan 22 km/u en een van de achterpassagiers zijn/haar
veiligheidsgordel afdoet, activeert het digitale instrumentenpaneel een waarschuwingslampje en een
waarschuwingsgeluid. Het waarschuwingslampje en het waarschuwingsgeluid.gaan uit zodra alle
passagiers hun veiligheidsgordel hebben bevestigd.
Als de veiligheidsgordel van de achterpassagier niet wordt bevestigd, blijft het
waarschuwingslampje continu branden en stopt het waarschuwingsgeluid na 33 seconden. Nadat het
waarschuwingsgeluid is gestopt en de rijsnelheid na lager te zijn geworden vervolgens weer hoger
wordt dan 22 km/u, klinkt het waarschuwingsgeluid weer.
Als de waarschuwing voor niet-bevestigde veiligheidsgordel niet goed werkt, mag u de
betreffende stoel niet gebruiken en neemt u onmiddellijk contact op met het NIO Service Center voor een
inspectie.
Dragen van de veiligheidsgordels
Gebruik de veiligheidsgordels correct als volgt:
Trek de veiligheidsgordel bij de gordeltong gelijkmatig over uw lichaam. Zorg ervoor dat
de schouderriem over de schouder loopt, terwijl de heupgordel over het bekken wordt geplaatst.
Plaats de veiligheidsgordel nooit over de hals of de buik. Steek de gordeltong in de gesp, tot u een
klik hoort die aangeeft dat de gordel vastzit.
Druk op de knop en schuif de gordel omhoog of omlaag om de hoogte correct aan te passen.
Laat de knop los zodra de hoogte van de gordel correct is afgesteld. Om te controleren of de gordel
goed vastzit in de gesp, moet u stevig trekken aan het schoudergedeelte van de gordel.
Als u de veiligheidsgordel wilt losmaken, drukt u op de rode knop van de gordelsluiting zodat
de tong eruit los komt. De veiligheidsgordel kan nu met de hand worden verwijderd. De gesp gaat
automatisch terug in de bovenste bevestiging van de veiligheidsgordel.
Voor een maximale bescherming door de veiligheidsgordel moet u de rugleuning en
hoofdsteun van de stoel goed afstellen voordat u de veiligheidsgordel omdoet.
Als een veiligheidsgordel te los of te strak wordt gedragen, kan letsel worden
veroorzaakt tijdens een ongeval.
Zwangere vrouwen moeten de veiligheidsgordel gelijkmatig over de borst en zo laag
mogelijk over de heup dragen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel plat en dicht tegen het lichaam
ligt om straktrekken tijdens een ongeval te voorkomen, wat ernstige schade kan toebrengen aan zowel
de vrouw als de foetus.
Airbags
Instructies voor airbags
Airbags zijn een aanvullend veiligheidssysteem dat in combinatie met de veiligheidsgordels
werkt. Airbags worden bij ernstige ongevallen snel geactiveerd om het hoofd en de borstkas van passagiers
te beschermen en de mate van letsel te beperken. Ze voorkomen echter geen letsel aan ledematen of
schaafwonden en blauwe plekken. De airbags moeten daarom altijd samen met de veiligheidsgordels worden
gebruikt om maximale bescherming te bieden.
Uw auto is uitgerust met botsingssensoren. Bij een frontale aanrijding of aanrijding van opzij
waarbij aan de voorwaarden wordt voldaan (afhankelijk van het type, de hoek en het voorwerp van de
aanrijding) om het airbagsysteem te activeren, zullen de airbags worden geactiveerd vanaf de positie die
overeenkomt met de aanrijding. De gasgenerator in de airbag ontsteekt en laat met hoge druk een gas vrij
dat de afdekkap van de airbag met kracht opent. De airbag vult zich met gas en vormt zo een beschermlaag
die de passagiers beschermt zodat het risico van (dodelijk) letsel wordt beperkt.
De frontale airbags bestaan uit de hoofdairbags en zij-airbags van de voorste zitrij. De
plaatsen waar zich een airbag bevindt zijn gemarkeerd met het woord "AIRBAG" om u aan de locaties ervan te
herinneren.
De frontale airbags bestaan uit de hoofdairbags van de voorste zitrij, die zich in
bekleding van het stuurwiel en in het dakgebied aan de voorpassagierskant bevinden.
De zijairbags bestaan uit de zijairbags van de voorste zitrij (aan beide zijkanten van de
bestuurdersstoel en aan de buitenkant van de voorpassagiersstoel) en de gordijnairbags (aan beide
zijden in de dakhemel boven de portieren, van de A-stijl tot de C-stijl).
Airbags zijn een extra veiligheidssysteem en kunnen geen vervanging zijn van de
bescherming die veiligheidsgordels bieden. Ze kunnen passagiers alleen een optimale bescherming
bieden als ze worden gebruikt in combinatie met veiligheidsgordels. Daarom moeten alle passagiers
in de auto hun veiligheidsgordel dragen en een juiste zithouding aanhouden.
De bestuurder moet tijdens het rijden ten minste 25 centimeter aanhouden tussen zijn of
haar borst en het stuurwiel om rechtstreeks letsel door het uitzetten van de airbag te voorkomen.
Kinderen mogen niet op de voorpassagiersstoel zitten, behalve wanneer de airbag van die
stoel is uitgeschakeld. Kinderen kunnen zwaar letsel oplopen door de grote kracht die wordt
uitgeoefend wanneer de airbag wordt opgeblazen tijdens een aanrijding.
Plaats geen spullen op de voorpassagiersstoel. Deze voorwerpen kunnen tijdens een
noodstop in de opblaaszone van de airbag terechtkomen, waardoor het risico van letsel bij de
passagier toeneemt wanneer de airbag wordt geactiveerd.
De airbag kan slechts één keer worden geactiveerd. Vervang de airbag als deze eerder is
geactiveerd. Ga zo snel mogelijk naar het NIO Service Center om het airbagsysteem te inspecteren
en zo nodig te vervangen om er zeker van te zijn dat het airbagsysteem normaal functioneert, ook
als de airbag niet werd opgeblazen tijdens sommige aanrijdingen.
Als de afdekkap van de airbag gebarsten of beschadigd is, mag u niet rijden en moet u
onmiddellijk contact opnemen met het NIO Service Center voor hulp.
Ga naar het NIO Service Center om het airbagsysteem van uw auto te vervangen als het
niet is geactiveerd binnen tien jaar na de productiedatum. In het geval het airbagsysteem werd
aangepast, moet alle relevante documentatie worden bewaard en bij de overdracht van uw auto aan de
nieuwe eigenaar worden overhandigd. Wanneer een airbag wordt vervangen, mag u nooit een airbag
gebruiken die verwijderd of gerecycled is uit een gebruikt voertuig.
Onbevoegd demonteren en monteren van componenten van airbags, waaronder de stickers van
airbags, is ten strengste verboden.
Wanneer een airbag wordt opgeblazen, worden rook en poeder gegenereerd, die beide niet
giftig zijn, maar desondanks ongemak kunnen veroorzaken.
Om te voorkomen dat de stoelhoezen de beschermende werking van de airbags nadelig
beïnvloeden, mag u geen stoelhoezen aanbrengen aan de zijkant van de voorstoelen waar de airbags
zich bevinden.
Plaats geen voorwerpen binnen de opblaaszone van de gordijnairbag (bijvoorbeeld op de
carrosseriestijlen, hemelbekleding of handgrepen). Passagiers mogen niet tegen het portier leunen
om letsel als gevolg van het opblazen van gordijnairbags te voorkomen.
Hang geen zware voorwerpen (zoals kledinghangers, fruit of glazen flessen) aan de
kledinghaak naast het portier om letsel als gevolg van het opblazen van gordijnairbags te
voorkomen.
Zet geen lichaamsdelen, zoals voeten of knieën, op of nabij de afdekkap van de airbag
om de correcte werking van de airbag te garanderen en letsel tijdens het opblazen te voorkomen.
Plaats of bevestig ook geen voorwerpen op de afdekkap van de airbag.
Bevestig geen elektronische apparaten (zoals ETC-apparaten) op de voorruit aan de
passagierszijde om letsel te voorkomen dat wordt veroorzaakt door het opblazen van de frontaal
airbag aan de kant van de voorpassagier die in het dak is gemonteerd.
Plaats, hang of monteer geen voorwerpen boven of nabij het instrumentenpaneel aan de
passagierskant om letsel als gevolg van het opblazen van de airbag te voorkomen.
Breng geen wijzigingen aan in het dak van uw auto om te voorkomen dat de normale
werking van de frontaal airbag en de gordijnairbag aan de kant van de voorpassagier wordt
verstoord en letsel wordt veroorzaakt wanneer de airbag wordt opgeblazen.
Plaats of hang geen zware of scherpe voorwerpen aan de zonneklep aan de kant van de
voorpassagier om letsel veroorzaakt door het opblazen van de frontaal airbag gemonteerd in het dak
aan de kant van de voorpassagier te voorkomen.
De rook en het stof die worden gegenereerd tijdens het snelle opblazen van airbags
kunnen irritatie, brandwonden en verbranding van de huid en ogen veroorzaken. Bovendien kunnen de
vezels van de airbag die vrijkomen tijdens het opblazen van de airbag schaafwonden en irritatie
van de huid veroorzaken.
Voorwaarden voor het activeren van de airbags
De airbags kunnen in de volgende omstandigheden worden geactiveerd:
Frontale aanrijding met hoge snelheid tegen een muur of voertuig.
Impact met hard wegdek
In een diepe greppel terechtkomen.
Een aanrijding vanaf de zijkant door een voertuig dat met hoge snelheid rijdt.
Met een harde klap op de weg landen.
Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen bij sommige aanrijdingen, inclusief maar
niet beperkt tot de volgende situaties. Gebruik de veiligheidsgordels op de juiste wijze voor bescherming:
Aanrijding tegen een boom, pilaar of ander smal object.
Aanrijding van achteren door een voertuig.
Zijdelings omslaan.
Aanrijding met of botsing tegen de achterkant van een vrachtwagen.
Aanrijding met een voertuig vanaf de zijkant bij de neus van het voertuig.
Aanrijding tegen een muur vanaf de zijkant bij de neus van het voertuig.
Zijdelingse aanrijding met een pilaar.
Zijdelingse aanrijding aan de voorzijde van de auto bij een bepaalde hoek.
Zijdelingse aanrijding op de carrosserie van de auto bij een bepaalde hoek.
Gedeeltelijke zijdelingse aanrijding.
Gedeeltelijke zijdelingse aanrijding.
Waarschuwingslampje voor de airbags
Het waarschuwingslampje voor de airbags dat de status van de airbags aangeeft, wordt op het
digitale instrumentenpaneel weergegeven. . Als dit waarschuwingslampje blijft branden nadat het digitale instrumentenpaneel is
opgestart, gebruik de auto dan niet en neem onmiddellijk contact op met het NIO-servicecentrum.
De voorpassagiersairbag uitschakelen
Aangezien de airbag snel en met veel kracht wordt opgeblazen wanneer deze wordt geactiveerd,
moet de voorpassagier omwille van de veiligheid een afstand van minimaal 25 cm tot de voorpassagiersairbag
aanhouden. Als echter een kind of passagier met speciale medische aandacht op de voorste zitrij zit, gaat
u onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen, tikt u op Veiligheid > Voorpassagiersairbag en selecteert u de optie om de
voorpassagiersairbag uit te schakelen. In dat geval worden bovenaan het middendisplay het pictogram en een tekstmelding
weergegeven om u eraan te herinneren dat de voorpassagiersairbag is uitgeschakeld om te voorkomen dat de
voorpassagiersairbag ernstig letsel kan toebrengen aan een voorpassagier met speciale behoeften.
Veiligheidsmaatregelen na activering van airbags
Wanneer de auto betrokken is bij een aanrijding en de airbags zijn geactiveerd, voert de auto
automatisch een aantal veiligheidsmaatregelen uit om de passagiers in de auto te beschermen:
Alle portieren worden ontgrendeld zodat de passagiers in de auto of reddingsmedewerkers
de portieren kunnen openen.
De alarmknipperlichten worden ingeschakeld om de positie van de auto aan te geven en
achterliggers te waarschuwen.
De hoogspanningsvoeding wordt onderbroken om de passagiers te beschermen.
De ruiten worden geopend zodat de passagiers niet opgesloten zitten in de auto in het
geval de auto in het water terechtkomt.
De geheugenfuncties voor het stuurwiel en de stoel worden uitgeschakeld zodat ze niet in
een positie kunnen worden gezet waarbij de bestuurder vast komt te zitten.
De leeslampen worden ingeschakeld om reddingswerkers in het donker te helpen.
Kindersloten
De kindersloten zijn standaard uitgeschakeld en moeten handmatig worden ingeschakeld. Ga onderaan
het middendisplay naar Instellingen en tik op Portier- en ruitvergrendelingen >
Portieren om de instellingen voor de kindersloten te zien.
De kindersloten voor portieren en ruiten handmatig in- en uitschakelen
Tik op de bijbehorende knop Kinderslot portier/ruit achter.
AAN betekent dat deze functie is ingeschakeld en UIT betekent dat deze is uitgeschakeld.
Wanneer een kinderslot voor portieren/ruiten is ingeschakeld en een passagier probeert het
portier of de ruit van binnenuit te openen, wordt een pop-upvenster weergegeven op het middendisplay.
U kunt nog steeds een portier van buitenaf openen, zelfs als het kinderslot is ingeschakeld.
Opgelet儿童锁开启时,请勿单独将儿童留在车内,以免造成意外伤害。
Wanneer kinderbeveiligingssloten zijn ingeschakeld, laat kinderen dan niet onbeheerd
achter in het voertuig. Dit kan leiden tot letsel of overlijden.
Nadat u kinderbeveiligingssloten hebt ingeschakeld, controleert u de status opnieuw.
Als het kinderslot van een portier/ruit niet kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld, wordt
een pop-upvenster weergegeven op het middendisplay. Herhaal de bovenstaande stappen totdat het wel lukt.
Kinderzitje
Wanneer een kind jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter in uw auto meerijdt, gebruik dan
altijd een kinderzitje of zitverhoger voor het kind. Laat het kind in het kinderzitje of op de zitverhoger
zitten en neem het kind niet op schoot; alleen dan wordt het kind goed beschermd.
Alleen kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor kinderen en die aan de relevante regelgeving of
normen voldoen, mogen worden gebruikt. Bij de aanschaf van een kinderzitje, controleert u de markeringen op
het kinderzitje zorgvuldig om er zeker van te zijn dat het aan de regels voldoet.
Wanneer u een kinderzitje bevestigt en gebruikt, volg de relevante wet- en regelgeving, de
instructies van de fabrikant van het kinderzitje en de instructies voor de veiligheid van kinderen in deze
Gebruikershandleiding.
Belangrijke instructies voor het gebruik van kinderzitjes
Als kinderzitjes op de juiste manier worden gebruikt, neemt de kans op letsel bij kinderen af
en wordt de ernst van letsel bij ongevallen beperkt. Let goed op het volgende bij het gebruik van
kinderzitjes:
Het wordt niet aangeraden om een kinderzitje op de middelste zitplaats van de achterste
zitrij aan te brengen.
Wanneer u een kinderzitje dat door middel van de veiligheidsgordel wordt bevestigd, op de
voorpassagiersstoel aanbrengt, verstelt u de stoel naar zijn hoogste stand.
Kinderen moeten in een kinderzitje goed rechtop zitten en de veiligheidsgordel moet onder
het rijden altijd bevestigd zijn.
Laat uw kind nooit zonder goede bescherming in de auto meerijden.
Een kinderzitje mag niet door twee of meer kinderen tegelijkertijd worden gebruikt.
U mag geen kinderen vasthouden of dragen tijdens het rijden in de auto.
Houd harde of scherpe voorwerpen uit de buurt van het kinderzitje omdat deze een risico
op letsel kunnen vormen tijdens een ongeval.
Als een naar achteren gericht kinderzitje op de achterste zitrij van uw auto wordt
bevestigd, moet u zo nodig de stoel ervoor verstellen. Bij een naar voren gericht kinderzitje op de
achterstoel kunt u de hoogte van de hoofdsteun van de stoel aanpassen.
Kinderen moeten altijd onder toezicht van een volwassene staan als ze in het kinderzitje
zitten. Laat kinderen nooit zonder toezicht achter in de auto.
Het is verboden om kinderen op stoelen te laten staan of knielen terwijl de auto rijdt.
Bij een ongeval kunnen kinderen omhoog worden geslingerd en dit kan leiden tot letsel of de dood van
de kinderen zelf en andere inzittenden in de auto.
De instructies van de fabrikant van het kinderzitje voor juist gebruik van de
veiligheidsgordel moeten in acht worden genomen. Als de veiligheidsgordels goed zijn bevestigd, kan
het kinderzitje een optimale bescherming bieden.
Bij een aanrijding of noodstop kan een onjuist aangebracht of niet goed vastgezet
kinderzitje bewegen en letsel veroorzaken bij andere passagiers in de auto. Dus ook als het
kinderzitje niet in gebruik is, moet het goed in uw auto zijn aangebracht en bevestigd.
Wanneer een kind in het kinderzitje zit, is het belangrijk om te voorkomen dat het met
zijn hoofd of lichaam tegen het portier, de zijkant van de stoel, de carrosseriestijl of de
onderkant de dakbalk leunt. Bij een ongeval worden de zijairbags of gordijnairbags in die gebieden
geactiveerd, waardoor de kans op letsel bij het kind toeneemt.
Categorieën van kinderzitjes
Er mogen alleen kinderzitjes worden gebruikt die zijn goedgekeurd en die geschikt zijn voor het
kind. Kinderen die langer dan 1,5 meter zijn, mogen de veiligheidsgordel gebruiken, net als volwassenen.
Als er een kinderzitje moet worden gebruikt, moet het aan de relevante regelgeving of normen voldoen.
Tabel 1. Tabel
kinderbeveiligingssystemen
Stoelpositie
Bestuurder
1e zitrij passagier
2e zitrij links
2e zitrij rechts
3e zitrij links(*c)
3e zitrij rechts(*c)
Passagiersairbag UIT
Passagiersairbag AAN
Zitpositie geschikt voor universeel met gordel (ja/ nee)
n.v.t.
Ja (*a)
Nee
Ja (*b)
Ja (*b)
Ja
Ja
'i-Size'-zitpositie (ja/ nee)
n.v.t.
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Zitpositie geschikt voor zijdelingse bevestiging (L1/L2)*
n.v.t.
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Grootste geschikte naar achteren gerichte bevestiging (R1/R2X/R2/R3)*
n.v.t.
Nee
Nee
R1/R2X/R2/R3
R1/R2X/R2/R3
Nee
Nee
Grootste geschikt voor voorwaarts gerichte bevestiging (F1/ F2X /F2/ F3)*
n.v.t.
Nee
Nee
F2X/F2/F3
F2X/F2/F3
F2X/F2
F2X/F2
Grootste geschikt voor bevestiging zitverhoger (B2/B3)*
n.v.t.
B2/B3 met alleen veiligheidsgordel(*a)
Nee
B2/B3
B2/B3
B2/B3
B2/B3
Geschikt voor steunpoot
n.v.t.
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Notities
* De gewichtsgroepen en categorieën van kinderzitjes zijn gedefinieerd volgens de normen
ECE R16 en R44. In de specificaties van het kinderzitje vindt u tot welke categorie het zitje
behoort. Het kinderzitje moet geschikt zijn voor de leeftijd, het gewicht en de grootte van het
kind.
(a) Als het absoluut noodzakelijk is dat u een kinderzitje op de passagiersstoel voorin
plaatst, mag u zeker niet vergeten om de voorpassagiersairbag op het grote scherm uit te schakelen.
Zet de voorpassagiersstoel in de hoogste stand voordat u er een universeel kinderbeveiligingssysteem
op bevestigt. Verstel of verwijder de hoofdsteun als deze hindert bij het afstellen van het
kinderbeveiligingssysteem.
(b) Mogelijk moet u de lendensteun volledig openen of de kantelhoek van het zitkussen in
de hoogste stand zetten om een stabiel contactvlak te creëren voor het bevestigen van een universeel
kinderbeveiligingssysteem op de stoel van de tweede zitrij.
(c) Verstel de stoelen op de tweede zitrij zodat het kinderbeveiligingssysteem kan worden
bevestigd op de stoel van de derde zitrij. Om het kinderbeveiligingssysteem bijvoorbeeld op de
rechterstoel van de derde zitrij te bevestigen, moet de linkerstoel van de tweede zitrij in de
achterste stand worden gezet en moet de rugleuning ervan zo ver mogelijk achterover worden
gekanteld. In tegenstelling daarmee moet de rechterstoel van de tweede zitrij in een
tegenovergestelde stand worden gezet zodat in het middengebied een V-vormige opening ontstaat waar
het kinderbeveiligingssysteem doorheen past om op de stoel van de derde zitrij te worden geplaatst.
Door NIO aanbevolen kinderzitjes
Gebruikers wordt aangeraden de instructies in de gebruikershandleiding van het
kinderbeveiligingssysteem te lezen en op te volgen voordat ze het systeem in de EL8 bevestigen. NIO
adviseert uw kinderen in een geschikt en passend kinderbeveiligingssysteem op een buitenste zitplaats van
de tweede zitrij te plaatsen. Het kinderbeveiligingssysteem moet in de auto bevestigd zijn met ISOFIX, met
een steunpoot of met de veiligheidsgordel. Voor de beste bescherming van uw jongere kinderen, met een
gewicht lager dan 18 kg of een lichaamslengte korter dan 105 cm, gebruikt u een aanbevolen achterwaarts
gericht kinderbeveiligingssysteem.
Zowel ECE R129 als ECE R44 worden toegepast op ene kinderbeveiligingssysteem waar de gebruiker
zich bevindt.
De onderstaande Aanbevolen kinderbeveiligingssystemen zijn ingedeeld op basis van de
lichaamslengte van het kind, die gebaseerd is op ECE R129.
Lengte kind
Fabrikant
Model
Bevestiging
40 – 105 cm
Dorel Europe
Maxi-Cosi Pearl 360 en FamilyFix 360 base
ISOFIX-bevestiging met steunpoot naar achteren gericht
100 – 150 cm
Cybex
Solution Z i-Fix
ISOFIX met veiligheidsgordel, extra zijbeschermingskussen moet worden toegevoegd of
aangebracht, naar voren gericht
De onderstaande Aanbevolen kinderbeveiligingssystemen zijn ingedeeld op basis van het gewicht
van het kind, die gebaseerd is op ECE R44.
Gewicht kind
Fabrikant
Model
Bevestiging
22-36 kg
Graco
Booster Basic
Met veiligheidsgordel, naar voren gericht
Het juiste kinderzitje kiezen
Er is een waarschuwingslabel voor de airbag van de voorste zitrij op de zonneklep aan de
passagierszijde voorin aangebracht.
Als u onder speciale omstandigheden een kinderzitje op de stoel van de voorste zitrij plaatst,
moet u de voorpassagiersairbag uitschakelen. Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen, tik
op Beveiliging > Voorpassagiersairbag en schakel de voorpassagiersairbag
uit. Hierna worden bovenaan het middendisplay het pictogram en een berichtbericht weergegeven om u eraan te
herinneren dat de voorpassagiersairbag is uitgeschakeld.
Kinderen moeten in een kinderzitje zitten of de veiligheidsgordel gebruiken op een van de
buitenste zitplaatsen afhankelijk van de leeftijd, de lengte en het gewicht van het kind.
Voor kinderen lichter dan 13 kg moet een gekanteld kinderzitje worden gebruikt. Deze moeten
zo mogelijk naar achteren gericht op een van de zitplaatsen van de achterste zitrij worden bevestigd.
Voor kinderen met een gewicht van 9 t/m 18 kg moet een kinderzitje met een
veiligheidsplatform of vijfpuntsgordel worden gebruikt. Wij adviseren om deze naar achteren gericht op
de achterste zitrij te bevestigen.
Voor kinderen met een gewicht van 15 t/m 25 kg moet een naar voren gericht kinderzitje
worden gebruikt. Deze moeten op de achterste zitrij op zitplaatsen voorzien van veiligheidsgordels
worden bevestigd.
Voor kinderen met een gewicht van 22 t/m 36 kg en een lengte van maximaal 1,5 meter moet
een zitverhoger worden gebruikt. Deze moeten op de achterste zitrij op zitplaatsen voorzien van
veiligheidsgordels worden bevestigd.
Het bovenste deel van de veiligheidsgordel moet over de schouder lopen en strak tegen het
bovenlichaam zitten zonder de nek te raken. Het onderste deel van de veiligheidsgordel moet dwars over
de heup lopen en strak over het onderlichaam zitten zonder de buik te raken.
Een kinderzitje bevestigen
Als er een kinderzitje moet worden geïnstalleerd, moet u eerst de instructies voor het
kinderzitje zorgvuldig lezen om te bevestigen dat het in uw auto kan worden geïnstalleerd. Als zowel de
veiligheidsgordel als de ISOFIX-verankering kunnen worden gebruikt om het kinderzitje te bevestigen
volgens de bevestigingsmethode van het kinderzitje, adviseren wij de ISOFIX-verankering te gebruiken.
Bevestiging met de veiligheidsgordel van de auto
Bevestig het kinderzitje op de achterste zitrij, trek de veiligheidsgordel door het
kinderzitje en steek de tong in de gordelsluiting. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel recht is
aangebracht en niet gedraaid. Trek aan de veiligheidsgordel om te controleren of deze er niet uit kan
worden getrokken.
Bevestiging met ISOFIX-verankering
Beide buitenste zitplaatsen van de achterste zitrij van uw auto zijn voorzien van
ISOFIX-verankeringen geschikt voor het bevestigen van kinderzitjes. De ISOFIX-verankering is verborgen
onder het klepje tussen de rugleuning en het zitkussen van de stoel. Open het klepje, steek het in de
ruimte tussen de rugleuning en het zitkussen van de stoel en gebruik daarna de ISOFIX-verankering om
het kinderzitje te bevestigen.
Steek het onderste deel van het kinderzitje in de haak van de ISOFIX-bevestiging tussen
de rugleuning en het zitkussen totdat u een klik hoort.
Steek de bovenste bevestigingsriem van het kinderzitje onder de hoofdsteun van de stoel
door en bevestig hem met de haak in de veiligheidsvoorziening op de achterkant van de achterstoel
(voor stoelen op de tweede zitrij bevindt de veiligheidshaak zich aan de onderkant van de
rugleuning, en bij stoelen op de derde zitrij zit deze in de achterkant van de rugleuning).
Trek stevig aan het kinderzitje om te controleren of het veilig is bevestigd.
Het bevestigingssysteem wordt alleen gebruikt voor het aanbrengen van een kinderzitje met
een ISOFIX-bevestiging. Om letsel te voorkomen, mag u geen andere voorwerpen bevestigen aan dit
bevestigingssysteem.
Volg bij het aanbrengen en verwijderen van het kinderzitje de instructies voor het
kinderzitje en de auto. Onjuiste bediening kan leiden tot letsel bij kinderen of andere passagiers.
Multi Collision Braking (MCB)
Multi Collision Braking (MCB) is standaard op de EL8. Bij bepaalde soorten aanrijdingen worden de
remmen automatisch ingeschakeld om de auto tot stilstand te brengen en om een secundaire aanrijding te
voorkomen of te beperken. De remlichten en de alarmknipperlichten worden ingeschakeld, en de knipperlichten
blijven werken nadat de auto tot stilstand is gekomen. Dan wordt ook de elektrische handrem automatisch
aangetrokken.
In een situatie waarin het niet wenselijk is om de auto tot stilstand te brengen, kunt u deze
functie annuleren door het gaspedaal in te trappen.
Deze functie kan alleen in werking treden als het remsysteem na de primaire botsing voldoende
intact is.
Snelheidslimietmodus
De Snelheidslimietmodus zorgt voor veiligheid door de maximale rijsnelheid van uw auto te
beperken.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Snelheidslimietmodus om de maximale rijsnelheid van uw auto in te stellen en deze
functie in of uit te schakelen.
Nadat de functie is ingeschakeld, houdt u de knoppen op het middendisplay ingedrukt om de
snelheidslimiet snel/continu aan te passen.
Opgelet限速模式开启后,车速达到设定值将不再上升;
Nadat de snelheidslimietmodus is ingeschakeld, is het bereik van de ingestelde
snelheidslimiet 30 - 180 km/u en zal de rijsnelheid niet meer toenemen wanneer deze de ingestelde
waarde heeft bereikt;
Nadat de rijhulpfunctie is ingeschakeld, wordt de snelheidslimietmodus automatisch
uitgeschakeld, en na het uitschakelen van de rijhulpfunctie wordt de snelheidslimietmodus niet
automatisch opnieuw ingeschakeld;
De snelheidslimietmodus kan alleen worden ingeschakeld nadat de rijhulpfunctie is
uitgeschakeld;
Door het gaspedaal diep of snel in te trappen, kunt u de limiet van de
snelheidslimietmodus tijdelijk negeren. Als uw rijsnelheid lager wordt dan de ingestelde waarde,
wordt de snelheidslimietmodus opnieuw ingeschakeld.
Kindaanwezigheidsdetectie
Als extra functie voor de veiligheid van kinderen kan Kindaanwezigheidsdetectie (CPD) gebruikers
er effectief aan herinneren wanneer kinderen alleen in de auto zijn achtergelaten, waardoor de kans afneemt
dat door het achterlaten van kinderen in de auto een ongeval plaatsvind.
De camera's en andere sensoren in de auto detecteren de aanwezigheid van kinderen nadat de
gebruiker de auto heeft vergrendeld. Als een kind alleen wordt gelaten in de auto, zal de auto de gebruiker
hieraan herinneren door middel van knipperende waarschuwingsknipperlichten, hoorbare waarschuwingen,
berichten in de NIO-app, enz.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Veiligheid
> Kindaanwezigheidsdetectie om deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, wordt in het geval van een hardwarestoring (waaronder een
camera in de auto, millimetergolfradar, airconditioning, enz.) het statuspictogram bovenaan het middendisplay weergegeven
en worden bijbehorende meldingen weergegeven wanneer op het pictogram wordt getikt.
Wanneer de camera volledig afgedekt is, wordt bovenaan het middendisplay het statuspictogram weergegeven en worden
bijbehorende meldingen weergegeven wanneer op het pictogram wordt getikt.
OpgeletChild Presence Detection (CPD)
Als een extra veiligheidsfunctie wordt Kindaanwezigheidsdetectie (CPD) hoofdzakelijk
gebruikt voor het detecteren en u eraan herinneren dat kinderen zijn achtergelaten op de achterste
zitrij. Aangezien de mogelijkheid bestaat dat de aanwezigheid van kinderen niet wordt gedetecteerd of
verkeerd wordt gedetecteerd, kan dit niet als enige bescherming voor kinderen worden gebruikt. Het
wordt niet aanbevolen om kinderen alleen achter te laten in uw auto.
Nadat u een sms-bericht of de app-melding op uw mobiele telefoon hebt ontvangen, gaat u zo
snel mogelijk terug naar de auto om te controleren of de kinderen veilig zijn in de auto.
Waarschuwing voor een botsing aan de voorkant (FCW)
Waarschuwing voor een botsing aan de voorkant (FCW) waarschuwt u met zichtbare, hoorbare en
voelbare waarschuwingen als het systeem een potentieel aanrijdingsrisico detecteert met een voorligger,
voetganger of fietser.
Bij voertuigen, voetgangers of fietsers die vóór u in dezelfde rijrichting rijden, werkt de
waarschuwing voor een botsing aan de voorkant bij snelheden niet lager dan 4 km/u.
Waarschuwing前向碰撞预警仅供参考,无法替代您的注意力与判断。
Het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant dient uitsluitend ter
raadpleging en is geen vervanging voor uw aandacht en beoordeling.
Het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant is alleen geschikt voor het
voorkomen van botsingen aan de voorkant en werkt niet wanneer de auto in de achteruitrijstand staat.
Als rijhulpfunctie kan het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant niet
reageren op alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden, en niet in alle gevallen voertuigen
detecteren. Het kan ineffectief, ongeschikt of te laat zijn als gevolg van een aantal factoren.
U moet altijd uw aandacht houden bij de verkeersomstandigheden en de omgeving van de weg.
Vertrouw niet op de beoordeling van het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant.
Anders kan dat leiden tot persoonlijk letsel en schade aan de auto.
Wanneer gevaar wordt gedetecteerd, wacht dan niet tot het waarschuwingssysteem voor een
botsing aan de voorkant wordt geactiveerd voordat u zelf handelt
Als het risico van een botsing verder toeneemt, zal de autonome noodstop ingrijpen,
ongeacht of de bestuurder op de rem trapt of niet.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan de
geldende verkeersregels en verkeerswetten.
Ga op het middendisplay naar Instellingen en tik op Rijhulp >
Waarschuwing voor een botsing aan de voorkant om deze functie in of uit te schakelen.
Ga op het middendisplay naar Instellingen en tik op Rijhulp >
Gevoeligheid van de waarschuwing om het waarschuwingsmoment voor deze functie in te stellen.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie geeft beeldwaarschuwingen weer wanneer de
waarschuwing voor een botsing aan de voorkant wordt geactiveerd.
Wanneer de FCW wordt geactiveerd, genereert de auto een waarschuwing die u eraan herinnert om
meer afstand tot de voorligger te houden.
Wanneer het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant is uitgeschakeld, geeft de
auto geen waarschuwingen meer bij mogelijke aanrijdingen. Het wordt aanbevolen om deze functie niet uit te
schakelen.
De functie wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer het systeem van de auto opnieuw wordt
gestart.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de camera en dat de FCW niet werkt. Deze zijn
inclusief, maar niet beperkt tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van LiDAR en dat de FCW niet werkt. Deze zijn
inclusief, maar niet beperkt tot:
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, kunnen ook de prestaties
van LiDAR beïnvloeden.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
De aanwezigheid van water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of
transparante wrapfolie of andere obstructies op de LiDAR-lens.
Rijden op natte of waterverzadigde wegen.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon.
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van snelwegen en verhoogde
wegen.
De FCW reageert alleen op voertuigen die in dezelfde richting rijden en die aan de voorwaarden
voldoen. Sommige van de onderstaande doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt
tot:
Deze functie kan niet garanderen dat alle speciale voertuigen onder alle omstandigheden
worden herkend, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden. Bijvoorbeeld onder andere
voertuigen met drie wielen, voertuigen met beschadigde achterlichten of onduidelijke contouren van
de achterkant, voertuigen met obstakels aan de achterkant, voertuigen met onregelmatige vormen,
voertuigen met een verticaal oppervlak aan de achterkant onder een bepaalde hoogte en onbeladen
bedrijfsvoertuigen.
De functie kan verkeerde beslissingen nemen bij stilstaande of langzaam rijdende
voertuigen, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden.
Het is mogelijk dat de functie onterecht wordt geactiveerd is speciale situaties de
waarbij auto dicht langs vrachtwagens of bergingsauto's moet rijden.
De FCW kan in sommige situaties niet werken als het doel niet recht voor u is, inclusief maar
niet beperkt tot:
De functie reageert niet op een doel in een dode hoek van de sensor, zoals die op een hoek,
aan een zijkant of achter de auto.
Het doel wordt mogelijk verkeerd geselecteerd of gemist wanneer de auto een bocht nadert of
door een bocht navigeert.
Het doel kan worden verloren of de afstand tot het doel kan verkeerd worden ingeschat als
de auto op een helling rijdt.
Wanneer slechts een deel van het voertuig in de naastgelegen rijstrook voor uw auto gaat
rijden (vooral grote voertuigen zoals bussen en vrachtwagens), wordt het doel mogelijk niet op tijd
gedetecteerd.
Wanneer uw auto plotseling achter een voorligger gaat rijden, of wanneer andere voertuigen
abrupt vóór uw auto komen rijden of ervan wegrijden, wordt het doel mogelijk niet op tijd
gedetecteerd.
De FCW kan een verkeerde werking vertonen als gevolg van speciale of gecompliceerde
wegomstandigheden, inclusief maar niet beperkt tot:
Rijden op/in water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, snelwegen, wegen met
filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten. Wegen op hellingen omhoog of omlaag. Hobbelige wegen.
In- en uitgangen van tunnels.
Grote aantallen voetgangers, fietsen, elektrische fietsen of dieren.
De volgende acties kunnen ertoe leiden dat het waarschuwingssysteem voor een botsing aan de
voorkant geen waarschuwing geeft, inclusief maar niet beperkt tot:
Wanneer de bestuurder reeds aan het remmen is, geeft het waarschuwingssysteem voor een
botsing aan de voorkant mogelijk geen waarschuwing.
Wanneer de bestuurder het gaspedaal diep of plotseling intrapt, geeft het
waarschuwingssysteem voor een botsing aan de voorkant mogelijk geen waarschuwing.
Wanneer de bestuurder een plotselinge stuurbeweging maakt, geeft het waarschuwingssysteem
voor een botsing aan de voorkant mogelijk geen waarschuwing.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de goede werking van de FCW. Veel factoren kunnen de FCW verstoren. Om te
voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de
verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd voorzichtig.
Waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant (FCTA)
Als het systeem tijdens het rijden met lage snelheden een mogelijk aanrijdingsrisico met een
kruisend voertuig aan de voorkant detecteert, kan de functie Waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant
(FCTA) de bestuurder waarschuwen door middel van zichtbare en hoorbare waarschuwingen.
De waarschuwing kruisend verkeer dient uitsluitend ter raadpleging. Het is geen vervanging
voor uw visuele waarneming.
De waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor
alle verkeers-, weers- en wegsituaties.
U moet altijd uw aandacht bij de verkeers- en de wegomstandigheden houden en beslissen of u
de waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant wilt gebruiken of niet nadat uw veiligheid is
gegarandeerd.
U draagt altijd de verantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan de
toepasselijke verkeerswetten en -regels.
FCTA inschakelen/uitschakelen
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp > Waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant om deze functie in of
uit te schakelen.
Als aan de gebruiksvoorwaarden wordt voldaan en de auto detecteert dat het risico bestaat van
een botsing met een kruisend voertuig aan de voorkant, herinnert de auto u hieraan door middel van
zichtbare en hoorbare waarschuwingen op de weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD), de
interface van de surroundweergave en de interface van de parkeerassistent.
Gebruiksvoorwaarden voor de FCTA:
De rijsnelheid is hoger dan 0 km/u en lager dan 15 km/u.
De snelheid van een kruisend voertuig aan de voorkant ligt binnen een bepaald bereik van de
normale rijsnelheid.
De laterale radar voorop de auto werkt normaal en het detectiebereik is onbelemmerd.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige doelen worden mogelijk niet gedetecteerd of kunnen een reactie genereren, inclusief
maar niet beperkt tot:
Motorfietsen
Elektrische fietsen
Trikes
Voetgangers
Dieren
Fietsen
Andere voorwerpen dan voertuigen
Sommige doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Tegemoetkomende voertuigen / voertuigen die in dezelfde richting rijden
Stilstaande voorwerpen
De FCTA reageert niet op doelen in de dode hoeken van de sensor. Het kan geen zijwaartse
voertuigen vóór uw auto detecteren dwars door obstakels of geparkeerde voertuigen heen.
De FCTA kan geen kruisende voertuigen aan de voorkant detecteren in situaties inclusief, maar
niet beperkt tot:
Het voertuig is geparkeerd in de binnenste positie.
De parkeerplaats ligt onder een hoek.
Sommige situaties kunnen leiden tot een foutieve radardetectie waardoor de prestaties van de
FCTA worden beïnvloedt. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De radars zijn verplaatst of zijn afgedekt door vuil, ijs, sneeuw, metalen platen, tape,
stickers, bladeren of andere materialen.
De radars of de omliggende gebieden zijn beschadigd door een aanrijding of krassen.
Regen, sneeuw, mist, nevel en andere extreme weersomstandigheden kunnen de werking van de
radars belemmeren.
Als gevolg van de beperkingen van de radardetectiefuncties kunnen in zeer zeldzame en
specifieke situaties valse waarschuwingen optreden veroorzaakt door bepaalde metalen afrasteringen,
middenbermen, betonnen muren en andere soortgelijke objecten.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het FCTA-systeem. Veel factoren kunnen het
FCTA-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u
te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Autonome noodstop (AEB)
Als het systeem oordeelt dat een aanrijding tussen de auto en een voertuig, voetganger of fietser
die vóór u rijden onvermijdelijk is, wordt de Autonome noodstop (AEB) geactiveerd. Het systeem zal actief
een noodstop uitvoeren om de auto af te remmen en zo de impact van de kop-staartbotsing zoveel mogelijk te
verminderen.
Bij voertuigen, voetgangers of fietsers die vóór u rijden, werkt het AEB-systeem bij
snelheden tussen ongeveer 4 km/u en 150 km/u.
Bij voetgangers die achter u lopen, werkt het AEB-systeem bij snelheden tussen ongeveer 4 en
15 km/u.
Als de AEB wordt geactiveerd, wordt de rijsnelheid verlaagd met maximaal 60 km/u om een mogelijke
botsing af te zwakken. Bijvoorbeeld, als de AEB wordt geactiveerd bij 90 km/u, wordt het remmen afgebroken
wanneer de snelheid is verlaagd tot 30 km/u.
Wanneer de AEB wordt geactiveerd, toont de weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
een beeldwaarschuwing en worden de remlichten ingeschakeld.
Opgelet对于后方行人的识别及制动尚处于持续优化阶段,该功能不能保证所有情形下都识别到行人。
De functie voor het herkennen van voetgangers achter de auto en remmen wordt nog
geoptimaliseerd. Deze functie kan niet garanderen dat in alle situaties een voetganger wordt herkend.
Autonoom noodstoppen is een rijhulpfunctie, maar kan niet alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden aan en kan niet in alle situaties auto's detecteren. Valse, onnauwkeurige of ontijdige
waarschuwingen kunnen zich voordoen als gevolg van diverse factoren.
U moet altijd uw aandacht bij de verkeers- en wegomstandigheden houden. Vertrouw nooit op de
autonome noodstop om een aanrijding te voorkomen of de impact van een aanrijding te verminderen. Als u
dit doet, kan dat leiden tot persoonlijk letsel of schade aan de auto. Test uit veiligheidsoverwegingen
nooit de autonome noodstop wanneer u in de richting van andere auto's, fietsers of voetgangers rijdt.
Als u een gevaarlijke situatie tegenkomt, wacht dan nooit tot de autonome noodstop ingrijpt voordat u
actie onderneemt. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan
de toepasselijke verkeerswetten en -regels.
De autonome noodstop kan kort en krachtig remmen om het risico van een mogelijke aanrijding
te verkleinen, wat mogelijk verschilt van uw normale rijgewoonten en tot ongemak kan leiden.
AEB inschakelen/uitschakelen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Autonome noodstop om deze functie in of uit te schakelen.
WaarschuwingWhen AEB is switched off, the vehicle will not perform the brakes even if a
possible collision is detected. It is recommended that you do not turn off the function. This function
will be activated when the vehicle's system is restarted.
Als AEB is uitgeschakeld, remt de auto niet, ook niet als een mogelijke aanrijding wordt
gedetecteerd. Het wordt aanbevolen om de functie niet uit te schakelen.
Deze functie wordt ingeschakeld wanneer het systeem van de auto opnieuw wordt gestart.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de camera en een verkeerde werking van de AEB.
Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van LiDAR en een verkeerde werking van de AEB.
Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, kunnen ook de prestaties
van LiDAR beïnvloeden.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
De aanwezigheid van water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of
transparante wrapfolie of andere obstructies op de LiDAR-lens.
Rijden op natte of waterverzadigde wegen.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon.
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van snelwegen en verhoogde
wegen.
De AEB reageert alleen op voertuigen die in dezelfde richting rijden en die aan de voorwaarden
voldoen. Sommige van de onderstaande doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt
tot:
Deze functie kan niet garanderen dat alle speciale voertuigen onder alle omstandigheden
worden herkend, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden. Bijvoorbeeld onder andere
voertuigen met drie wielen, voertuigen met beschadigde achterlichten of onduidelijke contouren van
de achterkant, voertuigen met obstakels aan de achterkant, voertuigen met onregelmatige vormen,
voertuigen met een verticaal oppervlak aan de achterkant onder een bepaalde hoogte en onbeladen
bedrijfsvoertuigen.
De functie kan verkeerde beslissingen nemen bij stilstaande of langzaam rijdende
voertuigen, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden.
Het is mogelijk dat de functie onterecht wordt geactiveerd is speciale situaties de
waarbij auto dicht langs vrachtwagens of bergingsauto's moet rijden.
Om deze functie optimaal te kunnen uitvoeren, moet het systeem de contouren en belangrijkste
kenmerken van het lichaam van de voetganger zo duidelijk en volledig mogelijk herkennen. Dit betekent dat
het hoofd, de schouders, armen en benen, en het boven- en onderlichaam van de voetganger kunnen worden
herkend door deze te integreren in standaard menselijke bewegingen. Sommige situaties kunnen ertoe leiden
dat voetgangers niet worden gedetecteerd en dat de AEB niet werkt. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
Voetgangers langer dan 2 meter of korter dan 1 meter.
Voetgangers die wijde kleding dragen (zoals regenjassen, enz.) waardoor hun belangrijkste
kenmerken (armen, benen, enz.) en contouren worden verhuld.
Voetgangers die te dicht bij de sensor staan wanneer ze voor het eerst in het
detectiebereik van de sensor komen.
Voetgangers die een grote rugzak of bagage dragen.
Laag contrast tussen de kleuren van de kleding van een voetganger en de achtergrond.
Voetgangers die een paraplu dragen die hun hoofd, armen en andere belangrijke kenmerken
bedekt.
Gebogen of hurkende voetgangers.
Voetgangers die in een rolstoel zitten.
Voetgangers die zeer dicht tegen elkaar staan.
Voetgangers die reflecterende kleding dragen.
Voetgangers die op een donkere plaats lopen, zoals op een weg 's nachts, in een tunnel,
enz.
Voetgangers die de weg oversteken met sterk variërende snelheden.
Om deze functie optimaal te kunnen uitvoeren, moet het systeem de contouren en belangrijkste
kenmerken van het lichaam van de fietser zo duidelijk en volledig mogelijk herkennen, naast de contouren
van de fiets. De fietsers waarnaar in deze functie wordt verwezen, zijn volwassenen die op fietsen rijden
die voor volwassenen zijn ontworpen. Sommige situaties kunnen ertoe leiden dat fietsers niet worden
gedetecteerd en dat de AEB niet werkt. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Fietsen of fietsers waarvan de kenmerken bedekt zijn door kleding waardoor hun contouren
worden verborgen.
Fietsen beladen met grote voorwerpen.
Fietsen die met hoge snelheid rijden.
Slecht kleurcontrast van fietsers en fietsen met de achtergrond.
Fietsers die de weg oversteken met sterk variërende snelheden.
Voetgangers die te dicht bij de sensor staan wanneer ze voor het eerst in het
detectiebereik van de sensor komen.
Fietsers die in een donkere omgeving rijden, zoals 's nachts of in een tunnel.
Fietsers op zelfbalancerende scooters, staande scooters, bepaalde soorten zittende scooters
en speciaal gevormde elektrische fietsen.
Voertuigdoelen kunnen leiden tot een fout van de AEB in de volgende situaties, waaronder maar
niet beperkt tot:
De AEB reageert niet op een doel in een dode hoek van de sensor, zoals die op een hoek, aan
een zijkant of achter de auto.
Het doel wordt mogelijk verkeerd geselecteerd of gemist wanneer de auto een bocht nadert of
door een bocht navigeert.
Het doel kan worden verloren of de afstand tot het doel kan verkeerd worden ingeschat als
de auto op een helling rijdt.
Wanneer slechts een deel van het voertuig in de naastgelegen rijstrook voor uw auto gaat
rijden (vooral grote voertuigen zoals bussen en vrachtwagens), wordt het doel mogelijk niet op tijd
gedetecteerd.
Wanneer uw auto plotseling achter een voorligger gaat rijden, of wanneer andere voertuigen
abrupt vóór uw auto komen rijden of ervan wegrijden, wordt het doel mogelijk niet op tijd
gedetecteerd.
Als een voorligger onder een grote hoek ten opzichte van deze auto staat, wordt hij
mogelijk niet op tijd gedetecteerd.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voorligger overlapt met uw auto, wordt
dat voertuig mogelijk niet op tijd gedetecteerd.
Situaties zoals binnen een korte tijd na het inschakelen, wanneer de auto in de
parkeerstand staat, wanneer een veiligheidsgordel niet is bevestigd, enz.
De volgende situaties zouden van invloed kunnen zijn op het vermogen van de AEB om botsingen af
te zwakken als gevolg van speciale of complexe wegomstandigheden, inclusief maar niet beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Grote aantallen voetgangers, fietsen, elektrische fietsen of dieren.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten van
snelwegen, wegen met filevorming.
De remweg is langer op gladde oppervlakken. Als het antiblokkeerremsysteem, het
tractiecontrolesysteem en het stabiliteitscontrolesysteem van de auto worden geactiveerd, kan dit van
invloed zijn op het vermogen van autonome noodstop om de gevolgen van een aanrijding te beperken.
Tijdens een autonome noodstop gaat het rempedaal automatisch snel omlaag. Plaats daarom geen
voorwerpen onder het pedaal om de vrije beweging van het pedaal niet te hinderen.
De autonome noodstop is geen vervanging voor het aanhouden van een veilige volgafstand
tussen u en de voorligger. Blijf niet te dicht op de auto voor u en voorkom agressief rijden.
Waarschuwing自动紧急制动主要用于减轻正面碰撞的冲击。
De autonome noodstop wordt hoofdzakelijk gebruikt om de impact van een frontale botsing te
verminderen.
Waarschuwing 以下情况可能导致自动紧急制动不会制动或者停止制动,包括但不限于:
De autonome noodstop bedient mogelijk niet de remmen of kan stoppen de remmen te bedienen
in bepaalde situaties, inclusief maar niet beperkt tot:
De bestuurder trapt het gaspedaal volledig of plotseling in.
De bestuurder draait het stuurwiel scherp.
De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt.
De portier van de bestuurder is niet gesloten.
De autonome noodstop werd al geactiveerd en kan niet opnieuw binnen ongeveer 30
seconden worden geactiveerd.
Er is geen auto gedetecteerd vóór uw auto.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het AEB-systeem. Veel factoren kunnen het
AEB-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Waarschuwing rijstrookbewaking (LDW)
De rijstrookbewaking (LDW) helpt het risico te verkleinen dat u onbedoeld uit uw rijstrook
afwijkt door zichtbare en hoorbare waarschuwingen en stuurwieltrillingen te genereren wanneer uw auto de
niet-autonome neiging heeft om naar een naastgelegen rijstrook af te wijken of op het punt staat om
rijstrookmarkeringen te overschrijden.
Waarschuwing车道偏离预警可能无法检测到道路边缘,请谨慎驾驶并始终保持行驶在车道内。
De rijstrookbewaking detecteert mogelijk geen wegranden, dus het is belangrijk om voorzichtig
te rijden en altijd binnen de rijstrook te blijven.
Het rijstrookbewakingssysteem is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle verkeers-,
weers- en wegsituaties. Het rijstrookbewakingssysteem dient uitsluitend ter ondersteuning en is geen
vervanging van uw visuele waarneming.
Blijf altijd alert bij weg en verkeersomstandigeheden en schakel het
rijstrookbewakingssysteem in indien nodig voor uw veiligheid. Wanneer u het rijstrookbewakingssysteem
gebruikt, moet u altijd voorbereid zijn om de controle over de auto over te nemen als u ontdekt dat de
weg, het verkeer, de staat van de auto of een andere risicofactor het onveilig voor u maakt om deze
functie te gebruiken. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid om uw auto in zijn rijstrook te
houden, en moet u houden aan de geldende verkeerswetten en -regels.
LDW inschakelen/uitschakelen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Rijstrookbewaking en -assistent om deze functie in of uit te schakelen.
Deze functie wordt ingeschakeld wanneer het systeem van de auto opnieuw wordt gestart. Eenmaal
ingeschakeld, kunt u de waarschuwingsmethoden en de gevoeligheid instellen:
Typen waarschuwingen:
Visueel: Zichtbare waarschuwing.
Audio: Waarschuwen door middel van een geluid.
Trillingen: Waarschuwen door middel van stuurwieltrillingen.
Gevoeligheid:
Laag: waarschuwt later dan bij normale gevoeligheid onder dezelfde omstandigheden.
Normaal: de normale gevoeligheid.
Hoog: waarschuwt eerder dan bij normale gevoeligheid onder dezelfde omstandigheden.
Gebruiksvoorwaarden van de LDW:
Uw rijsnelheid is ongeveer 50 tot 130 km/u.
Uw auto rijdt normaal zonder plotselinge versnelling, vertraging of stuurbewegingen.
Uw auto bevindt zich in het midden van de rijstrook en rijdt niet op de
rijstrookmarkeringen.
De rijstrookmarkeringen zijn duidelijk zichtbaar aan minstens één kant.
De high-definition camera's werken normaal en hebben een duidelijk zicht.
Geen onderdelen van het LDW-systeem zijn defect.
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel bevestigd.
Alle portieren zijn gesloten.
Uw auto staat in de vooruitrijstand (D).
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem
zijn niet geactiveerd.
Het tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem zijn niet handmatig
uitgeschakeld.
Opgelet 当转向灯打开,爱车向相应一侧偏离时,车道偏离预警系统不会提醒或控制。
De rijstrookbewaking geeft geen waarschuwingen en grijpt niet in wanneer de
richtingaanwijzer is geactiveerd en de auto opzettelijk naar de betreffende kant afwijkt.
Digitaal instrumentenpaneeldisplay
Statuspictogram van de LDW
Weergave van de rijstrookmarkering
Geen statuspictogram: het LDW-systeem is niet ingeschakeld.
Grijs statuspictogram: het LDW-systeem is ingeschakeld, staat stand-by en is nog niet
geactiveerd.
Wit statuspictogram en centrale rijstrookmarkering: het LDW-systeem is actief.
Rood statuspictogram en één rode kant van de centrale rijstrookmarkeringen: het risico
bestaat dat de rijstrook onbedoeld naar die kant wordt verlaten.
De weergave op het digitaal instrumentenpaneeldisplay dient slechts ter illustratie en kan de
werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Het is daarom belangrijk om niet alleen te
vertrouwen op de informatie die wordt weergegeven op het digitaal instrumentenpaneeldisplay.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van het LDW-systeem en zelfs dat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De auto navigeert door scherpe bochten, zoals op op- en afritten van een snelweg.
Rijstrookmarkeringen die onduidelijk of gesleten zijn, ontbreken, overlappen of worden
overschaduwd door andere voertuigen, gebouwen of landschapselementen;
Weggedeelten die geen rijstrookmarkeringen hebben, zoals op niet-standaard wegen,
kruispunten of bouwterreinen;
Rijden op weggedeelten met speciale rijstrookmarkeringen, zoals snelheidsvertragende
markeringen en kanaliserende rijstrookmarkeringen;
Rijstroken die niet duidelijk gescheiden zijn, zoals invoeg- en uitvoegstroken, op- en
afritten van snelwegen, kruispunten binnen de bebouwde kom of uitvoegstroken om linksaf te slaan;
Aanwezigheid van randen of andere hoogcontrast lijnen op het wegdek in plaats van
rijstrookmarkeringen, zoals naden in de weg of wegranden;
Onvermogen om rijstrookmarkeringen volledig of correct te herkennen als gevolg van
veranderingen in hoogte, zoals op hellende wegen;
Onvermogen om rijstrookmarkeringen volledig te herkennen of niet correct te herkennen als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht, slecht
zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts; of
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten is te breed of te smal.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van het LDW-systeem en zelfs dat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld vanwege een fout van een camera. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Het wordt niet aanbevolen om het LDW-systeem te gebruiken voor speciale of complexe
wegomstandigheden omdat het hierdoor mogelijk niet goed werkt of automatisch kan worden uitgeschakeld.
Dergelijke omstandigheden zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten van
snelwegen, wegen met filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen.
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels.
Ongewone wegen
Wegen zonder middenlijn
Rijstrookassistent (LKA)
Als uw auto niet-autonoom afwijkt uit de rijstrook of neigt dit te doen, zal de
rijstrookassistent (LKA) de bestuurder kort assisteren door het stuurwiel te bedienen en de auto weer binnen
de rijstrook te brengen, en zichtbare en hoorbare alarmen of stuurwieltrillingen genereren.
Het LKA-systeem omvat:
Waarschuwing: Wanneer de auto een niet-autonome neiging heeft
om af te wijken naar een aangrenzende rijstrook of op het punt staat een rijstrookmarkering te
overschrijden, genereert de LKA alleen geschikte zichtbare en hoorbare waarschuwingen en
stuurwieltrillingen.
Waarschuwing en stuurcorrectie: Wanneer de rijdende auto een
niet-autonome neiging heeft om af te wijken naar de naastgelegen rijstrook, of op het punt staat de
rijstrookmarkering te overschrijden, zal de LKA een lichte stuurcorrectie uitoefenen op het stuurwiel om
het risico te verkleinen dat de auto van de rijstrook afwijkt. Als de auto te veel afwijkt van de
rijstrook, kan de LKA geschikte zichtbare en hoorbare waarschuwingen genereren.
WaarschuwingLKA can only provide some steering assistance and cannot control the vehicle speed.
LKA is unable to continuously control the direction of the vehicle, i.e. it is unable to keep the
vehicle in the middle of the lane.
De LKA kan slechts enige hulp bij het sturen bieden en kan niet de rijsnelheid regelen.
De LKA is niet in staat om de rijrichting van de auto continu te regelen, d.w.z. het is niet
in staat om de auto in het midden van de rijstrook te houden.
WaarschuwingLKA has limited steering force and can only provide slight steering assistance to
prevent the vehicle from deviating from the lane completely. Therefore, do not rely on LKA for steering,
always be prepared to increase your steering effort, especially in curves. Take over the steering wheel
immediately if you need to turn, turn around, or pass through winding or sharp roads.
De LKA heeft een beperkte stuurkracht en kan slechts lichte hulp bij het sturen bieden om te
voorkomen dat de auto volledig uit de rijstrook rijdt. U kunt daarom voor wat betreft het sturen niet op
de LKA vertrouwen, en moet altijd voorbereid zijn om uw stuurinspanning te vergroten, met name in
bochten.
Neem onmiddellijk het stuurwiel over als u wilt afslaan of omkeren, of over bochtige of
kronkelende wegen rijdt.
WaarschuwingLane Keeping Assist, as a driver
assistance function, cannot handle all traffic, weather and road conditions. LKA is for reference only
and cannot replace your visual inspection. You must always pay attention to traffic conditions and the
road environment, and decide whether to use LKA when it is safe to do so.
De rijstrookassistent is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle verkeers-, weers- en
wegomstandigheden.
De rijstrookassistent dient uitsluitend ter raadpleging en is geen vervanging van uw visuele
waarneming. U moet altijd uw aandacht bij de verkeersomstandigheden en de omgeving van de weg houden en
beslissen of u LKA gebruikt wanneer dat veilig is.
Wanneer u de rijstrookassistent gebruikt, dient u voorbereid te zijn om uw auto over te nemen
als u het omringende verkeer, de wegomstandigheden of de auto ongeschikt vindt voor het gebruik ervan,
of als er andere onveilige factoren zijn.
U hebt altijd de eindverantwoordelijkheid om uw auto veilig binnen de rijstrook te houden en
in overeenstemming met de toepasselijke wet- en regelgeving op het gebied van weg- en
verkeersveiligheid.
Bij slechte weersomstandigheden activeer de rijstrookassistent.
De rijstrookassistent gebruiken tijdens bijzondere wegomstandigheden.
Laat het stuurwiel los.
Uw ogen van de weg halen.
LKA inschakelen/uitschakelen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Rijstrookassistent om deze functie in of uit te schakelen.
Eenmaal ingeschakeld, kunt u het waarschuwingsniveau en de gevoeligheid instellen:
Waarschuwingsniveau
Waarschuwing: genereert alleen waarschuwingen.
Waarschuwing en stuurcorrectie: genereert een waarschuwing en oefent een lichte
stuurcorrectie uit.
Soort waarschuwing:
Wanneer dit is ingesteld op "Waarschuwing", zijn de waarschuwingsmethoden: afbeelding,
afbeelding + geluid, afbeelding + trillingen, en afbeelding + geluid + trillingen.
Wanneer de functie is ingesteld op Waarschuwing en stuurcorrectie, kan de
waarschuwingsmethode niet worden ingesteld en is de standaardinstelling "beeld + geluid".
Gevoeligheid:
Laag: waarschuwt later dan bij normale gevoeligheid onder dezelfde omstandigheden.
Normaal: de normale gevoeligheid.
Hoog: waarschuwt eerder dan bij normale gevoeligheid onder dezelfde omstandigheden.
Opgelet 请您务必审慎设置提醒方式与灵敏度,确保该等设置符合您的驾驶习惯。
Stel de waarschuwingsmethoden en gevoeligheid zorgvuldig in zodat ze overeenkomen met uw
rijgewoonten.
Gebruiksvoorwaarden van de LKA:
Uw rijsnelheid is ongeveer 50 tot 130 km/u.
Uw auto rijdt normaal zonder plotselinge versnelling, vertraging of stuurbewegingen.
Uw auto bevindt zich in het midden van de rijstrook en rijdt niet op de
rijstrookmarkeringen.
De rijstrookmarkeringen zijn duidelijk zichtbaar aan minstens één kant.
De high-definition camera werkt normaal en heeft een duidelijk zicht.
Geen onderdelen van het LKA-systeem zijn defect.
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
Uw auto staat in de vooruitrijstand (D).
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem
zijn niet geactiveerd.
Het tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem zijn niet handmatig
uitgeschakeld.
OpgeletLane Keeping Assist does not alert or control when the turn signals are turned on
and the vehicle deviates to the appropriate side.
De rijstrookassistent waarschuwt of reageert niet wanneer de richtingaanwijzers
ingeschakeld zijn en de auto naar de betreffende kant afwijkt.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
Statuspictogram van de LKA:
Geen statuspictogram: niet ingeschakeld.
Grijs statuspictogram: stand-by.
Witte rijstrookmarkeringen: De rijstrookmarkeringen aan die kant van de rijstrook zijn
gedetecteerd.
Gele rijstrookmarkeringen: Rijstrookassistent niveau 1.
Rode rijstrookmarkeringen: Rijstrookassistent niveau 2.
Weergave van de rijstrookmarkering:
Geen statuspictogram: Het LKA-systeem is niet ingeschakeld.
Het statuspictogram is grijs: Het LKA-systeem is ingeschakeld, staat stand-by en is nog
niet geactiveerd:
Het statuspictogram en de middelste rijstrookmarkeringen zijn wit: Het LKA-systeem is
actief.
Het statuspictogram en één kant van de middelste rijstrookmarkeringen zijn rood:
Als "Waarschuwing" is geselecteerd, geeft dit het risico aan dat de auto per ongeluk
aan de betreffende kant uit de rijstrook rijdt.
Wanneer "Waarschuwing en rijstrookcorrectie" is geselecteerd, geeft dit aan dat de auto
onverwacht van de rijstrook is afgeweken en dat de LKA niet langer in staat is om de auto binnen
de rijstrook te houden door middel van een lichte stuurcorrectie.
Het statuspictogram en één kant van de centrale rijstrookmarkeringen zijn geel: komt alleen
voor wanneer Waarschuwing en stuurcorrectie is geselecteerd. Dit geeft aan dat de LKA aan de
betreffende kant een mate van stuurcorrectie uitoefent om de kans te verkleinen dat de auto van de
rijstrook afwijkt.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van het LKA-systeem en zelfs dat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De auto navigeert door scherpe bochten.
Onduidelijke, versleten, ontbrekende, overlappende rijstrookmarkeringen of deze zijn
onduidelijk door schaduwen van andere voertuigen, gebouwen of landschapselementen.
Geen rijstrookbelijning op een weggedeelte, zoals op niet-standaard wegen, kruispunten of
bouwterreinen.
Rijden op weggedeelten met speciale rijstrookmarkeringen, zoals snelheidsvertragende
markeringen en kanaliserende rijstrookmarkeringen.
Vaag afgetekende rijstrooklijnen, zoals op invoegstroken of uitvoegstroken, snelwegen,
kruispunten binnen de bebouwde kom of uitvoegstroken om linksaf te slaan.
Er zijn randen of andere hoogcontrast lijnen op de weg in plaats van rijstrookmarkeringen,
zoals naden in de weg of wegranden.
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden geïdentificeerd of worden onjuist
geïdentificeerd als gevolg van veranderingen in hoogte, zoals op een op-/aflopende weg;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht, slecht
zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts.
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten is te breed of te smal;
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van het LKA-systeem en zelfs dat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld vanwege een fout van een camera. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Het gebruik van het LKA-systeem wordt niet aanbevolen voor speciale of complexe
wegomstandigheden omdat het LKA-systeem hierdoor mogelijk niet goed werkt of automatisch kan worden
uitgeschakeld. Dergelijke omstandigheden zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, snelwegen, wegen met
filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen.
Smalle wegen.
In- en uitgangen van tunnels.
Ongewone wegen.
Wegen zonder middenlijn.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het LKA-systeem. Veel factoren kunnen het
LKA-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK)
De rijstrookassistent voor noodgevallen (ELK) kan enige mate van stuurcorrectie uitoefenen om de
bestuurder te helpen de positie van de auto snel te corrigeren om een aanrijding zo veel mogelijk te
voorkomen wanneer de auto onvrijwillig afwijkt uit zijn rijstrook of wanneer een risico van een aanrijding
aan de zijkant bestaat vanuit de naastgelegen rijstrook.
Als de rijsnelheid ongeveer 50 tot 130 km/u is, kan de ELK worden geactiveerd in de volgende vier
noodscenario's:
Terwijl uw richtingaanwijzer uit is, wijkt uw auto onvrijwillig af van zijn rijstrook naar de
wegrand.
Terwijl uw richtingaanwijzer uit is en de rijstrookmarkering een doorgetrokken streep is,
wijkt uw auto onvrijwillig af van zijn rijstrook naar de kant van de doorgetrokken streep.
Terwijl uw richtingaanwijzer uit is en een voertuig u tegemoet komt in de rijstrook links van
u, wijkt uw auto onvrijwillig af van zijn rijstrook naar links.
Als een voertuig snel van achteren nadert in de rijstrook links van u, wijkt uw auto
onvrijwillig af van zijn rijstrook of wisselt actief van rijstrook naar links.
ELK inschakelen/uitschakelen
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp > Rijstrookassistent voor noodgevallen om deze functie in of uit te
schakelen.
Het wordt niet aanbevolen om deze functie uit te schakelen. Als deze functie is uitgeschakeld,
kan hij de bestuurder niet assisteren door in een noodgeval het stuurwiel te bedienen wanneer een risico
van een zijdelingse botsing bestaat.
Het beperkte koppel dat door ELK wordt uitgeoefend op het stuur en slechts een bescheiden
corrigerende stuurkoppel biedt, kan niet volledig voorkomen dat de auto uit zijn rijstrook afwijkt of
gevaren ontwijkt. Neem tijdig de controle over de rijrichting van uw auto over in plaats van erop te
vertrouwen dat de ELK bijstuurt.
Neem onmiddellijk de besturing over bij het rijden van bochten, omkeren en rijden op bochtige
wegen of wegen met scherpe bochten.
De ELK is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle verkeers-, weers- en wegsituaties.
Het kan ineffectief, ongeschikt of te laat zijn als gevolg van een aantal factoren.
U moet altijd uw aandacht bij de verkeers- en wegomstandigheden houden en nooit op ELK
vertouwen om uw veiligheid te garanderen. Activeer ELK om veiligheidsredenen nooit opzettelijk of actief
om deze functie te testen. Als u een gevaarlijke situatie tegenkomt, wacht dan nooit tot ELK ingrijpt
voordat u actie onderneemt. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid om uw auto in zijn rijstrook te
houden, en moet u houden aan de geldende verkeerswetten en -regels.
Waarschuwing 驾驶时不可以有以下行为:完全依靠ELK
Het volgende is onder het rijden niet toegestaan:
Uitsluitend op ELK vertrouwen;
Uw handen van het stuurwiel halen;
Uw ogen van de weg halen.
Gebruiksvoorwaarden van de ELK:
Uw rijsnelheid is ongeveer 50 tot 130 km/u.
Uw auto rijdt normaal zonder plotselinge versnelling, vertraging of stuurbewegingen.
Uw auto bevindt zich in het midden van de rijstrook en rijdt niet op de rijstrookmarkeringen.
De high-definition camera werkt normaal en heeft een duidelijk zicht.
Geen onderdelen van de rijstrookassistent zijn defect.
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
Uw auto staat in de vooruitrijstand (D).
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem zijn
niet geactiveerd.
ELK kan in noodsituaties automatisch worden ingeschakeld als aan bepaalde vereisten wordt
voldaan.
ELK kan alleen enige stuurhulp bieden, maar niet de rijsnelheid regelen.
ELK is niet in staat om de rijrichting van de auto constant te controleren, wat betekent dat
het de auto niet altijd in het midden van de rijstrook kan houden.
Wanneer ELK u bij het sturen helpt, draait het stuurwiel uit zichzelf.
U kunt de controle over de auto overnemen door het stuurwiel handmatig te draaien. In dit
geval hebt u de controle over de rijrichting van de auto.
ELK in geval van afwijken naar de wegrand
Als aan de gebruiksvoorwaarden ervan wordt voldaan, kan de ELK enige mate van stuurcorrectie
uitoefenen als uw auto onvrijwillig afwijkt van zijn rijstrook naar de rechter wegrand terwijl de
richtingaanwijzer is uitgeschakeld. Op dat moment wordt de betreffende kant van de middelste
rijstrookmarkering geel weergegeven.
Onder de volgende omstandigheden kan de auto naar de rechter weghelft afwijken en werkt de
rijstrookassistent voor noodgevallen mogelijk niet zoals bedoeld of wordt deze automatisch
geannuleerd. Neem dus tijdig de controle over de rijrichting van de auto over. Deze omstandigheden
zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De berm is onduidelijk of de bermmarkeringen worden niet goed herkend als gevolg van
factoren zoals reflectie veroorzaakt door sterk licht, slecht zicht of onvoldoende licht
veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts;
De aanwezigheid van obstakels zoals afrasteringen, vangrails, verkeerskegels of palen
langs de weg kunnen verhinderen dat de ELK reageert; of
Bij het rijden in scherpe bochten, op hellingen omhoog of omlaag, op hobbelige
ondergronden, in waterverzadigde gebieden, op met ijs of sneeuw bedekte wegen.
ELK in geval van afwijken naar de doorgetrokken streep
Als aan de gebruiksvoorwaarden ervan wordt voldaan, kan de ELK enige mate van stuurcorrectie
uitoefenen als uw auto onvrijwillig afwijkt van zijn rijstrook naar een doorgetrokken streep terwijl de
richtingaanwijzer is uitgeschakeld. Op dat moment wordt de betreffende kant van de middelste
rijstrookmarkering rood weergegeven.
Onder de volgende omstandigheden kan de auto afwijken naar de kant van de weg met de
doorgetrokken rijstrookmarkeringen en werkt de rijstrookassistent voor noodgevallen mogelijk niet
zoals bedoeld of wordt deze automatisch geannuleerd. Neem dus tijdig de controle over de rijrichting
van de auto over. Deze omstandigheden zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De rijstrookmarkeringen zijn onduidelijk of gesleten, ontbreken, overlappen of worden
overschaduwd door andere voertuigen, gebouwen of landschapselementen;
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten is te breed of te smal;
Er zijn speciale rijstrookmarkeringen;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden geïdentificeerd of worden onjuist
geïdentificeerd als gevolg van veranderingen in hoogte, zoals op een op-/aflopende weg;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht,
slecht zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts; of
Bij het rijden in scherpe bochten, op hellingen omhoog of omlaag, op hobbelige
ondergronden, in waterverzadigde gebieden, op met ijs of sneeuw bedekte wegen.
ELK in geval van afwijken naar de wegrand
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor de ELK wordt voldaan, kan ELK enige mate van stuurcorrectie
uitoefenen als uw auto onvrijwillig afwijkt van zijn rijstrook naar links terwijl de richtingaanwijzer is
uitgeschakeld en een tegemoetkomend voertuig in de rijstrook links van u rijdt en de rijstrookmarkering
duidelijk zichtbaar is. Op dat moment wordt de linkerkant van de middelste rijstrookmarkering rood
weergegeven.
Onder de volgende omstandigheden kan een frontale botsing aan de linkerkant ontstaan en
werkt de rijstrookassistent voor noodgevallen mogelijk niet zoals bedoeld of wordt deze automatisch
geannuleerd. Neem dus tijdig de controle over de rijrichting van de auto over. Deze omstandigheden
zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De rijstrookmarkeringen zijn onduidelijk of gesleten, ontbreken, overlappen of worden
overschaduwd door andere voertuigen, gebouwen of landschapselementen;
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten is te breed of te smal;
Er zijn speciale rijstrookmarkeringen;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden geïdentificeerd of worden onjuist
geïdentificeerd als gevolg van veranderingen in hoogte, zoals op een op-/aflopende weg;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht,
slecht zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts; of
Bij het rijden in scherpe bochten, op hellingen omhoog of omlaag, op hobbelige
ondergronden, in waterverzadigde gebieden, op met ijs of sneeuw bedekte wegen; of
Onder de naderende voertuigen bevinden zich motorfietsen en diverse typen
niet-voertuigen.
ELK in geval van afwijken naar de doorgetrokken streep
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor de ELK wordt voldaan, kan deze enige mate van
stuurcorrectie uitoefenen als uw auto onvrijwillig afwijkt van zijn rijstrook of actief van rijstrook
wisselt naar de rijstrook links van u terwijl een voertuig snel van achteren nadert in de rijstrook links
van u en de rijstrookmarkering duidelijk zichtbaar is. Op dat moment wordt de linkerkant van de middelste
rijstrookmarkering rood weergegeven.
Onder de volgende omstandigheden kan een botsing achterop aan de linkerkant ontstaan en
werkt de rijstrookassistent voor noodgevallen mogelijk niet zoals bedoeld of wordt deze automatisch
geannuleerd. Neem dus tijdig de controle over de rijrichting van de auto over. Deze omstandigheden
zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De rijstrookmarkeringen zijn onduidelijk of gesleten, ontbreken, overlappen of worden
overschaduwd door andere voertuigen, gebouwen of landschapselementen;
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten is te breed of te smal;
Er zijn speciale rijstrookmarkeringen;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden geïdentificeerd of worden onjuist
geïdentificeerd als gevolg van veranderingen in hoogte, zoals op een op-/aflopende weg;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht,
slecht zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts; of
Bij het rijden in scherpe bochten, op hellingen omhoog of omlaag, op hobbelige
ondergronden, in waterverzadigde gebieden, op met ijs of sneeuw bedekte wegen.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van het ELK-systeem en zelfs dat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld vanwege een fout van een camera. In dat geval stuurt u op tijd uw auto.
Deze situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van het ELK-systeem en zelfs dat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld vanwege een fout van een radar. In dat geval stuurt u op tijd uw auto.
Deze situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De radars zijn verplaatst, worden belemmerd of zijn afgedekt met vuil, ijs, sneeuw, metalen
platen, tape, stickers, bladeren of andere materialen;
De radars of de omliggende gebieden zijn beschadigd door een aanrijding of krassen;
Regen, sneeuw, mist, nevel en andere extreme weersomstandigheden kunnen de werking van de
radars belemmeren; en
Als gevolg van de beperkingen van de radardetectiefunctie kunnen in zeer zeldzame en
specifieke situaties valse waarschuwingen optreden veroorzaakt door bepaalde metalen afrasteringen,
middenbermen, betonnen muren en andere soortgelijke objecten.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van LiDAR waardoor de prestaties van de ELK worden
beïnvloed of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, kunnen ook de prestaties
van LiDAR beïnvloeden.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
De aanwezigheid van water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of
transparante wrapfolie of andere obstructies op de LiDAR-lens.
Rijden op natte of waterverzadigde wegen.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon.
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van snelwegen en verhoogde
wegen.
Speciale of complexe wegomstandigheden kunnen leiden tot een fout van het ELK-systeem en zelfs
dat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. In dat geval stuurt u op tijd uw auto. Deze situaties zijn
inclusief, maar niet beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, op- en afritten van
snelwegen, wegen met filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen.
Smalle wegen
In- en uitgangen van tunnels.
Bouwterreinen.
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het ELK-systeem. Veel factoren kunnen het
ELK-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Dodehoekdetectie (BSD)
De dodehoekdetectie (BSD) herinnert u eraan te letten op de veiligheid bij het wisselen van
rijstrook door middel van zichtbare en hoorbare waarschuwingen en stuurwieltrillingen wanneer een ander
voertuig zich in de dode hoek van uw auto bevindt of een ander voertuig snel uw dode hoek nadert.
De BSD wordt alleen geactiveerd wanneer de rijsnelheid van uw auto hoger is dan 15 km/u.
Opgelet盲点监控与变道预警的监测区域为爱车旁边车道,及其向后约70米的范围。
Deze functie kan de rijstroken naast de auto en meer dan 70 meter achter de auto detecteren.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Dodehoekdetectie om deze functie in of uit te schakelen en een geschikte herinneringsmethode
te selecteren.
Wanneer de functie is ingeschakeld en geactiveerd, herinnert de weergave van de dynamische
omgevingssimulatie (ESD) u eraan wanneer een voertuig uw auto van achteren nadert, zoals aangegeven in de
afbeelding.
Wanneer een voertuig in de dode hoek van uw auto of een voertuig dat uw auto snel van achteren
nadert worden gedetecteerd, wordt een symbool in de zijspiegel weergegeven dat aangeeft dat een voertuig
naast u rijdt. Als u in dat geval de richtingaanwijzer aan die kant inschakelt, herinnert deze functie u
eraan niet van rijstrook te wisselen door middel van de volgende waarschuwingen:
Knipperend symbool in de zijspiegel.
Geluid + knipperend symbool in de zijspiegel.
Stuurwieltrillingen + knipperend symbool in de zijspiegel.
Geluid + stuurwieltrillingen + knipperend symbool in de zijspiegel.
Bij veel omgevingsgeluid, zoals wanneer het volume van het geluidssysteem in de auto hoog
staat of er veel lawaai is buiten de auto, kan het waarschuwingsgeluid onhoorbaar zijn.
Het kan moeilijk op te merken zijn dat de sfeerverlichting rood is geworden bij fel licht,
zoals op klaarlichte dag.
Opgelet 在倒车时,盲点监控与变道预警不会工作。
De dodehoekdetectie werkt niet wanneer de auto achteruit rijdt.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Wanneer u rijdt op een weg met scherpe bochten, brede rijstroken of een oneffen wegdek, kan
de dodehoekdetectie u mogelijk niet waarschuwen voor voertuigen in aangrenzende rijstroken.
De dodehoekdetectie kan foutieve waarschuwingen geven in de volgende situaties:
Rijden dicht langs vangrails of hekwerken.
Rijden op of onder een brug of door een tunnel.
Rijden langs struiken, bomen, enz.
Rijden in de berm langs een afrastering, straatverlichting of lage muur.
Rijden langs bouwterreinen, zoals fabrieksgebouwen, havens, enz.
Rijden op stadswegen of kruispunten met meerdere rijstroken.
De radars zijn in of achter de bumper gemonteerd. Houd de bumper schoon en vrij van
modder, ijs, metalen platen, stickers, labels en bladeren. Als u dit niet doet, kunnen de prestaties
van de radars nadelig worden beïnvloed.
Als deze functie niet naar behoren werkt als gevolg van een aanrijding, krassen, defecte
radar of storing, neemt u zo snel mogelijk contact op met NIO.
Als de radar gedurende langere tijd niet werkt en u geen storingswaarschuwingen ontvangt,
neemt u zo snel mogelijk contact op met NIO.
Deze functie detecteert en waarschuwt u alleen voor voertuigen en grote motorfietsen of
objecten, en kan vertraagd of niet waarschuwen, en zelfs niet detecteren en u niet waarschuwen voor
objecten, zoals voetgangers, fietsen of skateboarders.
Deze functie waarschuwt u niet voor stilstaande objecten. Onjuiste waarschuwingen kunnen
worden gegenereerd door bepaalde metalen afrasteringen, middenbermen of betonnen muren.
Hevige regenval, sneeuw, mist en andere extreme weersomstandigheden kunnen de werking van
de radars belemmeren. Rijd voorzichtig en let goed op uw omgeving.
Gebruik deze functie nooit in de aanhangwagenmodus.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en dient u te houden aan
de geldende verkeersveiligheidswetten en -regels.
Waarschuwing盲点监控不能取代安全驾驶及车内后视镜和车外后视镜的使用。
Zelfs met dodehoekdetectie moet u nog steeds voorzichtig rijden en de achteruitkijkspiegel en
de zijspiegels goed gebruiken.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden (zoals
regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het BSD-systeem. Veel factoren kunnen het BSD-systeem
verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren
op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd voorzichtig.
Waarschuwing portier open (DOW)
Wanneer u het portier van uw auto opent, en een motorvoertuig, fietser of voetganger van achteren
nadert die een veiligheidsrisico vormt bij het openen van het portier of zelfs een botsing kan veroorzaken,
zal de functie Waarschuwing portier open (DOW) u eraan herinneren voorzichtig te zijn door middel van
zichtbare en hoorbare waarschuwingen.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Waarschuwing portier open om deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer de DOW is ingeschakeld, herinnert uw auto u op de volgende manieren. Op dat moment mogen
u en uw passagiers hun portier niet openen, maar eerst controleren of het veilig is om het portier te
openen:
De sfeerverlichting wordt rood.
Het pictogram wordt weergegeven in de zijspiegel.
Waarschuwingsgeluiden.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) geeft "Voertuig achter u" weer.
Opmerking 侧方开门预警可监测本车侧后方快速接近的目标。
De Waarschuwing geopend portier controleert of er weggebruikers u snel van achteren naderen.
Opgelet爱车处于前进挡(D 挡)或驻车挡(P 挡),该功能才可启用。
Deze functie is alleen oproepbaar als het voertuig in de rijstand (DRIVE) of in de
parkeerstand (PARK) staat.
Bij veel omgevingsgeluid, zoals wanneer het volume van het geluidssysteem in de auto hoog
staat of er veel lawaai is buiten de auto, kan het waarschuwingsgeluid onhoorbaar zijn.
Het kan moeilijk op te merken zijn dat de sfeerverlichting rood is geworden bij fel licht,
zoals op klaarlichte dag.
Waarschuwing geopend portier waarschuwt u niet nauwkeurig in alle situaties en is geen
vervanging voor de actieve controle door u of uw passagiers of voor het kijken in de binnen- en
zijspiegels. Vertrouw niet te veel op deze functie en houd bij het openen van de portieren de omgeving
van het voertuig altijd goed in de gaten.
De radars zijn in of achter de bumper gemonteerd. Houd de bumper schoon en vrij van modder,
ijs, metalen platen, stickers, labels en bladeren. Als u dit niet doet, kunnen de prestaties van de
radars nadelig worden beïnvloed.
Als deze functie niet naar behoren werkt als gevolg van een aanrijding, krassen, defecte
radar of storing, neemt u zo snel mogelijk contact op met NIO.
Als de radar gedurende langere tijd niet werkt en u geen storingswaarschuwingen ontvangt,
neemt u zo snel mogelijk contact op met NIO.
Deze functie detecteert en waarschuwt u alleen voor voertuigen en grote motorfietsen of
objecten, en kan vertraagd of niet waarschuwen, en zelfs niet detecteren en u niet waarschuwen voor
objecten, zoals voetgangers, fietsen of skateboarders.
Deze functie waarschuwt u niet voor stilstaande objecten. Onjuiste waarschuwingen kunnen
worden gegenereerd door bepaalde metalen afrasteringen, middenbermen of betonnen muren.
Hevige regenval, sneeuw, mist en andere extreme weersomstandigheden kunnen de werking van
de radars belemmeren. Rijd voorzichtig en let goed op uw omgeving.
Gebruik deze functie nooit in de aanhangwagenmodus.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en dient u te houden aan de
geldende verkeersveiligheidswetten en -regels.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden (zoals
regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen dekken niet alle situaties die van invloed
kunnen zijn op de normale werking van het DOW-systeem. Veel factoren kunnen het DOW-systeem verstoren. Om te
voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de
verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd voorzichtig.
Waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant (RCTA)
Als het systeem tijdens het achteruitrijden mogelijk aanrijdingsrisico met een kruisend voertuig
aan de achterkant detecteert, kan de functie Waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant met remmen
(RCTA) de bestuurder waarschuwen door middel van zichtbare en hoorbare waarschuwingen, en zo nodig zelfs het
waarschuwen van de bestuurder versterken door kort te remmen.
De waarschuwing kruisend verkeer dient uitsluitend ter raadpleging. Het is geen vervanging voor
uw visuele waarneming.
De waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor
alle verkeers-, weers- en wegsituaties.
U moet altijd uw aandacht bij de verkeers- en de wegomstandigheden houden en beslissen of u de
waarschuwing kruisend verkeer aan de voorkant wilt gebruiken of niet nadat uw veiligheid is gegarandeerd.
U draagt altijd de verantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan de
toepasselijke verkeerswetten en -regels.
De waarschuwing voor kruisend verkeer achter geeft alleen een waarschuwing en kan niet
garanderen dat uw voertuig stopt. Vertrouw nooit op deze functie om een botsing te voorkomen of de
impact van een botsing te verminderen.
Waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant (RCTA)
inschakelen/uitschakelen
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp > Waarschuwing kruisend verkeer aan de achterkant om deze functie in of
uit te schakelen.
Als dit is ingeschakeld, kunt u in de RCTA-instellingen het waarschuwingsniveau selecteren:
Waarschuwing: Wanneer de rijsnelheid lager is dan 15 km/u en aan de gebruiksvoorwaarden
wordt voldaan en de auto detecteert dat het risico bestaat van een botsing met een kruisend voertuig
aan de achterkant, waarschuwt het systeem u door middel van zichtbare en hoorbare waarschuwingen op
het digitale instrumentenpaneel, de interface van de surroundweergave en de interface van de
parkeerassistent.
Waarschuwing & remmen: Wanneer de rijsnelheid ongeveer 1 tot 15 km/u is en aan de
gebruiksvoorwaarden wordt voldaan, activeert het systeem, in aanvulling op de zichtbare en hoorbare
waarschuwingen, zo nodig kort de remmen, maar kan het niet garanderen dat de auto volledig tot
stilstand komt.
Gebruiksvoorwaarden voor de RCTA:
De rijsnelheid van een kruisend voertuig aan de achterkant ligt tussen 5 km/u en 60 km/u.
De laterale radar achterop de auto werkt normaal en het detectiebereik is onbelemmerd.
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
Alle portieren zijn gesloten.
Uw auto staat in de achteruitrijstand (R).
Opgelet当您选择提醒及主动制动时,若深踩制动踏板或加速踏板,主动制动功能可能不会介入。
Wanneer u Waarschuwing en Remmen selecteert, grijpt de functie mogelijk niet in als u het
rempedaal of het gaspedaal volledig intrapt.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige doelen worden mogelijk niet gedetecteerd of kunnen een reactie genereren, inclusief
maar niet beperkt tot:
Sommige doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Tegemoetkomende voertuigen / voertuigen die in dezelfde richting rijden
De RCTA reageert niet op doelen in de dode hoeken van de sensor, en kan geen voertuigen achter
uw auto detecteren dwars door obstakels of geparkeerde voertuigen heen.
De RCTA kan geen kruisende voertuigen aan de achterkant detecteren in situaties inclusief, maar
niet beperkt tot:
Wanneer het voertuig is geparkeerd in de binnenste positie.
Wanneer de parkeerplaats onder een hoek ligt.
Sommige situaties kunnen leiden tot een foutieve radardetectie waardoor de prestaties van de
RCTA worden beïnvloedt. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De radars zijn verplaatst, worden belemmerd of zijn afgedekt met vuil, ijs, sneeuw, metalen
platen, tape, stickers, bladeren of andere materialen.
De radars of de omliggende gebieden zijn beschadigd door een aanrijding of krassen.
Regen, sneeuw, mist, nevel en andere extreme weersomstandigheden kunnen de werking van de
radars belemmeren.
Als gevolg van de beperkingen van de radardetectiefuncties kunnen in zeer zeldzame en
specifieke situaties valse waarschuwingen optreden veroorzaakt door bepaalde metalen afrasteringen,
middenbermen, betonnen muren en andere soortgelijke objecten.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het RCTA-systeem. Veel factoren kunnen het
RCTA-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u
te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Geavanceerd bestuurdersbewakingssysteem (ADMS)
Het geavanceerd bestuurdersbewakingssysteem (ADMS) controleert de fysieke status van de
bestuurder met een camera in de auto terwijl de auto rijdt.
Wanneer dit is ingeschakeld en geactiveerd, en de camera in de auto detecteert dat de bestuurder
slaperig of afgeleid is, biedt NOMI verschillende waarschuwingsniveaus door middel van spraak en geluid. Het
scherm van het instrumentenpaneel geeft tegelijkertijd waarschuwingen weer voor de bestuurder.
Het geavanceerde bewakingssysteem voor de bestuurder kan niet onder alle omstandigheden
werken en is alleen ontworpen om het rijden te ondersteunen. De bestuurder heeft altijd de
eindverantwoordelijkheid bij het veilig rijden.
Daarom is het van groot belang dat u oplet tijdens het rijden en regelmatig pauzes neemt.
Wanneer een bestuurder wordt gewaarschuwd of zich vermoeid voelt, moet hij/zij zijn/haar gedrag
aanpassen of zo snel mogelijk veilig stoppen om een pauze te nemen.
Als het ADMS is uitgeschakeld, zijn gerelateerde functies voor geavanceerde rijhulpsystemen zoals
de Rijstrookcentrering (LCC/Pilot) en de Adaptieve cruisecontrol (ACC) niet beschikbaar of uitgeschakeld.
Nadat de bestuurder het stuurwiel heeft afgesteld, moet de functie kort opnieuw worden
gekalibreerd, waarbij het controlelampje voor een storing in het ADMS kan gaan branden.
Waarschuwingssysteem voor slaperigheid of afleiding van de bestuurder
inschakelen/uitschakelen
Het ADMS monitort de bestuurder op slaperigheid en afleiding.
Waarschuwing voor slaperigheid
Waarschuwing voor afleiding
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Waarschuwing voor slaperigheid of Waarschuwing voor
afleiding om deze functie in of uit te schakelen.
Nadat deze functie is ingeschakeld en de rijsnelheid 20 km/u of hoger is, blijft het systeem de
statussen monitoren en geluids- of gesproken waarschuwingen geven.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
Waarschuwingsniveau 1 (met de functie Waarschuwing voor afleiding als voorbeeld)
Waarschuwingsniveau 2 (met de functie Waarschuwing voor afleiding als voorbeeld)
Als de bestuurder na Niveau 2-alarm nog steeds de bediening van de auto niet overneemt,
wordt de actieve noodstop (EAS) ingeschakeld en geactiveerd, mits aan de normale gebruiksvoorwaarden
voor de functie wordt voldaan.
Wanneer het volgende wordt weergegeven als gevolg van opzettelijk blokkeren van de camera,
geeft dit aan dat de functie beperkt is. Reinig onmiddellijk de camera of neem contact op met het NIO
Service Center.
Wanneer het volgende wordt weergegeven als gevolg van een systeemstoring, geeft dit aan dat
de functie beperkt is. Neem direct contact op met het NIO Service Center.
Opgelet 摄像头不会记录或共享图像、音频或视频。
De camera neemt geen foto's, audio of video's op en verspreidt deze ook niet.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
In sommige gevallen kan de detectie van vermoeid en afgeleid zijn van de bestuurder worden
beïnvloed of mislukken, waardoor het systeem de bijbehorende waarschuwingen niet genereert, gedeeltelijk
onbeschikbaar is of valse waarschuwingen genereert. Dergelijke situaties zijn onder andere:
In het donker of bij weinig licht.
Door zonlicht, koplampen van tegenliggers en andere interferentie van direct licht.
De bestuurder is stoelen aan het verstellen of het stuurwiel aan het verstellen of draaien.
Wanneer de ogen van de bestuurder bedekt zijn, inclusief maar niet beperkt tot het dragen
van verschillende soorten donkere glazen met weinig lichtdoorval, polariserende glazen, zonnebrillen
en blokkering door brilmonturen.
De bestuurder draagt een hoed, sjaal, bandana of ander accessoire dat de vorm van zijn
hoofd kan veranderen.
De bestuurder draagt een masker of ander accessoire dat zijn gezicht bedekt. De bestuurder
moet ervoor zorgen dat zijn gezicht niet bedekt is om het vermoeid en afgeleid zijn nauwkeurig te
kunnen detecteren.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het ADMS. Veel factoren kunnen het ADMS verstoren.
Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de
verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd voorzichtig.
Noodstop (EAS)
Als het systeem detecteert dat u niet normaal aan het rijden bent (bijvoorbeeld u houdt uw handen
lange tijd niet aan het stuurwiel, u bent afgeleid en vermoeid doordat u al lange tijd rijdt, u hebt uw
stoel verlaten, enz.), zal het de actieve noodstop (EAS) activeren als het systeem voldoet aan de
voorwaarden voor normale werking.
Nadat de EAS is geactiveerd, brengt uw auto een hoorbare waarschuwing voort, klinkt een gesproken
waarschuwing, wordt een waarschuwing weergegeven in de weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD),
en worden de alarmknipperlichten ingeschakeld. Het systeem waarschuwt u de controle over de auto over te
nemen door bewust te remmen en luide waarschuwingen voort te brengen totdat de auto stilstaat. Nadat de auto
stilstaat, worden de portieren automatisch ontgrendeld en worden de hulpdiensten gebeld.
Wanneer de EAS actief is, kunt u dit op elk moment deactiveren en de controle over uw auto
overnemen door het gaspedaal of rempedaal in te trappen, door het stuurwiel te draaien of door de
alarmknipperlichten uit te schakelen.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de camera waardoor de prestaties van de EAS
worden beïnvloedt. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de radar waardoor de prestaties van de EAS
worden beïnvloedt. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De radars zijn verplaatst, worden belemmerd of zijn afgedekt met vuil, ijs, sneeuw, metalen
platen, tape, stickers, bladeren of andere materialen.
De radars of de omliggende gebieden zijn beschadigd door een aanrijding of krassen.
Extreem weer, zoals harde regen, sneeuw of mist, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar.
Als gevolg van de beperking van de detectiefuncties van de radar, kunnen in zeldzame
bijzondere gevallen valse alarmen optreden voor sommige metalen barrières, groene strepen, betonnen
randen, enz.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van LiDAR waardoor de prestaties van de EAS worden
beïnvloedt of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, kunnen ook de prestaties
van LiDAR beïnvloeden.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
De aanwezigheid van water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of
transparante wrapfolie of andere obstructies op de LiDAR-lens.
Rijden op natte of waterverzadigde wegen.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon.
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van snelwegen en verhoogde
wegen.
De EAS reageert alleen op voertuigen die aan de voorwaarden voldoen. De onderstaande doelen
worden mogelijk niet gedetecteerd of kunnen een reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Voertuigen die vanaf de zijkant kruisen.
Motorfietsen, trikes.
Sommige doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Deze functie kan niet garanderen dat alle speciale voertuigen worden herkend, met name
's nachts en in slecht verlichte omgevingen, zodat u extra voorzichtig moet rijden. Bijvoorbeeld
onder andere voertuigen met obstakels aan de achterkant, voertuigen met onregelmatige vormen,
voertuigen met een verticaal oppervlak aan de achterkant onder een bepaalde hoogte en onbeladen
bedrijfsvoertuigen.
De functie kan verkeerde beslissingen nemen bij stilstaande of langzaam rijdende
voertuigen, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden.
In sommige situaties waarin het doel zich niet recht voor u bevindt, kan de EAS pas laat op het
doel detecteren en het reageren. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De EAS reageert niet op een doel in een dode hoek van de sensor, zoals een doel in een dode
hoek op een hoek van en aan een zijkant van de auto.
Bij het naderen of omdraaien langs een weg, kunnen sommige doelen verkeerd worden
geselecteerd of overgeslagen, waardoor de auto onverwacht kan versnellen of vertragen.
Het doel kan worden verloren of de afstand tot het doel kan verkeerd worden ingeschat als
de auto op een helling rijdt. Bij heuvelafwaarts rijden kan de EAS de auto doen versnellen, waardoor
de kruissnelheid wordt overschreden.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in een naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name een groter voertuig zoals een bus, vrachtwagen, enz.), kan de EAS
het doel mogelijk niet herkennen en erop te reageren.
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van een voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, kan de EAS
het doel mogelijk niet herkennen en er goed op te reageren.
De EAS garandeert geen betrouwbare herkenning van het doel onder alle omstandigheden aangezien
de werking ervan kan worden beïnvloed door speciale of complexe wegomstandigheden, inclusief maar niet
beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, snelwegen, wegen met
filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen.
Smalle wegen.
In- en uitgangen van tunnels.
Ongewone wegen.
Wegen zonder middenlijn.
In de volgende situaties levert de functie mogelijk niet voldoende zijdelingse grip, inclusief
maar niet beperkt tot:
De remfunctie kan niet volledig werken (zoals wanneer de remonderdelen te koud, te heet,
nat, enz. zijn)
Verkeerd onderhoud aan de auto (buitensporige slijtage van de remmen of banden, abnormale
bandenspanning, enz.)
De auto rijdt op een speciaal wegdek (zoals hellingopwaarts of -afwaarts, wegen met water
erop, modder, kuilen, ijs, sneeuw, enz.).
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het EAS-systeem. Veel factoren kunnen het
EAS-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Adaptieve cruisecontrole (ACC)
De adaptieve cruisecontrol (ACC) kan worden gebruikt om uw rijsnelheid te synchroniseren met de
rijsnelheid van een voorligger. Als er geen doel vóór uw auto rijdt om op te reageren, rijdt uw auto met de
ingestelde kruissnelheid. Als er een doel is om op te reageren, zal uw auto automatisch zijn snelheid
regelen en proberen een ingestelde volgafstand aan te houden.
De ACC regelt alleen de snelheid en afstand in de lengterichting. Dit systeem omvat de
kennisgevingsfunctie van de ACC, waarmee uw auto een voorligger kan volgen totdat deze stopt (nadat aan
bepaalde voorwaarden voor vertraging is voldaan). Als de voorligger binnen een korte tijd weer wegrijdt, kan
uw auto automatisch starten en volgen. Als de voorligger gedurende een langere tijd stil blijft staan, wordt
uw auto in de parkeerstand gezet.
De ACC is hoofdzakelijk geschikt tijdens lange ritten op droge en vlakke, gestandaardiseerde,
rechte wegen, zoals autowegen, snelwegen en lange rechte wegen.
De adaptieve cruisecontrol is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle verkeers-, weers-
en wegsituaties.
De adaptieve cruisecontrol kan alleen de snelheid van uw auto regelen en niet de rijrichting.
Om uw veiligheid te beschermen, moet u altijd uw aandacht bij de verkeers- en
wegomstandigheden houden en zelf beslissen of u de adaptieve cruisecontrol inschakelt. Wanneer u de
adaptieve cruisecontrol gebruikt, moet u altijd voorbereid zijn om de controle over de auto over te
nemen als u ontdekt dat de weg, het verkeer, de staat van de auto of een andere risicofactor het
onveilig voor u maakt om deze functie te gebruiken. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het
aanhouden van een geschikte afstand en snelheid, en moet u houden aan de geldende verkeerswetten en
-regels.
De adaptieve cruisecontrol is een comfortfunctie en geen aanrijding-preventiefunctie, dus de
maximale vertraging is beperkt tot minder dan de maximale vertraging die kan worden verkregen tijdens
een autonome noodstop en handmatig rijden. Vertrouw daarom niet op de adaptieve cruisecontrol om uw auto
voldoende te vertragen om een aanrijding te voorkomen.
Als uw rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de voorligger, bijvoorbeeld als de voorligger
stilstaat of langzaam rijdt, kan de adaptieve cruisecontrol uw auto mogelijk niet volledig tot stilstand
brengen of een veilige afstand aanhouden. In dit geval moet u handmatig ingrijpen om uw auto
onmiddellijk te vertragen. Vertrouwen niet op de adaptieve cruisecontrol om uw auto volledig tot
stilstand te brengen achter de stilstaande auto of te stoppen achter een langzaam rijdend voorligger.
ACC inschakelen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Rijhulp en kies Adaptieve cruisecontrol om deze
functie te selecteren.
U kunt de ACC-functie bedienen met behulp van de knoppen aan de linkerkant van het stuurwiel.
Midden-knop : de
ACC activeren of deactiveren
Omhoog-knop: de kruissnelheid verhogen of hervatten.
Omlaag-knop: de kruissnelheid verlagen.
Links-knop: de volgafstand verkleinen.
Rechts-knop: de volgafstand vergroten
Als aan de gebruiksvoorwaarden voor de ACC wordt voldaan, drukt u aan de linkerkant van het
stuurwiel op de midden-knop om de
ACC te activeren.
De ACC is ingeschakeld bij een rijsnelheid van 0 tot 180 km/u.
Als de rijsnelheid lager is dan 10 km/u, wordt de kruissnelheid ingesteld op 10 km/u.
Als de rijsnelheid hoger is dan 10 km/u maar niet hoger is dan 180 km/u, wordt de huidige
rijsnelheid ingesteld als de kruissnelheid.
Als de ACC ingeschakeld is, kunt u het gaspedaal loslaten, waarna de auto de ingestelde
kruissnelheid zal handhaven.
Als een voertuig voor u rijdt, past de ACC de snelheid van uw auto aan de snelheid van en
de afstand tot de voorligger aan, zonder dat de kruissnelheid wordt overschreden.
Als geen voertuig voor u rijdt, past de ACC de snelheid van uw auto snel aan de
kruissnelheid aan.
Tijdens het rijden met de ACC kunt u op elk moment het gaspedaal intrappen om de controle over
uw auto snel over te nemen. Op dat moment zal de ACC niet meer reageren op enige doel-voorligger en uw
auto zal volledig onder uw controle zijn. Als u het gaspedaal loslaat, keert uw auto terug naar de
kruissnelheid.
Wanneer de ACC actief uw auto versnelt, beweegt het gaspedaal niet. Wanneer de ACC uw auto
vertraagt, kan het rempedaal bewegen.
Nadat u ACC hebt gedeactiveerd door op de midden-knop aan de linkerkant van het stuurwiel te drukken of
het rempedaal in te trappen, kunt u de ACC weer activeren en de rijsnelheid herstellen naar de eerder
ingestelde kruissnelheid door op de Omhoog-knop aan de linkerkant van het stuurwiel te drukken. Als u aan
de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog-knop drukt terwijl u het gaspedaal intrapt, wordt de huidige
snelheid ingesteld als de nieuwe kruissnelheid. De maximaal instelbare snelheid is 180 km/u.
Gebruiksvoorwaarden van de ACC:
De high-definition camera, LiDAR en radar werken normaal, met een duidelijk gezichtsveld.
Geen onderdelen van de ACC zijn defect.
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
De bestuurder heeft zijn handen aan het stuurwiel.
De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel bevestigd.
Alle portieren zijn gesloten.
Uw auto staat in de vooruitrijstand (D).
De bestuurder trapt het rempedaal niet in.
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem
zijn niet geactiveerd.
De functie kan niet worden geactiveerd wanneer de stuurhoek van het stuurwiel te groot is.
Wanneer u met deze functie aan rijdt en als het systeem detecteert dat u zich niet in een
normale rijtoestand bevindt (u houdt bijvoorbeeld het stuur een langere periode niet vast of u bent
langdurig afgeleid en vermoeid of zit niet op uw stoel), activeert het de actieve noodstop als aan de
normale werkingsvoorwaarden voor het systeem is voldaan.
ACC uitschakelen
De ACC wordt in de volgende situaties gedeactiveerd:
De knop op het
stuurwiel is ingedrukt.
Het rempedaal is ingedrukt.
Bovendien, wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de ACC, wordt deze automatisch
uitgeschakeld. Nadat de ACC is gedeactiveerd, moet u onmiddellijk de controle over uw auto overnemen.
Nadat de ACC is gedeactiveerd, kan de auto vertragen als gevolg van regeneratief remmen en kan
deze niet meer de ingestelde volgafstand tot een voorligger handhaven.
De adaptieve cruisecontrol kan door onvoorziene omstandigheden onverwacht worden
uitgeschakeld. U moet altijd uw aandacht houden bij de verkeersomstandigheden en de omgeving van de weg,
en altijd voorbereid zijn om de controle over de auto over te nemen.
De snelheid van de ACC aanpassen
Als de ACC actief is, gaat u op het middendisplay naar de interface Instellingen, tikt u op
Rijhulp > Kruissnelheid instellen en selecteer de juiste optie om de
kruissnelheid in te stellen.
De beschikbare opties zijn:
Indrukken voor ±1 km/u, ingedrukt houden voor ±5 km/u
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u.
Houd aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop ingedrukt om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de dichtstbijgelegen 5 km/u-stap. Als de rijsnelheid
bijvoorbeeld 80 km/u is, houdt u aan de linkerkant van het stuurwiel de Omhoog- of Omlaag-knop
ingedrukt waarna de snelheid wordt verhoogd naar 85 km/u.
Indrukken voor ±5 km/u, ingedrukt houden voor ±1 km/u
Houd aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop ingedrukt om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u.
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de dichtstbijgelegen 5 km/u-stap. Als de rijsnelheid
bijvoorbeeld 80 km/u is, drukt u aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop
waarna de snelheid wordt verhoogd naar 85 km/u.
De maximaal instelbare snelheid voor de ACC is 180 km/u.
De minimale instelbare kruissnelheid van de ACC is 10 km/u, maar daarbij is het mogelijk om de
auto te vertragen naar 0 km/u wanneer een voorligger wordt gevolgd.
Opgelet首次开启该功能默认为短按±5 长按±1。 巡航车速调节无法通过NOMI 语音调整。
Om de functie de eerste keer te activeren, is de standaardprocedure om ±1 km/u in te
drukken en ±5 km/u ingedrukt te houden.
De kruissnelheid kan niet worden aangepast met behulp van NOMI.
De volgtijd en volgafstand van de ACC instellen
Als de ACC is ingeschakeld of stand-by staat, kunnen de volgtijd en volgafstand worden
ingesteld op 5 niveaus.
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de Rechts-knop om de volgtijd en volgafstand
één niveau hoger in te stellen.
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de Links-knop om de volgtijd en volgafstand één
niveau lager in te stellen.
Opgelet当跟车时间距离被设置较近时,自适应巡航驾驶行为较为激烈,可能会引起不适。
Wanneer de ingestelde volgtijd en -afstand tot de voorligger relatief kort is, is het
gedrag van de adaptieve cruisecontrol agressiever, wat tot ongemak kan leiden.
U bent altijd verantwoordelijk voor het aanhouden van een veilige afstand tot de
voorligger. Vertrouw niet alleen op de adaptieve cruisecontrol om afstand te houden.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
In het digitale instrumentenpaneel is een controlelampje voor de status van slim rijden
toegevoegd aan de linkerkant van de realtime rijsnelheid. Dit indicatielampje stelt de gebruiker in staat
om te begrijpen welke functies van slim rijden op dit moment geactiveerd kunnen worden en welke functies
op dit moment geactiveerd zijn. Bovendien kan de status van de kruissnelheid bij slim rijden worden
afgelezen.
Functie
Status actief
Te activeren
Verlies van zijdelingse controle
Rijstrookcentrering
Adaptieve Cruise Control
/
Als de weergave van de dynamische omgevingssimulatie een waarschuwing om voorzichtig te rijden
weergeeft, betekent dit dat het risico van een botsing bestaat omdat de maximale vertraging die
beschikbaar is voor de adaptieve cruisecontrol geen veilige afstand meer kan handhaven en u onmiddellijk
de controle over het rempedaal en stuurwiel moet overnemen om de rijsnelheid en rijrichting van de auto te
bepalen.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Waarschuwing如您发现危险,切勿等待该警示出现再采取行动,请立刻接管车辆。
Wacht bij een gevaarlijke situatie niet op een waarschuwing om te reageren en neem het
rijden meteen over.
Kennisgeving optrekken
Wanneer de auto is gestopt tijdens het volgen van een voorligger met de ACC:
Als de voorligger optrekt, zal de ACC hem volgen en uw auto actief doen optrekken. Let
altijd goed op de omgeving om aanrijdingen te voorkomen.
Als uw auto korter dan 5 minuten is gestopt tijdens het volgen van een voorligger, kan de
ACC het volgen van de voorligger voortzetten.
Nadat de auto gedurende langer dan 5 minuten is gestopt tijdens het volgen van een
voorligger, wordt de elektrische parkeerrem (EPB) geactiveerd en wordt de ACC gedeactiveerd.
Als het systeem een obstakel vóór uw auto detecteert dat van invloed kan zijn op het rijden
waardoor het onmogelijk wordt om een voorligger te volgen, kunt u, na de omgeving gecontroleerd te
hebben, de ACC weer activeren door het gaspedaal in te trappen.
De adaptieve cruisecontrol kan niet in alle situaties andere verkeersdeelnemers detecteren
aangezien deze functie defect kan raken, mogelijk niet goed werkt of vertraagd werkt als gevolg van
meerdere factoren.
U moet altijd uw aandacht bij de verkeers- en wegomstandigheden houden. Vertrouw nooit op
de adaptieve cruisecontrol om automatisch te beginnen met het volgen omdat dit anders persoonlijk
letsel of schade aan de auto kan veroorzaken.
Bevestigingsmethode
Eenmaal geactiveerd, wanneer de auto nieuwe maximumsnelheidsborden detecteert, zal het uw
waarschuwen om handmatig te bevestigen dat de kruissnelheid wordt aangepast aan de nieuwe maximumsnelheid.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Intelligente snelheidassistent om deze functie in of uit te schakelen.
De intelligente snelheidassistent is slechts een aanvulling op, en geen vervanging van, uw
visuele waarneming. Vertrouw nooit alleen op de maximumsnelheidsinformatie die wordt herkend door de
verkeersbordenherkenning.
Wanneer de rijsnelheid van de auto hoger is dan de maximumsnelheid van de weg, word u
visueel gewaarschuwd voor een snelheidsoverschrijding.
De intelligente snelheidassistent is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle
verkeers-, weers- en wegsituaties. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om zijn
aandacht bij de verkeers- en wegomstandigheden te houden en te beslissen of hij intelligente
snelheidassistent wil gebruiken.
De intelligente snelheidassistent werkt niet bij complexe wegomstandigheden, zoals op-
en afritten.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan de
toepasselijke verkeerswetten en -regels.
De intelligente snelheidassistent combineert de maximumsnelheidsinformatie van de kaart
en de camera om de maximumsnelheidsinformatie weer te geven op het digitale instrumentenpaneel. Er
wordt geen maximumsnelheidsinformatie weergegeven als geen informatiebron voor de maximumsnelheid
beschikbaar is.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de camera waardoor de prestaties van de ACC
worden beïnvloed of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van LiDAR waardoor de prestaties van de ACC worden
beïnvloed of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, kunnen ook de prestaties
van LiDAR beïnvloeden.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
De aanwezigheid van water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of
transparante wrapfolie of andere obstructies op de LiDAR-lens.
Rijden op natte of waterverzadigde wegen.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon.
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van snelwegen en verhoogde
wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de radar waardoor de prestaties van de ACC
worden beïnvloed of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De radars zijn verplaatst, worden belemmerd of zijn afgedekt met vuil, ijs, sneeuw, metalen
platen, tape, stickers, bladeren of andere materialen.
De radars of de omliggende gebieden zijn beschadigd door een aanrijding of krassen.
Extreem weer, zoals harde regen, sneeuw of mist, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar.
Als gevolg van de beperkingen van de radardetectiefuncties kunnen in zeer zeldzame en
specifieke situaties valse waarschuwingen optreden veroorzaakt door bepaalde metalen afrasteringen,
middenbermen, betonnen muren en andere soortgelijke objecten.
Alleen wanneer de auto aan de voorwaarden voldoet, genereert de ACC een reactie. Sommige doelen
worden mogelijk niet gedetecteerd of kunnen een reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Dwarsgeplaatste voertuigen
Motorfietsen, trikes
Sommige doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Deze functie kan niet garanderen dat alle speciale voertuigen worden herkend, met name 's
nachts en in slecht verlichte omgevingen, zodat u extra voorzichtig moet rijden. Bijvoorbeeld onder
andere voertuigen met obstakels aan de achterkant, voertuigen met onregelmatige vormen, voertuigen
met een verticaal oppervlak aan de achterkant onder een bepaalde hoogte en onbeladen
bedrijfsvoertuigen.
De functie kan verkeerde beslissingen nemen bij stilstaande of langzaam rijdende
voertuigen, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden.
Sommige situaties kunnen leiden tot een late herkenning en reactie van de ACC omdat het doel
zich niet recht voor u bevindt, inclusief maar niet beperkt tot:
De ACC reageert niet op een doel in een dode hoek van de sensor, zoals die op een hoek of
aan een zijkant van de auto.
Bij het naderen of omdraaien langs een weg, kunnen sommige doelen verkeerd worden
geselecteerd of overgeslagen, waardoor de auto onverwacht kan versnellen of vertragen.
Het doel kan worden verloren of de afstand tot het doel kan verkeerd worden ingeschat als
de auto op een helling rijdt. Bij heuvelafwaarts rijden kan de EAS de auto doen versnellen, waardoor
de kruissnelheid wordt overschreden.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in een naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name een groter voertuig zoals een bus, vrachtwagen, enz.), herkent de
functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u op tijd de controle over de auto
moet overnemen.
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van het voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, herkent de
functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u op tijd de controle over de auto
moet overnemen.
Deze functie kan uw auto doen versnellen ondanks dat u niet om acceleratie hebt gevraagd
of dat van plan was. Dit kan worden veroorzaakt door een verandering of verlies van een gevolgd doel
(met name tijdens een bocht of rijstrookwissel).
Deze functie kan uw auto doen remmen ondanks dat u niet om vertraging hebt gevraagd of
dat van plan was. Dit kan worden veroorzaakt door detectie van een verandering of verlies van een
voertuig, object of stationair doel in een aangrenzende rijstrook (met name tijdens een bocht of
rijstrookwissel).
Wanneer u een voorligger volgt en uw auto of de voorligger zijn huidige rijstrook
verlaat, kan de acceleratie door deze functie om veiligheidsredenen gedurende een bepaalde tijd
worden beperkt. U kunt het gaspedaal handmatig intrappen om uw auto over te nemen.
Deze functie kan niet garanderen dat in alle situaties het doel nauwkeurig wordt herkend. Als
u merkt dat het scherm "doel-voorligger" op het digitale instrumentenpaneel niet overeenstemt met de
werkelijke situatie, neemt u tijdig de controle over de auto over. Deze scenario's zijn inclusief, maar
niet beperkt tot:
Er rijdt wel een voorligger, maar het digitale instrumentenpaneel geeft het doelvoertuig
niet weer.
Er is feitelijk geen voorligger, maar het digitale Instrumentenpaneel geeft een
voorligger weer.
Tijdens het rijden onder speciale of complexe wegomstandigheden wordt het gebruik van de ACC
afgeraden, omdat deze de prestaties van de functie kunnen beïnvloeden of zelfs ervoor kunnen zorgen dat de
functie wordt gedeactiveerd. Dergelijke omstandigheden zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, snelwegen, wegen met
filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen.
Smalle wegen.
In- en uitgangen van tunnels.
Ongewone wegen.
Wegen zonder middenlijn.
In sommige situaties, als de snelheid te hoog is ten opzichte van een voorligger, kan de ACC
beperkte controle hebben waarbij het niet in staat is om goed te reageren en een veilige afstand te
bewaren. Dergelijke situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Plotselinge bewegingen van een voorligger (zoals plotseling afslaan, versnellen, vertragen,
enz.)
Een ander voertuig komt plotseling voor uw auto rijden of rijdt daarvan weg.
Uw auto gaat plotseling achter een voorligger rijden.
Uw auto rijdt met hoge snelheid op een stilstaand of langzaam rijdend voertuig af.
Voldoende remkracht is mogelijk niet beschikbaar in situaties, inclusief maar niet beperkt tot:
De remfunctie werkt niet volledig (zoals wanneer de remonderdelen te koud, te heet, nat,
enz. zijn)
Verkeerd onderhoud aan de auto (buitensporige slijtage van de remmen of banden, abnormale
bandenspanning, enz.)
De auto rijdt op een speciaal wegdek hellingopwaarts of -afwaarts, wegen met water erop,
modder, kuilen, ijs, sneeuw, enz.)
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het ACC-systeem. Veel factoren kunnen het
ACC-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Rijstrookcentrering (LCC/Pilot)
De rijstrookcentrering (LCC/Pilot) helpt bij het sturen om de auto binnen de rijstrook te houden
bovenop de functies van de adaptieve cruisecontrol (ACC) voor het regelen van de rijsnelheid en het
aanhouden van voldoende afstand. De LCC (Pilot) maakt gebruik van high-definition camera's, radar en LiDAR
om voorliggers in de rijrichting te detecteren om vervolgens actief de snelheid van uw auto te regelen en de
afstand tussen uw auto en de voorligger te handhaven. Ondertussen maakt het ook gebruik van de
high-definition camera's om rijstrookmarkeringen te identificeren. Als de rijstrookmarkeringen aan beide
kanten duidelijk zijn, kan deze functie helpen bij het sturen om de auto in de huidige rijstrook te houden.
De LCC (Pilot) is een rijhulpfunctie en biedt geen ondersteuning voor automatisch rijden, dus de
bestuurder moet beide handen aan het stuurwiel houden en geconcentreerd blijven, en u op elk moment
voorbereid moet zijn om de controle over de auto over te nemen.
De LCC (Pilot) is vooral bedoeld voor gebruik op snelwegen, autowegen en andere hoofdwegen.
Als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk zijn, zal de rijstrookcentrering
(LCC/Pilot) proberen de auto binnen de rijstrook te houden. Onder speciale wegomstandigheden, zoals op
regenachtige dagen, bij slechte verlichting 's nachts of in andere ongewenste situaties, zal het
vermogen van LCC (Pilot) om rijstrookmarkeringen te herkennen afnemen, waardoor de auto mogelijk niet op
de juiste manier binnen de rijstrook kan worden gehouden of het risico van krassen ontstaat. In
dergelijke gevallen wordt aanbevolen om LCC (Pilot) tijdelijk uit te schakelen of over te schakelen op
de adaptieve cruisecontrol.
De rijstrookcentrering (LCC/Pilot) is ontworpen om bestuurders te helpen en is niet geschikt
voor alle verkeers-, weers- en wegsituaties.
Om uw veiligheid te beschermen, moet u altijd uw aandacht bij de verkeers- en
wegomstandigheden houden en zelf beslissen of u LCC (Pilot) inschakelt.
Wanneer u de rijstrookcentrering (LCC/Pilot) gebruikt, moet u altijd voorbereid zijn om de
controle over de auto over te nemen als u ontdekt dat de weg, het verkeer, de staat van de auto of een
andere risicofactor het onveilig voor u maakt om deze functie te gebruiken.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het aanhouden van een geschikte afstand en
snelheid van uw auto, en moet u houden aan de toepasselijke wetten en regels op het gebied van weg- en
verkeersveiligheid.
De rijstrookcentrering (LCC/Pilot) is een functie die het rijcomfort verhoogt en is niet
bedoeld om aanrijdingen te voorkomen, en heeft een beperkte maximale vertraging die lager is dan de
maximale vertraging die kan worden verzocht tijdens een autonome noodstop en handmatig rijden. Vertrouw
niet alleen op LCC (Pilot) voor het verkrijgen van voldoende vertraging om een aanrijding te voorkomen.
De rijstrookcentrering (LCC/Pilot) kan uw auto mogelijk niet volledig tot stilstand brengen
of een veilige afstand aanhouden als er een aanzienlijk snelheidsverschil is van uw auto met de
voorligger, met name als de voorligger stilstaat of langzaam rijdt. In dit geval is het voor uw eigen
veiligheid belangrijk om LCC (Pilot) onmiddellijk te verlaten. Vertrouw in de bovenstaande situatie niet
op LCC (Pilot) om uw auto volledig tot stilstand te brengen of te stoppen met het volgen van de
voorligger.
De rijstrookcentrering (LCC/Pilot) heeft een beperkt stuurkoppel dat lager is dan de maximale
stuurkracht die nodig is in normale rijscenario's. Vertrouw niet alleen op LCC (Pilot) om uw auto te
besturen. U moet altijd voorbereid zijn om het stuurwiel over te nemen, met name in bochten.
Neem onmiddellijk het stuurwiel over bij het rijden van bochten, omkeren en rijden op
bochtige wegen of wegen met scherpe bochten, vanwege de beperkte zichtbaarheid van de
rijstrookmarkeringen. Vertrouw in deze situaties niet op de rijstrookcentrering (LCC/Pilot).
LCC (Pilot) inschakelen/uitschakelen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Rijhulp
en kies Rijstrookcentrering (Pilot) als de rijmodus om deze
functie in of uit te schakelen.
Als u bij Instellingen Rijstrookcentrering inschakelt, wordt de
LCC (Pilot) niet geactiveerd.
U kunt de rijhulpfuncties bedienen met behulp van de knoppen aan de linkerkant van het
stuurwiel.
Midden-knop: de LCC (Pilot) activeren of deactiveren
Omhoog-knop: de kruissnelheid verhogen of hervatten.
Omlaag-knop: de kruissnelheid verlagen.
Links-knop: de volgafstand verkleinen.
Rechts-knop: de volgafstand vergroten
Wanneer aan de gebruiksvoorwaarden wordt voldaan, drukt u op de Midden-knop om de LCC (Pilot) te activeren.
Als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk zijn en de auto zich in het midden
van de huidige rijstrook bevindt, zal door het activeren van de Stuurassistent tevens de Adaptieve
cruisecontrol (ACC) worden geactiveerd.
Als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten onduidelijk zijn en de auto zich niet in het
midden van de huidige rijstrook bevindt, zal eerst de ACC worden geactiveerd, naar de
rijstrookmarkeringen worden gezocht en daarna de Stuurassistent worden geactiveerd wanneer aan de
voorwaarden wordt voldaan.
De LCC (Pilot) is ingeschakeld bij een rijsnelheid van 0 tot 180 km/u.
Als de rijsnelheid lager is dan 10 km/u, wordt de kruissnelheid ingesteld op 10 km/u.
Als de rijsnelheid hoger is dan 10 km/u maar niet hoger is dan 180 km/u, wordt de huidige
rijsnelheid ingesteld als de kruissnelheid.
Wanneer de LCC (Pilot) de ACC activeert en begint te zoeken naar rijstrookmarkeringen, kunt u
het gaspedaal loslaten en zal het systeem de ingestelde kruissnelheid aanhouden.
Als een voertuig voor u rijdt, past de LCC (Pilot) de snelheid van uw auto aan de snelheid
van en de afstand tot de voorligger aan, waarbij uw rijsnelheid niet hoger zal worden dan de
kruissnelheid.
Als geen voertuig voor u rijdt, past de LCC (Pilot) de snelheid van uw auto snel aan de
kruissnelheid aan.
Als de LCC (Pilot) de Stuurassistent activeert, zal hij actief helpen met sturen, echter, u
dient uw handen licht aan het stuurwiel te houden. De druk van uw handen kan een klein effect hebben op de
Stuurassistent. Houd uw aandacht goed bij de situatie op de weg en wees voorbereid om op elk moment de
controle over het stuurwiel over te nemen om de rijrichting van de auto bepalen.
Het stuurwiel draait wanneer de LCC (Pilot) de besturing heeft overgenomen. Als de LCC (Pilot)
actief versnelt, beweegt het gaspedaal niet. Als hij vertraagt, kan het rempedaal bewegen.
Gebruiksvoorwaarden van de LCC (Pilot):
De rijsnelheid is niet hoger dan 180 km/u.
De high-definition camera's, radar en LiDAR werken correct en hebben een duidelijk zicht.
Geen onderdelen van de LCC (Pilot) zijn defect.
De functie kan niet worden geactiveerd wanneer de stuurhoek van het stuurwiel te groot is.
Uw auto voldoet aan alle veiligheidsvoorwaarden, zoals:
De bestuurder heeft zijn handen aan het stuurwiel.
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel bevestigd.
Alle portieren zijn gesloten.
De auto staat in de vooruitrijstand (D).
De bestuurder trapt het rempedaal niet in.
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem
zijn niet geactiveerd.
Methode voor aanpassing van de cruise snelheid
Als de LCC (Pilot) actief is, kun u de kruissnelheid verhogen of verlagen door aan de
linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop te drukken. U kunt de aanpassing van de
kruissnelheid veranderen op het menu door op Rijhulp > Aanpassing
kruissnelheid te tikken.
De beschikbare opties zijn:
Indrukken voor ±1 km/u, ingedrukt houden voor ±5 km/u
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u
Houd aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop ingedrukt om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de dichtstbijgelegen 5 km/u-stap. Als de rijsnelheid
bijvoorbeeld 80 km/u is, houdt u aan de linkerkant van het stuurwiel de Omhoog- of Omlaag-knop
ingedrukt waarna de snelheid wordt verhoogd naar 85 km/u.
Indrukken voor ±5 km/u, ingedrukt houden voor ±1 km/u
Houd aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop ingedrukt om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen met 1 km/u
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop om de
kruissnelheid te verhogen of verlagen naar de dichtstbijgelegen 5 km/u-stap. Als de rijsnelheid
bijvoorbeeld 80 km/u is, drukt u aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog- of Omlaag-knop
waarna de snelheid wordt verhoogd naar 85 km/u.
De maximaal instelbare snelheid voor de LCC (Pilot) is 180 km/u.
De minimale instelbare kruissnelheid van de LCC (Pilot) is 10 km/u, maar daarbij is het
mogelijk om de auto te vertragen naar 0 km/u wanneer een voorligger wordt gevolgd.
Opgelet首次开启该功能默认为短按±5 长按±1。 巡航车速调节无法通过NOMI 语音调整。
Om de functie de eerste keer te activeren, is de standaardprocedure om ±1 km/u in te
drukken en ±5 km/u ingedrukt te houden.
De kruissnelheid kan niet worden aangepast met behulp van NOMI.
Wanneer u met deze functie aan rijdt en als het systeem detecteert dat u zich niet in een
normale rijtoestand bevindt (u houdt bijvoorbeeld het stuur een langere periode niet vast of u bent
langdurig afgeleid en vermoeid of zit niet op uw stoel), activeert het de actieve noodstop als aan de
normale werkingsvoorwaarden voor het systeem is voldaan.
De volgtijd en volgafstand van de LCC (Pilot) instellen
Als het systeem actief is of geactiveerd moet worden, kan de volgtijd en volgafstand worden
aangepast middels 5 instellingen.
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de rechts-knop om de volgtijd en volgafstand in
te stellen op een hogere instelling.
Druk aan de linkerkant van het stuurwiel op de links-knop om de volgtijd en volgafstand in
te stellen op een lagere instelling.
Inhalen en hervatten
Wanneer u rijdt terwijl de LCC (Pilot) in werking is, kunt u de controle over de auto actief
overnemen door het gaspedaal in te trappen of het stuurwiel te draaien. De LCC (Pilot) reageert daarna
niet meer op een doel-voorligger nadat u actief de controle hebt overgenomen door het gaspedaal flink in
te trappen.
De LCC (Pilot) activeert de ACC opnieuw zodra u het gaspedaal loslaat.
De LCC (Pilot) en Stuurassistent keren tijdelijk terug naar stand-by wanneer u actief de
controle over de auto overneemt door het stuurwiel te draaien, maar de ACC zal actief blijven en zoeken
naar de rijstrookmarkeringen terwijl u de rijrichting van de auto bepaalt.
Wanneer u het stuurwiel niet meer draait, de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk
zijn en de auto midden in de huidige rijstrook rijdt, zal de Stuurassistent automatisch worden hervat.
Nadat u de LCC (Pilot) hebt verlaten door op te drukken of het rempedaal in te trappen, kunt u deze weer activeren door
aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog-knop te drukken, waarna de snelheid van uw auto wordt
verhoogd tot de eerder ingestelde kruissnelheid.
Wanneer door de LCC (Pilot) uw auto stopt omdat de voorligger is gestopt, kunt u aan de
linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog-knop drukken, of het gaspedaal intrappen, om de eerder
ingestelde kruissnelheid te hervatten.
Heractiveer de LCC (Pilot), activeer vervolgens eerst de ACC zodat wordt gezocht naar de
rijstrookmarkeringen en, als de rijstrookmarkeringen aan beide kanten duidelijk zijn en de auto in het
midden van de huidige rijstrook rijdt, de Stuurassistent wordt geactiveerd.
Opgelet在增强车道居中辅助的转向辅助功能正常工作时,
Als de functie stuurassistent van de rijstrookcentrering (LCC/Pilot) goed werkt,
Als de functie actieve rijstrookwisseling is ingeschakeld in de instellingen en u de
richtingaanwijzerhendel bedient, wordt een automatische rijstrookwisseling uitgevoerd, mits aan de
voorwaarden wordt voldaan. Raadpleeg "Actieve rijstrookwisseling" voor meer informatie.
Als de functie actieve rijstrookwisseling niet is ingeschakeld in de instellingen en u
de richtingaanwijzerhendel bedient, wordt de functie stuurassistent van de rijstrookcentrering
(LCC/Pilot) tijdelijk verlaten en op stand-by gezet, en moet u tijdig het stuurwiel overnemen om
de rijrichting van de auto te bepalen. Gedurende deze tijd blijft de adaptieve cruisecontrol
ingeschakeld en zoeken naar rijstrookmarkeringen. Wanneer aan de vereiste voorwaarden wordt
voldaan, wordt de stuurassistent automatisch hervat.
Als de functie stuurassistent van de rijstrookcentrering (LCC/Pilot) goed werkt en de
functie actieve rijstrookwisseling (ALC) niet is ingeschakeld in de instellingen en u van rijstrook
wilt wisselen, neemt u het stuurwiel over om de rijrichting van uw auto te bepalen en verlaat u de
functie stuurassistent om deze op stand-by te zetten.
De volgende situaties kunnen ertoe leiden dat de functie stuurassistent van de
rijstrookcentrering (LCC/Pilot) niet op de verwachte manier functioneert of tijdelijk wordt verlaten
en op stand-by wordt gezet. In dergelijke gevallen klinkt een geluidssignaal of wordt een
tekstwaarschuwing weergegeven om u eraan te herinneren dat u het stuurwiel tijdig moet overnemen.
Gedurende deze tijd blijft de adaptieve cruisecontrol ingeschakeld en zoeken naar
rijstrookmarkeringen. Wanneer aan de vereiste voorwaarden wordt voldaan, wordt de stuurassistent
automatisch hervat. Dergelijke situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Bochten met een zeer korte radius rijden;
Rijstrookmarkeringen die onduidelijk of gesleten zijn, ontbreken, overlappen of worden
overschaduwd door andere voertuigen, gebouwen of landschapselementen;
Weggedeelten die geen rijstrookmarkeringen hebben, zoals op niet-standaard wegen,
kruispunten of bouwterreinen;
Rijden op weggedeelten met speciale rijstrookmarkeringen, zoals snelheidsvertragende
markeringen en kanaliserende rijstrookmarkeringen;
Rijstroken die niet duidelijk gescheiden zijn, zoals op invoegstroken of
uitvoegstroken, kruispunten binnen de bebouwde kom of uitvoegstroken om linksaf te slaan.
Aanwezigheid van randen of andere hoogcontrast lijnen op het wegdek in plaats van
rijstrookmarkeringen, zoals naden in de weg of wegranden;
Onvermogen om rijstrookmarkeringen volledig of correct te herkennen als gevolg van
veranderingen in hoogte, zoals op hellende wegen;
Onvermogen om rijstrookmarkeringen volledig te herkennen of niet correct te herkennen
als gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht,
slecht zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts; of
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten is te breed of te smal.
LCC (Pilot) uitschakelen
In de volgende situaties wordt de LCC (Pilot) uitgeschakeld, heeft het geen actieve controle
meer over de snelheid en rijrichting, en wordt u hieraan herinnerd door middel van waarschuwingsgeluiden:
De knop op het
stuurwiel is ingedrukt.
Het rempedaal is ingedrukt.
Bovendien wordt de LCC (Pilot) automatisch gedeactiveerd als niet langer aan de
gebruiksvoorwaarden wordt voldaan. Daarna moet u onmiddellijk de controle over het rempedaal, gaspedaal en
stuurwiel overnemen om de snelheid en de rijrichting van de auto zelf te bepalen.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
Het controlelampje voor de status van slim rijden is toegevoegd naast de realtime rijsnelheid
aan de linkerkant van het digitale instrumentenpaneel. Het toont de functies van slim rijden die nu
geactiveerd kunnen worden, die nu actief zijn, en die niet geactiveerd kunnen worden, evenals de status
van de kruissnelheid van Slim rijden.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Opgelet 当两侧车道线都不清晰,但近距离正前方有符合条件的车辆时,爱车可在短时间内跟车行驶。
Wanneer geen van beide rijstroken vrij is, maar er een voertuig voor u staat dat aan de
eisen voldoet, kan uw voertuig dit voertuig voor een korte tijd volgen.
Als tijdens het volgen van een voorligger de rijstrookmarkeringen aan beide kanten
onduidelijk zijn en de voorligger langzaam zijn rijlijn verandert, bestaat het risico dat uw auto in
botsing komt met een naast u rijdende auto. U moet voorbereid zijn om op elk moment de controle over uw
auto over te nemen om de rijveiligheid te garanderen.
Houd uw handen aan het stuurwiel en uw ogen op de weg gericht wanneer u rijdt terwijl de LCC
(Pilot) actief is.
Wanneer het systeem detecteert dat uw handen gedurende een bepaalde tijd van het stuurwiel
en uw ogen van de weg af zijn geweest, geeft de weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
een waarschuwing weer en herinnert het u door middel van waarschuwingsgeluiden.
Wanneer het systeem detecteert dat uw handen na een bepaalde tijd nog steeds van het
stuurwiel en uw ogen nog steeds van de weg af zijn, geeft de weergave van de dynamische
omgevingssimulatie (ESD) onmiddellijk een waarschuwing weer, of "Pilot staat op het punt te worden
afgesloten" of "Neem onmiddellijk de controle over de auto over of Pilot staat op het punt te worden
afgesloten", en blijft u hieraan herinneren door middel van waarschuwingsgeluiden.
Wanneer het systeem detecteert dat u uw handen voortdurend niet aan het stuurwiel hebt en u
uw ogen voortdurend niet op de weg hebt gericht, zal de weergave van de dynamische omgevingssimulatie
(ESD) "Actieve noodstop (EAS) is geactiveerd. De auto zal spoedig stoppen." weergeven en u door middel
van waarschuwingsgeluiden hieraan herinneren, vergezeld van een gesproken melding van NOMI "De auto
stopt nu." met dubbelknipperende richtingaanwijzers.
Wanneer het systeem detecteert dat u uw handen aan het stuurwiel hebt en u uw ogen op de weg
hebt gericht, gaat de waarschuwing uit.
Een veilige afstand handhaven
Wanneer de weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) een waarschuwing weergeeft. Dit
betekent dat een risico van een aanrijding bestaat omdat u geen veilige afstand aanhoudt uitgaande van de
maximale vertraging die beschikbaar is voor de LCC. U moet onmiddellijk de controle over het rempedaal en
het stuurwiel overnemen om de snelheid en de rijrichting van de auto te controleren.
Waarschuwing如您发现危险,切勿等待该警示出现再采取行动,请立刻接管车辆。
Als u een gevaarlijke situatie tegenkomt, wacht dan nooit tot een waarschuwing wordt
weergegeven voordat u actie onderneemt. Neem onmiddellijk de auto over.
Kennisgeving optrekken
De LCC (Pilot) stopt de auto als de voorligger stopt:
Als de voorligger optrekt, zal de LCC (Pilot) hem volgen en de auto actief doen optrekken.
Let altijd goed op de omgeving om aanrijdingen te voorkomen.
Als de auto langer dan 5 seconden is gestopt omdat de voorligger is gestopt, zal het u door
middel van waarschuwingsgeluiden eraan herinneren voordat hij de voorligger weer gaat volgen.
Wanneer uw auto langer dan 5 seconden is gestopt omdat de voorligger is gestopt, en het
systeem obstakels vóór u detecteert die het rijden kunnen beïnvloeden, geeft de weergave van de
dynamische omgevingssimulatie (ESD) "De voorligger begint te rijden" weer. U moet het volgen van de
voorligger opnieuw activeren door aan de linkerkant van het stuurwiel op de Omhoog-knop te drukken of
het gaspedaal in te trappen nadat u de omgeving hebt gecontroleerd.
Na ongeveer 5 minuten wordt de LCC (Pilot) gedeactiveerd en wordt in plaats daarvan de
elektrische parkeerrem ingeschakeld.
Nadat de LCC (Pilot) de auto heeft gestopt omdat de voorligger is gestopt, zal deze de auto pas
doen optrekken wanneer de afstand tot de voorligger meer dan 4 meter bedraagt.
Bevestigingsmethode
Eenmaal geactiveerd, wanneer de auto nieuwe maximumsnelheidsborden detecteert, zal het u vragen
om handmatig te bevestigen dat de kruissnelheid wordt aangepast aan de nieuwe maximumsnelheid.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Intelligente snelheidassistent om deze functie in of uit te schakelen.
De intelligente snelheidassistent is slechts een aanvulling op, en geen vervanging van, uw
visuele waarneming. Vertrouw nooit alleen op de maximumsnelheidsinformatie die wordt herkend door de
verkeersbordenherkenning.
Wanneer de rijsnelheid van de auto hoger is dan de maximumsnelheid van de weg, word u
visueel gewaarschuwd voor een snelheidsoverschrijding.
De intelligente snelheidassistent is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle
verkeers-, weers- en wegsituaties. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om zijn
aandacht bij de verkeers- en wegomstandigheden te houden en te beslissen of hij intelligente
snelheidassistent wil gebruiken.
De intelligente snelheidassistent werkt niet bij complexe wegomstandigheden, zoals op-
en afritten.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan de
toepasselijke verkeerswetten en -regels.
De intelligente snelheidassistent combineert de maximumsnelheidsinformatie van de kaart
en de camera om de maximumsnelheidsinformatie weer te geven op het digitale instrumentenpaneel. Er
wordt geen maximumsnelheidsinformatie weergegeven als geen informatiebron voor de maximumsnelheid
beschikbaar is.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de camera waardoor de prestaties van de LCC
(Pilot) worden beïnvloed of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de radar waardoor de prestaties van de LCC
(Pilot) worden beïnvloed of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
De radars zijn verplaatst, worden belemmerd of zijn afgedekt met vuil, ijs, sneeuw, metalen
platen, tape, stickers, bladeren of andere materialen.
De radars of de omliggende gebieden zijn beschadigd door een aanrijding of krassen.
Extreem weer, zoals harde regen, sneeuw of mist, wat van invloed kan zijn op de prestaties
van de radar.
Als gevolg van de beperkingen van de radardetectiefuncties kunnen in zeer zeldzame en
specifieke situaties valse waarschuwingen optreden veroorzaakt door bepaalde metalen afrasteringen,
middenbermen, betonnen muren en andere soortgelijke objecten.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de LiDAR waardoor de prestaties van de LCC
(Pilot) worden beïnvloed of de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, kunnen ook de prestaties
van LiDAR beïnvloeden.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
De aanwezigheid van water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of
transparante wrapfolie of andere obstructies op de LiDAR-lens.
Rijden op natte of waterverzadigde wegen.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon.
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van snelwegen en verhoogde
wegen.
Alleen wanneer de auto aan de voorwaarden voldoet, genereert de LCC (Pilot) een reactie. De
onderstaande doelen worden mogelijk niet gedetecteerd of kunnen een reactie genereren, inclusief maar niet
beperkt tot:
Dwarsgeplaatste voertuigen
Motorfietsen, trikes
Sommige doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Voetgangers
Fietsen
Verkeerskegels
Dieren
Verkeerslichten
Muren
Barrières
Tegemoetkomend verkeer
Andere voorwerpen dan voertuigen
Sommige situaties kunnen leiden tot een late herkenning en reactie van de LCC (Pilot) omdat het
doel zich niet recht voor u bevindt. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De LCC (Pilot) reageert niet op een doel in een dode hoek van de sensor, zoals die op een
hoek of aan een zijkant van de auto.
Bij het naderen of omdraaien langs een weg, kunnen sommige doelen verkeerd worden
geselecteerd of overgeslagen, waardoor de auto onverwacht kan versnellen of vertragen.
Het doel kan worden verloren of de afstand tot het doel kan verkeerd worden ingeschat als
de auto op een helling rijdt. Bij heuvelafwaarts rijden kan de EAS de auto doen versnellen, waardoor
de kruissnelheid wordt overschreden.
Wanneer slechts een deel van de carrosserie van een voertuig in een naastgelegen rijstrook
voor uw auto gaat rijden (met name een groter voertuig zoals een bus, vrachtwagen, enz.), herkent de
functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u op tijd de controle over de auto
moet overnemen.
Wanneer uw auto plotseling achter de achterkant van het voertuig voor u gaat rijden, of een
ander voertuig plotseling voor de voorkant van uw auto gaat rijden of daarvandaan wegrijdt, herkent de
functie het doel mogelijk niet, waardoor deze niet goed reageert en u op tijd de controle over de auto
moet overnemen.
Deze functie kan uw auto doen versnellen ondanks dat u niet om acceleratie hebt
gevraagd of dat van plan was. Dit kan worden veroorzaakt door een verandering of verlies van een
gevolgd doel (met name tijdens een bocht of rijstrookwissel).
Deze functie kan uw auto doen remmen ondanks dat u niet om vertraging hebt gevraagd of
dat van plan was. Dit kan worden veroorzaakt door detectie van een verandering of verlies van een
voertuig, object of stationair doel in een aangrenzende rijstrook (met name tijdens een bocht of
rijstrookwissel).
Wanneer u een voorligger volgt en uw auto of de voorligger zijn huidige rijstrook
verlaat, kan de acceleratie door deze functie om veiligheidsredenen gedurende een bepaalde tijd
worden beperkt. U kunt het gaspedaal handmatig intrappen om uw auto over te nemen.
Deze functie kan niet in alle situaties garanderen dat het doel nauwkeurig wordt herkend.
Als u merkt dat de weergegeven "rijstrookmarkeringen" door de dynamische omgevingssimulatie niet
overeenkomen met de werkelijke situatie, rijdt u voorzichtig zodat u altijd de controle houdt over uw
auto. Dit is inclusief, maar niet beperkt tot:
Er rijdt wel een voertuig vóór de auto, maar het digitale instrumentenpaneel geeft het
doelvoertuig niet weer.
Er rijdt geen voertuig vóór de auto, maar het digitale instrumentenpaneel toont wel een
voertuig vóór de auto.
Tijdens het rijden onder speciale of complexe wegomstandigheden wordt het gebruik van de LCC
(Pilot) afgeraden, omdat deze de prestaties van de functie kunnen beïnvloeden of zelfs ervoor kunnen
zorgen dat de functie wordt gedeactiveerd. Dergelijke omstandigheden zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, snelwegen, wegen met
filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen.
Smalle wegen.
In- en uitgangen van tunnels.
Ongewone wegen.
Wegen zonder middenlijn.
In sommige situaties, als de auto te snel rijdt ten opzichte van een voorligger, heeft de LCC
(Pilot) mogelijk slechts een beperkte controle en is dan niet in staat om goed te reageren en een veilige
afstand aan te houden. Dergelijke situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Plotselinge bewegingen van een voorligger (zoals plotseling afslaan, versnellen, vertragen,
enz.)
Een ander voertuig komt plotseling voor uw auto rijden of rijdt daarvan weg.
Uw auto gaat plotseling achter een voorligger rijden.
Uw auto rijdt met hoge snelheid op een stilstaand of langzaam rijdend voertuig af.
Voldoende remkracht is mogelijk niet beschikbaar in situaties, inclusief maar niet beperkt tot:
De remfunctie werkt niet volledig (zoals wanneer de remonderdelen te koud, te heet, nat,
enz. zijn)
Verkeerd onderhoud aan de auto (buitensporige slijtage van de remmen of banden, abnormale
bandenspanning, enz.)
De auto rijdt op speciale wegen (zoals hellingopwaarts en -afwaarts, wegen met water erop,
modder, kuilen, ijs, sneeuw, enz.).
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het LCC (Pilot)-systeem. Veel factoren kunnen LCC
(Pilot)-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en
u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto.
Rijd voorzichtig.
Automatisch van rijstrook wisselen (ALC)
De Actieve rijstrookwisseling (ALC) is een subfunctie van de Rijstrookcentrering (LCC/Pilot) en
helpt bij het wisselen van rijstrook. Eenmaal ingeschakeld in Instellingen, zal het systeem de
rijstrookwisseling voltooien nadat de bestuurder de richtingaanwijzerhendel heeft bediend en wanneer aan
specifieke omgevings- en wegomstandigheden wordt voldaan.
De ALC is van toepassing op wegen waarop met hoge snelheid wordt gereden. De huidige en beoogde
rijstroken moeten goed verlicht zijn en duidelijke rijstrookmarkeringen hebben met ruimte om van rijstrook
te wisselen.
De ALC is van toepassing op wegen waarop met hoge snelheid wordt gereden. De huidige en beoogde
rijstroken moeten goed verlicht zijn en duidelijke rijstrookmarkeringen hebben met ruimte om van rijstrook
te wisselen.
De actieve rijstrookwisseling is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle verkeers-,
weers- en wegsituaties.
Om uw veiligheid te beschermen, moet u altijd uw aandacht bij de verkeers- en wegomstandigheden
houden en zelf beslissen of u de actieve rijstrookwisseling inschakelt. Wanneer u de actieve
rijstrookwisseling gebruikt, moet u altijd voorbereid zijn om de controle over de auto over te nemen als u
ontdekt dat de weg, het verkeer, de staat van de auto of een andere risicofactor het onveilig voor u maakt
om deze functie te gebruiken.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor het veilig wisselen van rijstrook, en moet u
houden aan de geldende verkeerswetten en -regels.
ALC inschakelen/uitschakelen
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijhulp
> Actieve rijstrookwisseling om deze functie in of uit te schakelen.
Gebruiksvoorwaarden voor de ALC:
De bestuurder heeft zijn handen aan het stuurwiel.
De LCC (Pilot) is ingeschakeld en werkt normaal.
De ALC is ingeschakeld en werkt normaal.
De sensor werkt goed en het detectiebereik is onbelemmerd.
De rijsnelheid is ongeveer 60 tot 130 km/u.
De huidige en beoogde rijstroken voldoen aan alle veiligheidsvoorwaarden om van rijstrook
te wisselen. Bijvoorbeeld:
De rijstrookmarkering aan de kant van de rijstrookwisseling is een onderbroken streep.
De bocht in de huidige en beoogde rijstroken is erg flauw.
De auto houdt een veilige afstand aan tot zijn voorliggers en achterliggers in de
huidige en beoogde rijstroken.
Er zijn geen waarschuwingen van de dodehoekdetectie en de rijstrookwisseling, en geen
andere actieve waarschuwingen voor de beoogde rijstrook.
De rijstrookmarkeringen aan beide kanten van de beoogde rijstrook zijn duidelijk.
Geen van de componenten van de ALC is defect en de auto voldoet aan alle
veiligheidsvoorwaarden. Bijvoorbeeld:
De bestuurder zit op zijn stoel en heeft zijn veiligheidsgordel bevestigd.
De auto staat in de vooruitrijstand (D) en alle portieren zijn gesloten.
De bestuurder trapt het rempedaal niet in.
De richtingaanwijzers werken.
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem
zijn niet geactiveerd.
Het inschakelen van de ALC-functie in Instellingen betekent niet dat de functie geactiveerd is.
Nadat voldaan is aan de gebruiksvoorwaarden, moet u een visuele controle uitvoeren om te
bevestigen dat de omgeving van de rijstrookwisseling veilig is en daarna de richtingaanwijzerhendel aan de
betreffende kant bedienen. Het systeem zal detecteren of u het stuurwiel met uw handen vast hebt.
Het systeem zal de ALC activeren om te helpen bij het wisselen van rijstrook als het
vaststelt dat voldaan wordt aan de voorwaarden voor het wisselen van rijstrook. Op dat moment wordt in
de weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) de rijstrookmarkering aan de betreffende kant
blauw weergegeven en gaat deze uit nadat de rijstrookwisseling met succes is uitgevoerd. Nadat de
rijstrookwisseling is voltooid, controleert u of de richtingaanwijzerhendel is teruggekeerd.
Het systeem zal een rijstrookwisseling niet uitvoeren als het detecteert dat niet wordt
voldaan aan de voorwaarden voor het wisselen van de rijstrook, waarna in de weergave van de dynamische
omgevingssimulatie (ESD) de rijstrookmarkering aan de betreffende kant rood wordt weergegeven.
U kunt vóór of tijdens het wisselen van rijstrook de richtingaanwijzerhendel in de
tegenovergestelde richting van de beoogde rijstrook bedienen. Wanneer de rijstrookwisseling wordt
beëindigd, stopt de richtingaanwijzer onmiddellijk met knipperen om de rijstrookwisseling te annuleren.
Wanneer de volgende situaties zich voordoen, wordt de rijstrookwisseling onderbroken en wordt u
op het digitale instrumentenpaneel en door middel van waarschuwingsgeluiden eraan herinnerd om de controle
over uw auto over te nemen:
De ALC detecteert een onveilige omgeving voor een rijstrookwisseling, zoals wanneer
waarschuwingen worden gegenereerd door de dodehoekdetectie of bij een rijstrookwisseling.
De Stuurassistent is uitgeschakeld, bijvoorbeeld wanneer de bestuurder het stuurwiel heeft
overgenomen, de rijstrookmarkeringen onduidelijk zijn en bij het nemen van buitensporig scherpe
bochten.
De Adaptieve cruisecontrol (ACC) en de Stuurassistent worden tegelijkertijd uitgeschakeld,
bijvoorbeeld wanneer op de knop is gedrukt en het rempedaal wordt ingetrapt.
Opgelet ALC 每次只能变换一个车道。
De actieve rijstrookwisseling kan slechts één rijstrook tegelijk wisselen.
Opgelet 夜晚若光线、视野不佳,车道线不清晰,可能无法完成辅助变道。
De actieve rijstrookwisseling wordt mogelijk niet voltooid als de verlichting of het zicht
's nachts slecht is of als de rijstrookmarkeringen onduidelijk zijn.
De actieve rijstrookwisseling kan door onvoorziene omstandigheden onverwacht worden
uitgeschakeld. U moet altijd uw aandacht houden bij de verkeersomstandigheden en de omgeving van de
weg, en altijd voorbereid zijn om de controle over de auto over te nemen.
U moet altijd voorafgaand aan en tijdens de rijstrookwisseling controleren of het veilig en
geschikt is om van rijstrook te wisselen. Houd er rekening mee dat actieve rijstrookwisseling niet kan
reageren op voetgangers, obstakels, tegenliggers, enz. Vertrouw niet op rijroutes die worden bepaald
door de actieve rijstrookwisseling. U draagt altijd zelf de eindverantwoordelijkheid voor het veilig
wisselen van rijstrook.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
De ALC voert een rijstrookwisseling uit.
De ALC breekt een rijstrookwisseling af of kan een rijstrookwisseling niet uitvoeren.
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient slechts ter illustratie en kan
de werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content die
wordt weergegeven door de ESD.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
Sommige situaties kunnen verhinderen dat de ALC een rijstrookwisseling voltooit of normaal
werkt, waardoor de bestuurder de controle over het stuurwiel op elk momentmoet kunnen overnemen. Deze zijn
inclusief, maar niet beperkt tot:
Navigeren door buitensporig scherpe bochten, zoals op- en afritten van snelwegen.
De rijstrookmarkeringen van de huidige rijstrook en de beoogde rijstrook zijn niet
duidelijk, zijn versleten, ontbreken, zijn doorsneden of liggen in de schaduw van andere voertuigen,
gebouwen of landschapselementen.
Geen rijstrookbelijning op een weggedeelte, zoals op niet-standaard wegen, kruispunten of
bouwterreinen.
Vaag afgetekende rijstrooklijnen, zoals op invoegstroken of uitvoegstroken, snelwegen,
kruispunten binnen de bebouwde kom of uitvoegstroken om linksaf te slaan.
Rijden op weggedeelten met speciale rijstrookmarkeringen, zoals snelheidsvertragende
markeringen en kanaliserende rijstrookmarkeringen.
Er zijn randen of andere hoogcontrast lijnen op de weg in plaats van rijstrookmarkeringen,
zoals naden in de weg of wegranden.
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden geïdentificeerd of worden onjuist
geïdentificeerd als gevolg van veranderingen in hoogte, zoals op een op-/aflopende weg;
De rijstrookmarkeringen kunnen niet worden herkend of worden niet correct herkend als
gevolg van het licht, zoals reflectie van de rijstrookmarkeringen veroorzaakt door fel licht, slecht
zicht of onvoldoende licht veroorzaakt door slecht weer en/of 's nachts.
De afstand tussen de rijstrookmarkeringen aan beide kanten van de huidige of beoogde
rijstrook is te breed of te smal.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de camera waardoor het onmogelijk is om de
rijstrookwisseling te voltooien. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De stand van de camera is veranderd.
De camera is afgedekt of wordt geblokkeerd. De cameralens is vervuild met allerlei vreemde
stoffen, zoals water, stof, microkrassen, olieslib, vuil, vegen, ijs of sneeuw.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel. Of het heldere licht hindert het zicht van de camera.
Verminderd detectievermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts of in een tunnel.
Lange schaduwen worden geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Uitlaatgassen, waternevel, sneeuw of stof dat wordt opgeworpen door een voorligger en op uw auto valt.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Navigeren op natte wegen.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van de radar waardoor het onmogelijk is om de
rijstrookwisseling te voltooien. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De radars zijn verplaatst, worden belemmerd of zijn afgedekt met vuil, ijs, sneeuw, metalen
platen, tape, stickers, bladeren of andere materialen.
De radars of de omliggende gebieden zijn beschadigd door een aanrijding of krassen.
Regen, sneeuw, mist, nevel en andere extreme weersomstandigheden kunnen de werking van de
radars belemmeren.
Als gevolg van de beperkingen van de radardetectiefuncties kunnen in zeer zeldzame en
specifieke situaties valse waarschuwingen optreden veroorzaakt door bepaalde metalen afrasteringen,
middenbermen, betonnen muren en andere soortgelijke objecten.
Sommige situaties kunnen leiden tot een fout van LiDAR waardoor de rijstrookassistent niet goed
werkt en de functie zelfs wordt uitgeschakeld. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, kunnen ook de prestaties
van LiDAR beïnvloeden.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
De aanwezigheid van water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ijs, sneeuw, gekleurde of
transparante wrapfolie of andere obstructies op de LiDAR-lens.
Rijden op natte of waterverzadigde wegen.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door de voorligger.
Oververhitting van de LiDAR veroorzaakt door langdurige blootstelling aan de zon.
Als gevolg van de beperking van de LiDAR-kenmerken, kunnen in zeldzame bijzondere gevallen
valse alarmen optreden voor de verkeersborden en botsbarrières op delen van snelwegen en verhoogde
wegen.
De ALC kan obstakels in beoogde en huidige rijstroken niet of verkeerd detecteren. U moet
altijd voorafgaand aan en tijdens de rijstrookwisseling controleren of het veilig en geschikt is om van
rijstrook te wisselen. De onderstaande doelen kunnen niet gegarandeerd worden geïdentificeerd en kunnen
een reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
Voertuigen die vanaf de zijkant kruisen
Motorfietsen, trikes
Sommige doelen zullen geen reactie genereren, inclusief maar niet beperkt tot:
De actieve rijstrookwisseling kan niet garanderen dat speciale voertuigen worden
herkend, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden. Bijvoorbeeld onder andere
voertuigen met obstakels aan de achterkant, voertuigen met onregelmatige vormen, voertuigen met
een verticaal oppervlak aan de achterkant onder een bepaalde hoogte en onbeladen
bedrijfsvoertuigen.
De actieve rijstrookwisseling kan verkeerde beslissingen nemen bij stilstaande of
langzaam rijdende voertuigen, met name 's nachts, zodat u extra voorzichtig moet rijden.
Het gebruik van de ALC wordt niet aanbevolen voor speciale of complexe wegomstandigheden,
waaronder maar niet beperkt tot:
Water, modder, kuilen, sneeuw, ijs, verkeersdrempels of obstakels op de weg.
Veel voetgangers, fietsers of dieren op de weg.
Wegen zonder middenlijn.
Complexe en variërend verkeersomstandigheden, zoals drukke kruisingen, snelwegen, wegen met
filevorming.
Slingerende wegen of scherpe bochten.
Wegen op hellingen omhoog of omlaag.
Hobbelige wegen, smalle wegen.
In- en uitgangen van tunnels.
Ongewone wegen.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het ALC-systeem. Veel factoren kunnen het
ALC-systeem verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Voorspellende snelheidsregeling (PSC)
De voorspellende snelheidsregeling (PSC) is een extra functie die de bestuurder ondersteunt door
de rijsnelheid in bochten te verlagen wanneer de rijhulpfunctie Adaptieve cruisecontrol (ACC) of
Rijstrookcentrering (LCC/Pilot) is geactiveerd.
Als de functie is ingeschakeld in Instellingen en de omgeving en wegomstandigheden aan bepaalde
eisen voldoen, helpt het systeem de auto te vertragen voordat deze de bocht inrijdt en beperkt hij de
rijsnelheid door de hele bocht heen. Na de bocht wordt de door de gebruiker ingestelde kruissnelheid hervat.
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Rijhulp >
Voorspellende snelheidsregeling en schakel deze functie in of uit.
Als het systeem detecteert dat aan de omgeving en de omstandigheden wordt voldaan en de
ingestelde snelheid voor de ACC of LCC (Pilot) hoger is dan aanbevolen om veilig en comfortabel door de
aanstaande bocht te rijden, grijpt de PSC in door de rijsnelheid geleidelijk te verlagen. Op dit moment
geeft de Weergave van de dynamische omgevingssimulatie de PSC-activeringsfunctie aan door het pictogram te
volgen
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie dient uitsluitend ter illustratie en kan de
echte verkeerssituatie niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de inhoud die wordt weergegeven in
de weergave van de dynamische omgevingssimulatie, bijvoorbeeld als geen rijstrookmarkeringen worden
gedetecteerd.
Beoogd gebruik
De PSC is een rijhulpfunctie zoals de Adaptieve cruisecontrol of de Rijstrookcentrering. Daarom
is de functie voornamelijk ontworpen voor de volgende scenario's:
Snelwegen, autowegen en andere hoofdwegen
Gebruiken en volgen van de navigatie aan boord
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor een veilige rijsnelheid.
OpgeletPSC驾驶员始终有责任选择安全的行车速度,并遵守现行的交通法规。
De bestuurder draagt altijd de verantwoordelijkheid om een veilige rijsnelheid te kiezen en
zich te houden aan de geldende verkeerswetten en -regels.
PSC biedt mogelijk beperkte of geen hulp in de volgende situaties, inclusief maar niet beperkt
tot:
Bochten met een buitensporige kromming, zoals op- en afritten van snelwegen.
Wanneer de positie van de auto niet kan worden bepaald door het navigatiesysteem.
Wanneer de sensoren geblokkeerd worden of vuil zijn.
In extreme weersomstandigheden, inclusief maar niet beperkt tot regen, sneeuw, mist en
nevel.
Weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD)
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) kan de buitenomgeving, die door de auto in
real time wordt gemonitord, weergeven op het digitale instrumentenpaneel, inclusief overige elementen van
het verkeer, zoals rijstrookmarkeringen.
De controlelampjes op het digitale instrumentenpaneel die betrekking hebben op de status van de
rijhulpfuncties zijn de volgende:
Weergegeven pictogram op het instrumentenpaneel
Beschrijving
ACC beschikbaar maar niet geactiveerd
ACC geactiveerd
ACC activering mislukt
LCC/Pilot beschikbaar maar niet geactiveerd
LCC/Pilot geactiveerd
LCC/Pilot activering mislukt
NOP+ beschikbaar maar niet geactiveerd
NOP+ geactiveerd
NOP+ activering mislukt
Waarschuwing动态环境模拟显示仅供参考,无法替代您的目视检查。
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) dient uitsluitend ter raadpleging
en is geen vervanging van uw visuele waarneming. Vertrouw tijdens het rijden niet alleen op de
weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD).
Aangezien het detectiebereik van de camera's en sensoren die gebruikt worden voor de
weergave van de dynamische omgevingssimulatie (ESD) beperkt is, en de weg- en weersomstandigheden
nadelige effecten kunnen hebben op de detectie, dient u altijd voorzichtig te rijden.
Opgelet动态环境模拟显示仅作示意,并不能完全反映真实的交通状况。
De weergave van de dynamische omgevingssimulatie dient slechts ter illustratie en kan de
werkelijke verkeersomstandigheden niet volledig weergeven. Vertrouw daarom niet op de content
weergegeven door de dynamische omgevingssimulatie.
Als rijhulpfunctie kan de weergave van de dynamische omgevingssimulatie niet reageren op
alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden, en niet in alle gevallen voertuigen detecteren. Het kan
ineffectief, ongeschikt of te laat zijn als gevolg van een aantal factoren.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden en moet zich houden aan de
geldende verkeersregels en verkeerswetten.
De ESD is mogelijk niet altijd in staat om diverse voorwerpen, voertuigen, fietsers of
voetgangers te detecteren, en ook niet om alle omstandigheden van de omgeving weer te geven. De weergave kan
fouten bevatten. Sommige situaties kunnen leiden tot een fout of beperkingen van de ESD, inclusief maar niet
beperkt tot:
Verandering van de stand van de camera.
Geblokkeerde of vuile camera.
Verminderd herkenningsvermogen als gevolg van een slecht verlichte omgeving, zoals tijdens
ochtendgloren of avondschemering, 's nachts, in een tunnel, enz.
Plotselinge veranderingen in de helderheid van de omgeving, zoals bij het in- en uitrijden
van een tunnel.
Grote schaduwen geworpen door gebouwen, landschappen of grote voertuigen.
Blootstelling van de camera aan recht of schuin invallend zonlicht.
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel.
Uitlaatgassen, spatwater, sneeuw of stof opgeworpen door een voorligger en neerkomt op uw
auto.
Water, stof, microkrassen, olieresten, vuil, ruitenwisser, ijs, sneeuw, enz. op de voorruit
vóór de camera.
Natte wegen.
De camera is onscherp of defect.
De auto rijdt op een weg met scherpe bochten of een weg in slechte staat.
Een soort voorwerp wordt verkeerd voorgesteld als een ander soort voorwerp.
Weegave van een voorwerp in een verkeerde richting of op een verkeerde afstand.
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle
omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de normale werking van de ESD. Veel factoren kunnen de ESD
verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren
op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd voorzichtig.
Parkeercamera en parkeerassistent
Tijdens het rijden op lage snelheden controleert de auto de omgeving met behulp van
ultrasoonsensoren. Tijdens het parkeren zal uw auto u waarschuwen door middel van waarschuwingsgeluiden en
beelden afhankelijk van de afstand tussen obstakels en de voorkant of achterkant van uw auto.
Afstandsbereik tussen auto en obstakel
Frequentie van het waarschuwingsgeluid
Kleur waarschuwingsboog
1,2 - 1,5 m
Geen
Wit
0,9 - 1,2 m
0, 1, 2 keer per seconde
Wit
0,6 - 0,9 m
0, 2, 3 keer per seconde
Oranje
0,3 - 0,6 m
3, 4, 5 keer per seconde
Oranje
Minder dan 0,3 m
Pieptonen met hoge frequentie
Rood
Opgelet爱车前方和后方报警区域不超过1.5 米。
De waarschuwingszones voor en achter de auto reiken tot een afstand van 1,5 meter.
Waarschuwing 泊车辅助提示仅供参考,无法替代您的目视观察。
De waarschuwing van de parkeerassistent dient uitsluitend ter raadpleging en is geen
vervanging van uw visuele waarneming.
De waarschuwing van de parkeerassistent is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle
verkeers-, weers- en wegsituaties. Om uw veiligheid te beschermen, moet u altijd uw aandacht bij de
verkeers- en wegomstandigheden houden en zelf beslissen of u de waarschuwing van de parkeerassistent
inschakelt.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan de
geldende verkeerswetten en -regels.
De parkeercamera inschakelen
U kunt de parkeercamera op de volgende manieren inschakelen:
Veeg op het middendisplay op de hoofdinterface naar rechts om de interface Snelle toegang
weer te geven en tik op het pictogram Surroundweergave om de
surroundweergave te openen.
Open op het middendisplay het applicatiecentrum en tik op Parkeren om de geheugenweergave te openen (surroundweergave of weergave van
twee beelden).
Zet de auto in de achteruitrijstand (R) en open de geheugenweergave (surroundweergave of
weergave van twee beelden).
Nadat u de aangepaste functie van de midden-knop aan de rechterkant van het stuurwiel hebt
ingesteld op Surroundweergave, houdt u de knop ingedrukt om de
surroundweergave te activeren.
Wek NOMI, schakel met uw stem Parkeren in en open de
surroundweergave.
U kunt op de interface van de parkeercamera op het pictogram Geluid tikken en ervoor kiezen om het waarschuwingsgeluid uit te schakelen.
Het wordt aanbevolen om het waarschuwingsgeluid van de parkeerassistent alleen uit te
schakelen als dit duidelijk niet nodig is voor omgeving. Als u het waarschuwingsgeluid van de
parkeerassistent handmatig uitschakelt, accepteert u de verantwoordelijkheid voor alle risico's
die hiermee gepaard gaan.
De parkeercamera wordt automatisch uitgeschakeld wanneer de parkeerstand (P) wordt
geselecteerd of wanneer de rijsnelheid hoger is dan 16 km/u.
Als de auto niet in de achteruitrijstand (R) staat, kunt u de parkeercamera ook
handmatig uitschakelen door met uw vingers over het middendisplay te vegen of door op de knop OFF
(Uit) te tikken op de gebruikersinterface.
De ultrasonische sensoren kunnen onder de volgende omstandigheden beperkt werken, wat leidt
tot berichten zoals "Storing parkeerradar voor", "Storing parkeerradar achter" of "Storing
parkeerradar". Deze omstandigheden zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Een of meer ultrasonische sensoren zijn beschadigd, verkeerd geplaatst of afgedekt
(bijvoorbeeld door modder of ijs).
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist of nevel, die de sensoren
beïnvloeden.
Interferentie door elektrische apparaten of uitrusting die verstoringen kunnen
veroorzaken, welke de sensoren beïnvloeden.
Als gevolg van de eigenschappen van ultrasoonsensoren kunnen deze in bepaalde situaties een
vals alarm genereren. Deze valse alarmen houden vanzelf op nadat de wegomstandigheden zijn veranderd
en hebben geen invloed op het rijden. Dergelijke situaties zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Ruwe asfalteerde wegen, betonwegen, kasseienwegen, waterverzadigde wegen en andere
oneffen ondergronden
Inductielussen en soortgelijke apparatuur die in het wegdek zijn aangebracht
Interferentie veroorzaakt door grote voertuigen, bouwmachines en andere apparatuur in
de buurt
De ultrasonische sensoren kunnen beperkingen hebben bij het detecteren van obstakels met
een geringe hoogte, obstakels die vanaf boven of vanaf de zijkanten van de auto komen, smalle
voorwerpen, en andere voorwerpen, inclusief maar niet beperkt tot de volgende. Het is cruciaal dat u
altijd uw aandacht houdt bij de omgeving. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot persoonlijk letsel
of schade aan eigendommen:
Voetgangers, kinderen, dieren.
Geactiveerde automatisch inzinkbare palen, lage stenen kolommen, cilindrische
voorwerpen, dunne stangen, scherpe voorwerpen en oneffen ondergronden.
Hoogtebeperkende portalen, palen of constructies boven de weg.
Obstakels aan de zijkanten van de auto die aanrijdingen of krassen kunnen veroorzaken.
Fietsen, hoeken van muren, randen van slagbomen van parkeerterreinen, enz.
Interface van de parkeercamera
De parkeercamera bestaat uit twee interfaces: surroundweergave en weergave van twee beelden.
Tik op de knop in de surroundweergave om te wisselen tussen beide interfaces.
Knop
Functie
Schakel over naar de weergave van twee beelden.
Schakel over naar de surroundweergave.
Snelle toegang.
Schakel over naar de hubweergave.
Weergave van de parkeercamera.
Nadat de interface voor weergave van twee beelden is geopend, kunt u veranderen naar de
weergave voorkant of achterkant door te schakelen tussen de vooruitrijstand (D) en de achteruitrijstand
(R), en kunt u overschakelen tussen de verschillende weergaven door linksonder op het middendisplay op
3D-weergave, weergave voorkant, weergave achterkant, hubweergave linker- en rechterkant, hubweergave
voorkant en hubweergave achterkant te tikken.
In de 3D-weergave kunt u de weergavehoek aanpassen door met één vinger te vegen, de zoomafstand
aanpassen door met twee vingers te zoomen, en de weergavehoogte aanpassen door omhoog en omlaag te vegen
met twee vingers.
De helderheid van de parkeercamera aanpassen
Automatisch aanpassen
Tik op de interface van de parkeercamera op "Snelle toegang", ga naar "Helderheid" en selecteer
vervolgens "AUTO". De helderheid van het middendisplay kan automatisch worden aangepast aan de hand van de
helderheid van de omgeving.
Handmatig aanpassen
Tik op de interface van de parkeercamera op "Snelle toegang", ga naar "Helderheid" en verschuif
vervolgens de helderheidsregelaar om de helderheid van het middendisplay handmatig aan te passen.
Dynamisch stuuraanzicht
Ga op het middendisplay naar het applicatiecentrum, tik op Parkeren en schakel in de parkeerinstellingen Dynamisch
stuuraanzicht in.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, zal de weergavehoek van de beelden bij vooruit- en
achteruitrijden worden aangepast aan de hand van de draaiing van het stuurwiel om bestuurders te helpen
een breder gezichtveld te bieden en veiliger te parkeren.
Dynamisch transparant chassis
Dynamisch transparant chassis verwijst naar een transparant effect dat kan worden weergegeven,
na technische bewerking van de beelden van de weg die van tevoren door de camera zijn opgenomen terwijl de
auto rijdt, en gezonden naar het middendisplay zodat de wegomstandigheden in de auto kunnen worden
bekeken.
U kunt deze functie inschakelen bij de instellingen op de interface van de parkeercamera. Nadat
Dynamisch transparant chassis is ingeschakeld, kan de doorzichtigheid van het automodel tijdens het rijden
worden aangepast aan vier opties: Ondoorzichtig, Laag, Gemiddeld en Hoog.
Het dynamisch transparante chassis kan mogelijke omgevingsveranderingen onder het chassis
niet detecteren wanneer het voertuig stilstaat. Rijd voorzichtig en let altijd op uw omgeving om
schade aan het voertuig te voorkomen.
Dynamische dode hoek
Door de relatieve positionering van de camera's en de carrosserie van de auto is er een
dynamisch dodehoekbereik van 20 centimeter rond het model van uw auto in de surroundweergave. Let tijdens
het parkeren op de werkelijke omgeving van uw auto.
De dode hoek rondom de auto die in de surroundweergave wordt getoond, dient uitsluitend ter
raadpleging en is geen vervanging van uw visuele waarneming.
U moet altijd uw aandacht bij de verkeers- en wegomstandigheden houden en uw auto parkeren
terwijl de veiligheid is gegarandeerd.
Als gevolg van de aanwezigheid van dode hoeken worden sommige lage objecten dichter bij de
auto mogelijk niet volledig weergegeven. Let hierop en rij voorzichtig.
Geavanceerde, schakelvrije parkeerassistent met fusion (S-APA
met Fusion)
De geavanceerde, schakelvrije parkeerassistent met fusion (S-APA met Fusion) maakt gebruik van
surroundweergavecamera's en ultrasoonsensoren om markeringen op de grond of parkeerplekken tussen twee
voertuigen te detecteren om hulp bij het achteruit parkeren te kunnen bieden.
De S-APA met Fusion ondersteunt haaks parkeren, fileparkeren en schuin parkeren, maar ondersteunt
niet parkeren in driedimensionale parkeerplaatsen.
Opgelet为保证该功能的正常和安全运行,在使用该功能过程中,请务必全程系好安全带。
Om verzekerd te zijn van de normale en veilige werking van deze functie, dient u uw
veiligheidsgordel te dragen tijdens het gebruik van deze functie.
De prestaties van SAPA zijn afhankelijk van het detectie- en herkenningsvermogen van de
surround-view-camera en de ultrasoonsensor.
Gebruik SAPA niet als een van de linker- en rechterzijspiegels, surround-view-camera of
ultrasonische sensor beschadigd is of in een abnormale stand staat.
Let met name goed op de aanwezigheid van voetgangers, kinderen, dieren en dunne, puntige,
korte, hangende en andere obstakels in de buurt van uw auto die door ultrasoonsensoren slechts beperkt
worden gedetecteerd, zoals automatisch inzinkbare palen, lage stenen kolommen, verkeerskegels, lage
paaltjes, dunne stangen, scherpe voorwerpen, hoeken van muren en randen van slagbomen van
parkeerterreinen.
SAPA is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle verkeers-, weers-, weg- en
verlichtingssituaties.
Om uw veiligheid te beschermen, moet u altijd uw aandacht bij de verkeers- en
wegomstandigheden houden en zelf beslissen of u SAPA inschakelt.
Wanneer u SAPA gebruikt, moet u altijd voorbereid zijn om de controle over de auto over te
nemen als u ontdekt dat de weg, het verkeer, de staat van de auto of een andere risicofactor het
onveilig voor u maakt om deze functie te gebruiken. U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor
veilig parkeren, en moet u houden aan de geldende verkeerswetten en -regels.
S-APA met Fusion inschakelen
De S-APA met Fusion parkeert de auto als volgt:
Zoeken naar een parkeerplaats:
Handmatig zoeken naar een parkeerplaats: Schakel over naar de interface voor weergave
van twee beelden en open Zoeken naar een parkeerplaats. Rijd langzaam vooruit met een snelheid
lager dan 16 km/u en stop nadat het digitale instrumentenpaneel of het middendisplay aangeeft dat
een parkeerplaats is gevonden. Houd de rem vast, controleer en kies een veilige en geschikte
parkeerplaats.
Automatisch zoeken naar een parkeerplaats: Als aan de systeem- en wegomstandigheden
wordt voldaan, rijdt u langzaam vooruit met een snelheid lager dan 16 km/u. Nadat een
parkeerplaats is gevonden in de achtergrond, wordt de knop Parkeerassistent weergegeven op de interface
Kaart. Tik op de knop en stop de auto aan de hand van de tekstmelding op de interface. Houd de rem
vast, controleer en kies een veilige en geschikte parkeerplaats.
Parkeren: Kies een veilige en geschikte parkeerplaats en volg de instructies op het
middendisplay om de auto de parkeermanoeuvres te laten uitvoeren. Blijf de omgeving controleren om er
zeker van te zijn dat de auto veilig wordt geparkeerd.
Parkeren voltooid: De interface voor weergave van twee beelden meldt "Parkeren voltooid".
De details zijn als volgt:
Zoeken naar een parkeerplaats
Voordat de auto naar een parkeerplaats gaat zoeken, moet aan de volgende voorwaarden zijn
voldaan:
De rijsnelheid is lager dan 16 km/u.
De auto staat in de vooruitrijstand (D) of de achteruitrijstand (R).
Alle portieren zijn gesloten.
De bestuurder zit op de bestuurdersstoel.
De ACC of LCC is uitgeschakeld.
De ultrasoonsensoren en surroundweergavecamera's werken correct en hebben een duidelijk
zicht.
Er is geen systeemstoring.
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem
zijn niet geactiveerd.
Het tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem zijn ingeschakeld.
Niet beschikbaar in de ECO+-modus.
Als aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, kunt u Zoeken naar een parkeerplaats in
gang zetten op één van de volgende manieren:
Als de parkeercamera is uitgeschakeld, spreekt u een commando uit, zoals "Ik wil
parkeren" of "Parkeer de auto" zodat NOMI ontwaakt, waardoor de interface voor weergave van twee
beelden wordt geopend en Zoeken naar een parkeerplaats wordt geactiveerd.
Veeg op het middendisplay op de hoofdinterface naar rechts om de pagina Snelle toegang
weer te geven en tik op Parkeerassistent, geef de interface voor
weergave van twee beelden weer en open Zoeken naar een parkeerplaats.
Zet de auto in de achteruitrijstand (R), geef de interface voor beelden weer en tik in
de linkerbovenhoek op de knop om Zoeken naar een parkeerplaats te openen.
Tik op de parkeercamera om de interface van de surroundweergave te openen, tik in de
linkerbovenhoek op de knop om Zoeken naar een parkeerplaats te openen.
Nadat Zoeken naar een parkeerplaats is ingeschakeld, houdt u de auto op een afstand van 0,5
tot 1,5 meter van de beoogde parkeerplaats en rijdt u langzaam naar voren met een snelheid lager dan
16 km/u om te zoeken naar een parkeerplaats.
Als tijdens het zoeken naar een parkeerplaats op het scherm een witte "P" wordt weergegeven
naast de linker- of rechterkant van uw auto, betekent dit dat het systeem een parkeerplaats heeft
gevonden aan de betreffende kant. Als aan beide kanten een "P" wordt weergegeven, betekent dit dat het
systeem een parkeerplaats heeft gevonden aan beide kanten.
Stop de auto op dat moment, houd de rem vast en controleer of de parkeerplaats veilig en
geschikt is. Als meerdere parkeerplaatsen zijn gevonden, kunt u handmatig de gewenste parkeerplaats
selecteren op de interface voor weergave van twee beelden.
Opmerking开始搜索车位后,若爱车挂入 R 挡并后退,车位搜索将保持。
Als u na het starten van het zoeken naar een parkeerplaats de auto in de
achteruitrijstand (R) zet en achteruit rijdt, blijft het zoeken naar een parkeerplaats actief.
Opgelet若车速大于约16 公里/小时,车位搜索会退出。
Als de snelheid van het voertuig hoger is dan 16 km/u, wordt het zoeken naar een
parkeerplaats geannuleerd.
Opgelet若搜索车位时,车辆前进方向与道路方向偏角过大,会影响最终泊车的效果。
Bij het zoeken naar een parkeerplaats wordt het uiteindelijke parkeerresultaat
beïnvloed als de hoek tussen de voorwaartse richting van de auto en de richting van de weg te
groot is.
Parkeerplaatsen in smalle doorgangen of smalle parkeerplaatsen worden mogelijk niet
geselecteerd als parkeerplaats omdat ze niet de vereiste manoeuvreerruimte bieden.
SAPA biedt geen ondersteuning voor het inschakelen van het zoeken naar een
parkeerplaats en het parkeren van de auto binnen een parkeerplaats.
De geavanceerde, schakelvrije parkeerassistent met fusion kan worden gebruikt om het
barrièrevrij-bord van de parkeerplaats te identificeren. Na succesvolle identificatie zal de
barrièrevrije parkeerplaats het bijbehorende pictogram in de linkeronderhoek van de interface van
de parkeerplaats weergeven. Momenteel wordt de identificatie van barrièrevrij-borden die zich niet
binnen parkeerplaatsen bevinden, zoals metalen borden en tekstborden op een paal, niet
ondersteund. Bovendien kan dit type parkeerplaats verkeerd worden geïdentificeerd. Selecteer een
parkeerplaats aan de hand van de werkelijke situatie.
U moet altijd controleren of en bevestigen dat de parkeerplaatsen die door het
systeem worden gevonden veilig zijn en geschikt zijn om te parkeren. Vertrouw niet op SAPA om
een geschikte parkeerplaats te vinden.
Gebruik deze functie niet op snelwegen en stedelijke hoofdwegen.
Gebruik deze functie niet als de aanhangwagenmodus is ingeschakeld.
Het systeem kan per abuis identificeren parkeerplaatsen langs wegen, ingangen,
struiken en andere plaatsen. Beoordeel zelf de geschiktheid van de parkeerplaats.
SAPA kan niet bepalen of een gevonden parkeerplaats toegestaan is. Controleer of
een parkeerplaats toegestaan is voordat u de parkeerprocedure in gang zet.
Parkeren
Selecteer een veilige en geschikte parkeerplaats, laat het stuurwiel en rempedaal los
overeenkomstig de tekstmeldingen op de interface, en start S-APA met Fusion. Tijdens de
parkeerprocedure, wordt ter referentie op de interface de huidige versnelling en de resterende lengte
van de route in deze versnelling weergegeven. Blijf de omgeving controleren om de veilig tijdens het
parkeren te waarborgen.
Na het selecteren van een parkeerplaats, kunt u deze selectie opheffen door nogmaals op die
parkeerplaats te tikken voordat u het rempedaal hebt losgelaten.
Als de auto in de parkeerstand staat, wordt op het digitale instrumentenpaneel de "P" naast
de linker- of rechterkant van de auto groen.
Opgelet请在车辆提示“请松开刹车和方向盘”后,再释放制动踏板,以免泊车功能退出,车辆后退。
Laat het rempedaal pas los nadat de auto de prompt "Laat het rempedaal en stuurwiel
los" weergeeft om te voorkomen dat de parkeerfunctie wordt verlaten waardoor de auto achteruit
rijdt.
Voordat u het rempedaal loslaat, verzekert u zich ervan dat uw handen en armen buiten
het gebied en draaibereik van het stuurwiel zijn om letsel door het snel draaien ervan te
voorkomen. Wees altijd voorbereid om op het rempedaal te trappen om de functie te onderbreken of
de auto over te nemen.
Het gebruik van SAPA in kleine ruimtes beperkt het vermogen van de sensoren om de
locatie van obstakels nauwkeurig te detecteren, waardoor het risico van schade aan de auto of
omliggende objecten kan toenemen.
Als verantwoordelijke persoon voor de rijveiligheid moet u voortdurend op de omgeving
van de auto letten en de veiligheid tijdens de parkeerprocedure garanderen, en moet u voorbereid
zijn om op elk moment de controle over de auto over te nemen. U moet met name letten op
voetgangers, kinderen, dieren en dunne, puntige, korte, hangende en andere obstakels die door
ultrasoonsensoren slechts beperkt worden gedetecteerd.
Elke toevoeging aan of wijziging van het stuurwiel verhoogt het risico tijdens parkeren
en kan ertoe leiden dat SAPA niet werkt of niet werkt zoals verwacht. Dergelijke toevoegingen of
wijzigingen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, het monteren van een lederen stuurwielhoes, het
wijzigen van het stuurwiel of het contragewicht, enz.
Het systeem toont alleen parkeerplaatsen die beschikbaar zijn om te parkeren. Of het
kan parkeren hangt niet alleen af van de grootte van een parkeerplaats, maar ook van de omgeving.
Als u tijdens het parkeren plotseling een obstructie rond de auto opmerkt, neemt u de auto over
omdat het systeem mogelijk niet op tijd de auto tot stilstand kan brengen.
Parkeren voltooid
De auto staat goed geparkeerd als op de interface voor weergave van twee beelden de melding
"Parkeren voltooid" wordt weergegeven, en op het digitale instrumentenpaneel de "P" naast de linker-
of rechterkant van de auto groen is.
Na het parkeren moet u mogelijk de positie van de auto nog verder aanpassen om er zeker van
te zijn dat de auto zo goed mogelijk geparkeerd staat.
Voordat u uitstapt verzekert u zich ervan dat de elektrische parkeerrem is ingeschakeld en
de auto in de parkeerstand (P) staat.
Opgelet 受周围环境影响,系统可能会提前完成泊车,需要您酌情调整车辆位置。
Als gevolg van de omgeving kan het systeem het parkeren voortijdig afronden. Corrigeer de
positie van uw auto als dat nodig is.
Parkeren pauzeren
Tijdens het parkeren met behulp van de S-APA met Fusion, kunt u het rempedaal licht intrappen
om de auto te vertragen zonder dat de functie wordt uitgeschakeld. Pas nadat u het rempedaal ingetrapt
blijft houden totdat de snelheid is verlaagd tot 0 km/u, wordt de functie gepauzeerd. Ook als tijdens het
parkeren het gaspedaal wordt ingetrapt, wordt de parkeerprocedure gepauzeerd.
Als u actief het stuurwiel stoort, wordt het parkeren gepauzeerd.
Storen betreft, maar is niet beperkt tot, het loodrecht achteruit inrijden in een parkeerplaats
met de S-APA met Fusion ingeschakeld. Als het systeem een veiligheidsrisico detecteert of oordeelt dat een
parkeerresultaat niet kan worden gegarandeerd, zal het systeem het parkeren pauzeren en u vragen of u wilt
doorgaan met parkeren.
Nadat het parkeren is gepauzeerd, controleert u de omgeving om er zeker van te zijn dat het
veilig is om door te gaan met parkeren. Als dat het geval is, laat u het rempedaal los en tikt u op het
middendisplay op de knop "Parkeren hervatten" om de S-APA met Fusion opnieuw te activeren.
Opgelet若泊车过程中暂停次数过多,会影响最终泊车的效果。
Te veel onderbrekingen tijdens de parkeerprocedure zullen het uiteindelijke parkeerresultaat
negatief beïnvloeden.
S-APA met Fusion uitschakelen
U kunt de parkeerprocedure handmatig uitschakelen op de volgende manieren. Neem de controle
over de snelheid en rijrichting van uw auto over nadat u S-APA met Fusion actief hebt uitgeschakeld:
Trap het rempedaal in kies een andere versnellingsstand.
Als S-APA met Fusion is gepauzeerd, tikt u op de knop "Parkeren stoppen" op de interface
voor weergave van twee beelden.
Verlaat actief de interface voor weergave van twee beelden.
Bovendien, als de S-APA met Fusion is ingeschakeld, zal in de volgende situaties de in
uitvoering zijnde parkeerprocedure worden gestopt, waardoor u op tijd de controle over de auto moet
overnemen:
De auto staat te dicht bij een obstakel.
De bagageruimte voorin, de achterklep of een portier is geopend.
De elektrische parkeerrem is ingeschakeld.
Het antiblokkeerremsysteem, tractieregelsysteem en voertuigstabiliteitsregelsysteem zijn
geactiveerd.
De bestuurder heeft zijn stoel verlaten.
De S-APA met Fusion is gedurende langer dan 30 seconden gepauzeerd.
Te veel aanpassingen naar voren en achteren.
De hele parkeerprocedure duurt te lang
Systeemstoring
Als S-APA met Fusion op abnormale wijze wordt uitgeschakeld, wordt op het digitale
instrumentenpaneel de "P" naast de linker- of rechterkant van de auto rood.
Voorzorgsmaatregelen en beperkingen
De S-APA met Fusion werkt mogelijk niet normaal wanneer de auto onder de volgende
wegomstandigheden rijdt, inclusief maar niet beperkt tot:
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer het wegdek dwars of in de lengterichting
op-/afloopt. Het is alleen ontworpen voor gebruik op een wegdek zonder helling.
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer het wegdek oneffen is of er trapsgewijze
verhogingen in de weg zitten. Het is alleen ontworpen voor gebruik op horizontale wegen.
Schakel de S-APA met Fusion niet in als er water, modder, kuilen, ijs, sneeuw,
verkeersdrempels en obstakel op de weg zijn.
De wegrand is gemaakt van speciaal materiaal en kan niet worden gedetecteerd. Bij verkeerd
parkeren bestaat de kans dat de banden en velgen van de auto beschadigd raken door de wegrand en moet
u onmiddellijk de controle over de auto overnemen.
Als het wegdek dwars of in de lengterichting sterker op-/afloopt dan het ondersteunde
bereik, kan niet worden gegarandeerd dat S-APA met Fusion met succes wordt uitgevoerd.
Als de hoek van de schuine parkeerplaats groter is dan het ondersteunde bereik, wordt de
parkeerplaats niet vrijgegeven en kan niet worden gegarandeerd dat het parkeren met succes wordt
uitgevoerd.
De ultrasoonsensoren kunnen een beperkte detectie van de volgende obstakels hebben, waardoor u
op elk moment voorbereid moet zijn om de controle over de auto over te nemen om persoonlijk letsel en
schade aan eigendommen te voorkomen. Dergelijke obstakels zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
Voetgangers, kinderen, dieren, enz.
Dunne, puntige, korte en zwevende obstakels, zoals verzonken sloten, lage stenen kolommen,
lage cilinders, dunne staven, scherpe voorwerpen, enz.
Hoeken van muren, kolommen in een parkeergarage, enz.
De ultrasoonsensoren kunnen in de volgende situaties een beperkte detectie hebben, waardoor de
S-APA met Fusion niet of niet zoals verwacht werkt. Dergelijke situaties zijn inclusief, maar niet beperkt
tot:
Een of meer van de ultrasoonsensoren zijn beschadigd, verkeerd geplaatst of afgedekt
(bijvoorbeeld door modder of ijs).
Slechte weersomstandigheden, zoals regen, sneeuw, mist en nevel, zijn van invloed op de
werking van de ultrasoonsensoren.
De sensoren worden beïnvloed door andere elektrische apparatuur of installaties die
interferentie kunnen veroorzaken.
De surroundweergavecamera kan in de volgende situaties een beperkte detectie hebben, waardoor
de S-APA met Fusion niet of niet zoals verwacht werkt. Dergelijke situaties zijn inclusief, maar niet
beperkt tot:
De linker- en rechterzijspiegels of de voor- en achterkant van de auto zijn beschadigd
waardoor de surroundweergavecamera in een abnormale stand staat.
De surroundweergavecamera is vuil (door bijvoorbeeld modder of ijs) of geblokkeerd.
De auto staat onder sterk zonlicht of in halfschaduw.
Reflecterende grond of water op de grond.
Slechte verlichtingsomstandigheden (donker), sterke reflectie vanaf de grond of slecht
zicht (harde regen, zware sneeuwbui, dichte mist).
Een parkeerplaats van een ongebruikelijke afmeting (te smal of te breed) of een betegelde
parkeerplaats.
Gesleten, onduidelijke, afgedekte of overlappende parkeerplaatsmarkeringen.
Een cilindrische, vierkante en anders gevormde pilaar vlakbij de parkeerplaats.
De parkeerplaats is op een hoek.
Het systeem is mogelijk niet in staat om parkeerplaatsen te detecteren en kan daardoor
parkeerplaatsen met een niet-parkeren markering, kegels, niet-stoppen bord, verzonken slot, of ander
speciale parkeerplaatsen uitsluiten.
Het systeem is mogelijk niet in staat om parkeerplaatsen uit te sluiten met obstakels,
zoals voetgangers, fietsen, trikes, laag afval, bakstenen, enz.
De S-APA met Fusion werkt mogelijk niet normaal wanneer de auto in de sommige situaties rijdt,
inclusief maar niet beperkt tot:
Elke toevoeging aan of wijziging van het stuurwiel verhoogt het risico tijdens parkeren en
kan ertoe leiden dat SAPA niet werkt of niet werkt zoals verwacht. Dergelijke toevoegingen of
wijzigingen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, het monteren van een lederen stuurwielhoes, het
wijzigen van het stuurwiel of het contragewicht, enz.
Schakel S-APA met Fusion niet in als een aanhanger is aangekoppeld achter de auto.
Schakel S-APA met Fusion niet in als de auto gebruikmaakt van sneeuwkettingen of het
reservewiel.
Schakel S-APA met Fusion niet in als een geladen voorwerp uitsteekt in het gebied rondom de
auto.
Niet-originele banden of een lage bandenspanning is van invloed op de rijrichting van S-APA
met Fusion. Als de functie actief is, zorgt u ervoor dat banden met de originele maat zijn gemonteerd
en correct zijn opgepompt.
Na het veranderen van de bandenmaat en specificaties, moet u de relevante parameters laten
updaten door het NIO Service Center. Momenteel worden alleen de bandenmodellen ondersteund die door
NIO worden gespecificeerd. Elke wijziging van de bandenmaat en specificaties van de auto kan van
invloed zijn op de prestaties van het parkeren.
De S-APA met Fusion werkt mogelijk niet normaal als gevolg van de volgende omstandigheden van
de beoogde parkeerplaats, inclusief maar niet beperkt tot:
De beoogde parkeerplaats ligt naast een hekwerk langs de weg, hoge muur, lantaarnpaal,
boom, struik, pilaar, hangend obstakel zoals een reling, verdeelkast, laadpaal, enz., wat van invloed
zal zijn op het uiteindelijke parkeerresultaat en zelfs schade aan de auto kan veroorzaken.
De beoogde parkeerplaats ligt in een bocht, wat van invloed kan zijn op het uiteindelijke
parkeerresultaat.
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer de beoogde parkeerplaats schuin loopt.
Schakel S-APA met Fusion niet in wanneer er een obstakel, zoals een geopend verzonken slot,
kegels, een winkelwagen of een lantaarnpaal, is in de beoogde parkeerplaats.
Activeer de S-APA met Fusion niet onder omstandigheden die kunnen leiden tot een slecht zicht
op de waargenomen omgeving tijdens het rijden. Deze zijn inclusief, maar niet beperkt tot:
De linker- of rechterzijspiegels is wazig, is beschadigd, of staat in een abnormale stand.
De surroundweergavecamera is wazig of beschadigd, of staat in een ongebruikelijke stand.
Slecht weer (regen, sneeuw, mist, nevel, enz.) veroorzaakt slecht zicht.
Het zicht 's nachts is slecht of er is onvoldoende licht.
Schakel de S-APA met Fusion in de volgende situaties niet herhaaldelijk in, inclusief maar niet
beperkt tot:
Intensief rijden of herhaalde parkeerbedieningen kunnen de oververhittingsbeveiliging van
het stuursysteem in werking doen treden. Activeer de S-APA met Fusion niet herhaaldelijk gedurende een
lange tijd.
De bovenstaande waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en beperkingen dekken niet alle situaties
die van invloed kunnen zijn op de normale werking van het S-APA met Fusion-systeem. Er zijn veel factoren
die van invloed kunnen zijn op het S-APA met Fusion-systeem. Om te voorkomen dat zich een ongeval
voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de
wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd voorzichtig.
Power Swap met parkeerassistentie (PSAP)
De Power Swap met parkeerassistentie (PSAP) kan bestuurders helpen hun auto te parkeren in een
Power Swap-station zonder het stuurwiel aan te raken, te remmen, gas te geven of te schakelen.
Zoek op de kaart naar een Power Swap-station of open het scherm van de voedingsassistent om een
Power Swap-station weer te geven:
Als u zich binnen het bestelling-plaatsingsbereik van een Power Swap-station bevindt, tikt u
gewoon erop om een bestelling te plaatsen.
Als u zich niet binnen het bestelling-plaatsingsbereik bevindt, navigeert u naar een Power
Swap-station en plaatst u een bestelling wanneer u in de buurt ervan bent.
De locaties van uw auto en de NIO-app worden gecontroleerd tijdens het plaatsen van de
bestelling. Een bestelling kan alleen met succes worden geplaatst als uw auto zich binnen 200 meter
van het Power Swap-station bevindt.
Als het plaatsen van een bestelling mislukt doordat het netwerk van de auto niet
beschikbaar is, probeert u het opnieuw nadat het netwerk is hersteld of vraagt u een veldspecialist
om advies.
Lees de Overeenkomst en Disclaimer voordat u een bestelling plaatst.
Nadat een bestelling met succes is geplaatst, wordt een accuwissel-serienummer gegenereerd om in
de wachtrij geplaatst te worden. U kunt de laadstatus van de accu, het huidige aantal wachtenden in de
wachtrij, de geschatte wachttijd en overige informatie controleren op de bestelinterface van de NIO-app en
in de auto.
Nadat het laatste voertuig vóór u klaar is met het wisselen van zijn accu en het Power
Swap-station heeft verlaten, controleert het Power Swap-station dit en stuurt een oproepcommando met uw
volgnummer om u te informeren dat u het station kunt binnenrijden om uw accu te wisselen. Tik op het
middendisplay op de knop "Accuwisselprocedure activeren" om de parkeerprocedure te starten.
Wacht op uw beurt in de buurt van het Power Swap-station en controleer de wachtrijstatus
op het middendisplay of in de NIO-app. Als u geen gebruik maakt van uw beurt, neemt u tijdig contact
op met de veldspecialist.
Als u het Power Swap-station om een of andere reden moet verlaten, let dan op de
wachtrijstatus in de NIO-app of annuleer de bestelling op tijd.
Laat de rijstrook vóór het station vrij terwijl u wacht op de Power Swap.
De PSAP-functie werkt mogelijk niet normaal in de volgende situaties:
De wegrand is niet van steen gemaakt of is niet detecteerbaar. Bij verkeerd parkeren bestaat
de kans dat de banden en velgen van de auto beschadigd raken door de wegrand en moet u onmiddellijk de
controle over de auto overnemen.
Elke toevoeging aan of wijziging van het stuurwiel verhoogt het risico tijdens het parkeren
en kan ertoe leiden dat de Power Swap met parkeerhulp niet werkt of niet werkt zoals verwacht.
Dergelijke toevoegingen of wijzigingen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, het monteren van een
lederen stuurwielhoes, het wijzigen van het stuurwiel of het contragewicht, enz.
Een of meer van de ultrasoonsensoren is verontreinigd of beschadigd (bijvoorbeeld door vuil,
ijs, sneeuw, enz.).
Weersomstandigheden (harde regen, sneeuw, mist, extreme hitte of kou, enz.) die de werking
van de sensoren verstoren.
Reflecterende grond of water op de grond.
De sensoren worden beïnvloed door andere elektrische apparatuur of installaties die
interferentie kunnen veroorzaken.
Het wegdek is oneffen, bestaat uit grasbeton, heeft groeven, enz.
De auto maakt gebruik van sneeuwkettingen of het reservewiel.
Ingeladen voorwerpen steken uit de auto.
De linker- of rechterzijspiegel is beschadigd of staat in een abnormale stand.
Nadat de bandenmaat is gewijzigd, moet u naar het servicecentrum gaan om de relevante
parameters bij te werken. Momenteel worden alleen de officiële bandenmodellen ondersteund. Elke
wijziging met betrekking tot de bandenmaat en prestaties van het voertuig kan van invloed zijn op de
parkeerresultaten.
Parkeren kan worden belemmerd als u tijdens het parkeren te vaak pauzeert.
Rijden op hoge snelheid of meerdere parkeerbewegingen kunnen de beveiliging tegen
oververhitting van het stuursysteem op gang zetten. Gebruik deze functie gedurende een langere
periode niet herhaaldelijk.
Wanneer de beoogde parkeerplaats dicht bij hekken langs de weg, hoge muren,
straatverlichting, bomen, struiken, pilaren of overhangende obstakels zoals leuningen,
stroomverdeelkasten en oplaadconnectoren ligt, kunnen deze obstakels het parkeerresultaat
beïnvloeden en zelfs schade aan het voertuig veroorzaken.
Parkeren in een Power Swap-station
Nadat u op de knop "Accuwisselprocedure activeren" hebt getikt, rijdt u aan de hand van de
instructies van de auto het begingebied voor het wisselen van de accu in de aangegeven richting binnen met
een snelheid lager dan 18 km/u.
Een te hoge snelheid kan leiden tot een storing in de positioneringsdetectie. Houd de
snelheid onder de 18 km/u.
Volg de pijlen op de grond en houd afstand van voertuigen en voetgangers in de buurt.
Als positioneringsdetectie mislukt, neem dan contact op met de technicus ter plaatse om
uw voertuig over te nemen en handmatig achteruit te rijden voor het opladen.
Nadat u het begingebied voor het wisselen van de accu bent binnengereden, wordt de weergave van
de dynamische omgevingssimulatie (ESD) getoond en speelt NOMI een gesproken melding af die zegt dat de
auto met succes is gelokaliseerd. Trap het rempedaal in om de auto op zijn plaats te houden en wacht op de
positiedetectie.
Verzeker u ervan dat uw veiligheidsgordel is vastgemaakt en de portieren gesloten zijn terwijl
u in het begingebied wacht.
Tik op de knop "Power Swap met parkeerassistentie". Wanneer u de melding "Laat het rempedaal en
stuurwiel los" ziet, volgt u de instructies om te beginnen met het parkeren in het Power Swap-station.
Het parkeren zal worden gepauzeerd als tijdens de procedure obstakels worden gedetecteerd.
Als het parkeren is gepauzeerd als gevolg van systemische redenen of een actieve
interventie tijdens de procedure, moet u bevestigen dat er geen obstakels zijn in de omgeving en het
parkeren handmatig hervatten.
Als uw niet verder kunt parkeren, kunt u "Beëindig parkeren" selecteren en wegrijden, waarna
een specialist ter plekke handmatig de voeding van uw auto wisselt. Als het Power Swap-station onbemand
is, kunt u opnieuw automatisch of handmatig parkeren, of contact opnemen met de specialist.
Na het parkeren is voltooid, wisselt u de voeding van de auto aan de hand van de instructies op
de interface.
Let voor of tijdens het parkeren in het Power Swap Station altijd op uw omgeving om er
zeker van te zijn dat er geen passerende voertuigen, voetgangers, kinderen, enz. zijn en zorg voor
parkeerveiligheid.
Neem het gaspedaal niet over, maak de veiligheidsgordel niet los, verlaat de
bestuurdersstoel niet en open de deur niet tijdens het parkeren in het Power Swap Station.
Een Power Swap starten/beëindigen
Nadat uw auto met succes is geparkeerd, start uw auto automatisch de éénknops Power
Swap-procedure. Lees de instructies op het middendisplay van de auto aandachtig door en tik om het
wisselen van de accu te starten.
Uw auto wordt automatisch in de status Power Swap gezet, gedurende welke NOMI een constant
licht voortbrengt en het middendisplay de Power Swap-procedure weergeeft. Het middendisplay schakelt
automatisch de luchtstroomfunctie in op basis van de omgevingstemperatuur. U kunt zo nodig ook zelf de
luchtstroomfunctie inschakelen en het luchtvolume handmatig instellen. Ondertussen wordt de audiomedia die
vóór de start van de Power Swap-procedure werd afgespeeld, blijven afspelen tijdens de procedure.
Als uw voertuig niet op zijn plaats is geparkeerd of niet automatisch is bijgesteld, dient
u uw voertuig bij te stellen volgens de instructies van de technicus ter plaatse.
De ruiten of de airconditioning kunnen tijdens het opladen niet worden versteld. Stel deze
van tevoren in op de juiste standen.
Tijdens het opladen is het normaal dat het voertuig licht schokt met wat lawaai en dat er
tijdelijk wat waarschuwingslampjes branden.
Open tijdens het opladen geen portieren, ga niet schakelen of het rempedaal intrappen of
andere acties uitvoeren waardoor het opladen kan worden onderbroken of verstoord.
Nadat de Power Swap is voltooid, keert het scherm van de auto terug naar de oorspronkelijke
interface. Op dat moment kan de auto het Power Swap-station normaal verlaten.
Opgelet 驶出换电站时请注意观察前方的车辆及行人,确认安全后再驶出换电站。
Let omwille van de veiligheid op of er voertuigen of voetgangers voor u staan voordat u het
Power Swap Station verlaat.
De bovenstaande waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen dekken niet alle situaties die van
invloed kunnen zijn op de normale werking van het PSAP-systeem. Veel factoren kunnen het PSAP-systeem
verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te
concentreren op de verkeersomstandigheden, de wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd
voorzichtig.
Indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS)
Het indicatiesysteem zijwaartse afstand (SDIS) monitort met behulp van ultrasoonsensoren de
voorkant van de auto wanneer deze met lage snelheid rijdt. Bij het naderen van obstakels activeert de auto
automatisch de interface van de parkeercamera om te helpen bij het inschatten van parkeerplekken of het
navigeren door smalle doorgangen, zoals wegen met een beperkte breedte.
Het indicatiesysteem zijwaartse afstand dient uitsluitend ter raadpleging en is geen
vervanging van uw visuele waarneming.
Het indicatiesysteem zijwaartse afstand is een rijhulpfunctie en niet geschikt voor alle
verkeers-, weers- en wegsituaties. In extreme en ongunstige weersomstandigheden, inclusief maar niet
beperkt tot regen, sneeuw, mist en nevel, wordt het niet aanbevolen om deze functie te activeren.
Om uw veiligheid te beschermen, moet u altijd uw aandacht bij de verkeers- en
wegomstandigheden houden en zelf beslissen of u het indicatiesysteem zijwaartse afstand inschakelt.
U draagt altijd de eindverantwoordelijkheid voor veilig rijden, en moet u houden aan de
geldende verkeerswetten en -regels.
SDIS inschakelen/uitschakelen
Het SDIS kan worden in- of uitgeschakeld met behulp van de knop Instellingen op de interface
Parkeercamera. Wanneer de functie is ingeschakeld, kunnen verschillende typen schermindelingen worden
geselecteerd, zoals de weergave van twee beelden, volledig scherm of beeld-in-beeld.
De interface van de parkeercamera wordt automatisch geactiveerd wanneer tegelijkertijd aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
De auto staat in de vooruitrijstand (D).
De rijsnelheid is niet hoger dan 16 km/u.
Er is een obstakel in een van de gebieden vóór de auto en dit bevindt zich dicht bij de
auto.
Detectiegebieden en rijbereik van het SDIS
Gebied
Bereik
1
Binnen 50 cm
2
Binnen 80 cm
3
Binnen 80 cm
U kunt rechtsboven op de interface van de parkeercamera tikken om het waarschuwingssignaal uit
te schakelen. Tegelijkertijd dient u zich bewuste te zijn van alle risico's die gepaard gaan met het
uitschakelen van het waarschuwingssignaal.
Automatisch verlaten van de interface van de parkeercamera:
De interface van de parkeercamera wordt automatisch verlaten 4,5 seconden nadat u het
obstakel bent gepasseerd.
Door op het lege gebied op de interface van de parkeercamera te tikken of op het scherm uw
vingers samen te knijpen, kan het SDIS tijdelijk gedurende 3 minuten worden uitgeschakeld, waarna de
normale functie weer wordt hersteld.
Wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan 16 km/u, wordt de interface van de parkeercamera
automatisch verlaten.
Wanneer opnieuw aan de gebruiksomstandigheden voor het SDIS wordt voldaan, wordt de
interface van de parkeercamera weer automatisch geactiveerd.
Waarschuwing如遇极端恶劣天气(包括但不限于雨、雪、雾、霾等),不建议使用此功能。
Het wordt niet aangeraden om deze functie te gebruiken bij slechte weersomstandigheden
(zoals regen, sneeuw, mist en nevel).
De bovenstaande waarschuwingen dekken niet alle situaties die van invloed kunnen zijn op de
juiste werking van het SDIS. Veel factoren kunnen het SDIS verstoren. Om te voorkomen dat zich een ongeval
voordoet, dient u aandachtig te rijden en u te concentreren op de verkeersomstandigheden, de
wegomstandigheden en de omstandigheden van de auto. Rijd voorzichtig.
Gezondheidsstatus van de auto
Controleer de gezondheidsstatus van de auto regelmatig om uw auto in optimale conditie te
houden. U kunt op het middendisplay op de hoofdinterface op Mijn EL8 tikken
om de interface Gezondheidsstatus van de auto te openen. Nadat u deze interface hebt geopend, kan de auto
een zelfcontrole uitvoeren en daarna de huidige gezondheidsstatus tonen.
U kunt ook het stroomverbruik van de huidige reis controleren op de interface Mijn EL8.
Onderhoudsinstructies
Om te verzekeren dat het voertuig normaal kan werken en u een goede rit en rijervaring kan
bieden, moet u regelmatig voertuigonderhoud uitvoeren.
In het licht van de complexiteit van voertuigsystemen en de vereisten van het onderhoud na
verkoop van elektrische voertuigen van nationale wetten en regelgeving, raden we u aan om uw voertuig
regelmatig te laten onderhouden in het onderhoudscentrum van NIO. Als u vragen hebt over de
voertuiginspectie, neem dan op om het even welk moment contact op met NIO.
Routineonderhoud
Routinematig onderhoud is zeer belangrijk om ervoor te zorgen dat je auto goed blijft presteren,
de gebruikskosten van de auto dalen en de auto langer meegaat. Wij adviseren u om uw auto te laten
onderhouden door het NIO Service Center overeenkomstig de volgende vereisten.
Dagelijks onderhoud
De volgende punten moeten elke dag worden gecontroleerd. Als je afwijkingen constateert, neem
dan op tijd contact op met het NIO Service Center om de relevante controles uit te laten voeren.
Controleer of alle verlichting en claxons van de auto goed werken.
Controleer of de ruitenwissers en ruitensproeiers goed werken.
Controleer of de remmen goed werken.
Controleer of de veiligheidsgordels goed werken.
Controleer of controlelampjes branden die niet zouden moeten branden en of
waarschuwingsberichten op het instrumentenpaneel en het middendisplay worden weergegeven.
Controleer de bandenspanning en controleer op beschadigingen of abnormale slijtage van de
banden.
Controleer of er abnormale vloeistoffen onder de carrosserie van de auto liggen (water door
ontvochtiging uit het airconditioningssysteem is normaal).
Controleer de carrosserie van je auto op vuil (zoals vogelpoep, boomhars, asfalt, insecten
en industriestof) die de lak kan beschadigen. Verwijder vuil volgens de instructies van de carrosserie
van de auto. Raadpleeg "Reiniging van en onderhoud aan de carrosserie".
Controleer op vuil in het LiDAR-gebied van het dak, in de gebieden rond high-definition
camera's en in het gebied rond de surroundweergavecamera. Verwijder vuil uit die gebieden volgens de
instructies. Raadpleeg "Reiniging van en onderhoud aan de carrosserie".
Vervang de batterij van de smart key aan de hand van de meldingen op het middendisplay van
de auto.
Let tijdens het rijden goed op abnormale geluiden, zoals gebonk of een impact aan de
onderkant van de carrosserie van de auto.
Periodiek onderhoud
Als u uw auto onder normale rijomstandigheden gebruikt, laat hem dan onderhouden door het NIO
Service Center overeenkomstig de volgende onderhoudspunten en -intervallen:
Versnellingsbakolie: Ververs elke 200.000 kilometer.
Remvloeistof: Ververs elke 3 jaar.
Koelvloeistof: Controleer de koelvloeistof uiterlijk in het 5e jaar of na 100.000 kilometer
(welke van de twee eerst komt) en ververs de koelvloeistof wanneer nodig.
Als de koelvloeistof niet wordt ververst, controleer de koelvloeistof elke 2 jaar of 40.000
kilometer (welke van de twee eerst komt) en ververs de koelvloeistof wanneer nodig. Als de
koelvloeistof wordt ververst, moet je de nieuwe koelvloeistof in het 5e jaar of na 100.000 kilometers
(welke van de twee eerst komt) controleren en de koelvloeistof wanneer nodig verversen.
Als uw auto in een klimaat met zeer lage temperaturen wordt gebruikt (lager dan -30 °C),
controleert u de koelvloeistof en vult u deze zo nodig bij.
Remblokken: Controleer de remblokken uiterlijk in het 5e jaar of na 100.000 kilometer op
slijtage (welke eerst komt) en vervang ze zo nodig.
Als de remblokken niet worden vervangen, controleer de remblokken dan elke 2 jaar of 40.000
kilometer (welke van de twee eerst komt) en vervang ze wanneer nodig. Als de remblokken worden
vervangen, controleer de nieuwe remblokken in het 5e jaar of na 100.000 kilometer (welke van de twee
het eerst komt) en vervang ze wanneer nodig.
Remschijven: Controleer de remschijven uiterlijk in het 10e jaar of na 200.000 kilometer op
slijtage (welke eerst komt) en vervang ze zo nodig.
Als de remschijven niet worden vervangen, controleer de remschijven dan elke 2 jaar of
40.000 kilometer (welke van de twee eerst komt) en vervang ze wanneer nodig. Als de remschijven worden
vervangen, controleer de nieuwe remschijven in het 10e jaar of na 200.000 kilometer (welke van de twee
het eerst komt) en vervang ze wanneer nodig.
Opmerking上述”必要时“是指检测结果不满足蔚来汽车技术标准。
Het bovenstaande 'wanneer nodig' verwijst naar eventuele testresultaten die niet aan de
vereisten van de technische normen van NIO voldoen.
Onregelmatig onderhoud
Het wordt aanbevolen om het volgende onderhoud te laten uitvoeren door het NIO Service Center
wanneer dat nodig is afhankelijk van de staat van uw auto en de meldingen op het middendisplay:
Controleer de ruitenwisserbladen op veroudering en schrapen, en vervang ze waar nodig.
Controleer het luchtfilter aan de hand van de meldingen op het middendisplay van de auto
en vervang het zo nodig.
Vervang de 12V-accu aan de hand van de meldingen op het middendisplay van de auto.
Opmerking上述”必要时“是指检测结果不满足蔚来汽车技术标准。
Het bovenstaande 'wanneer nodig' verwijst naar eventuele testresultaten die niet aan de
vereisten van de technische normen van NIO voldoen.
Wij adviseren u een uitgebreide gezondheidscontrole van uw auto te laten uitvoeren door het NIO
Service Center wanneer dat nodig is op basis van de gebruiksomgevingen en de staat van uw auto.
Speciaal onderhoud
Als je auto vaak in veeleisende omgevingen rijdt, dan kunnen aanvullende onderhoudspunten of
kortere onderhoudsintervallen nodig zijn. Neem voor meer informatie contact op met het NIO Service Center.
Rijden in een stoffige omgeving.
Rijden in omgevingen met extreem lage temperaturen (lager dan -20 °C) of extreem hoge
temperaturen (hoger dan 40 °C).
Rijden in een vochtige omgeving of vaak door water waden.
Rijden op wegen met veel zout of bijtende materialen.
Vaak remmen of rijden in bergachtige gebieden.
Veelvuldig gebruik met zware belasting of rijden voor speciale doeleinden.
Auto achteraf gemonteerd of aangepast voor speciale doeleinden.
In extreem koude gebieden adviseren wij u om de remklauwen jaarlijks of elke 20.000 kilometer
te reinigen en te smeren.
Blad van de ruitenwisser voor de voorruit vervangen
De voorruitenwissers verwijderen regen en vuil vanaf de voorruit (in combinatie met
ruitensproeiervloeistof). Als uw zicht door de voorruit wazig wordt of als er meerdere duidelijke,
waterstrepen achterblijven na het wissen, die het zicht van de bestuurder hinderen, is het tijd om de
ruitenwisserbladen te vervangen.
De stappen voor het vervangen van de ruitenwisserbladen voor zijn als volgt:
Ga op het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Portier- en ruitvergrendelingen > Ruitenwissers > Ruitenwissers voor en achter in
onderhoudsstand , waarna de ruitenwissers voor in een stand worden geplaatst waarin ze
gemakkelijk kunnen worden vervangen.
Nadat de ruitenwissers in de onderhoudsstand zijn geplaatst, kunnen ze van de voorruit af
worden getild. Houd het lipje van het voorruitenwisserblad ingedrukt en schuif het ruitenwisserblad
loodrecht op de ruitenwisserarm omlaag om het ruitenwisserblad te verwijderen.
Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan tot u een klik hoort waarmee wordt aangegeven dat het
ruitenwisserblad stevig vastzit.
Het blad van de ruitenwisser van de achterruit vervangen
De ruitenwisserbladen achter kunnen de regendruppels van de achterruit vegen. De stappen voor
het vervangen van de ruitenwisserbladen achter zijn als volgt:
Ga onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen, tik op Portier- en ruitvergrendelingen > Ruitenwissers > Ruitenwissers voor en achter in
onderhoudsstand, waarna de ruitenwisserbladen achter in een stand worden geplaatst waarin
ze gemakkelijk kunnen worden vervangen.
Til de ruitenwisserarmen van de achterruit af en verwijder de ruitenwisserbladen achter.
Monteer nieuwe ruitenwisserbladen en trek eraan om te controleren of ze stevig vast zitten.
Ruitensproeiervloeistof voor de voorruit bijvullen
Om ruitensproeiervloeistof toe te voegen, opent u de motorkap. Neem zo nodig contact op
met het NIO Service Center voor hulp om letsel als gevolg van het per ongeluk aanraken van
onderdelen onder hoogspanning te voorkomen.
Ruitensproeiervloeistof is brandbaar en irriteert. Vermijd bij gebruik open vuur of
aanraking met lichaamsdelen.
Ruitensproeiervloeistof kan de afdekkingen van de lampen van uw auto beschadigen. Voorkom
dat ruitensproeiervloeistof in aanraking komt met de afdekkingen van de lampen.
Vul geen koelvloeistof bij in het ruitensproeiervloeistofreservoir. Anders kan het
ruitensproeiersysteem en de lak worden beschadigd.
Gebruik ruitensproeiervloeistof die specifiek bedoeld is voor voertuigen. Vermijd
verontreinigingen tijdens het bijvullen om verstopping van het ruitensproeiersysteem te voorkomen.
De ruitensproeiervloeistof helpt ervoor te zorgen dat het zicht door de voorruit goed blijft.
Bijvullen van de ruitensproeiervloeistof:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Open de dop van het reservoir en giet de juiste hoeveelheid ruitensproeiervloeistof bij in
het reservoir.
Opgelet加注风窗洗涤液时请对准壶口,缓慢加注;若洗涤液不慎洒落请及时擦拭干净。
Tijdens het bijvullen van ruitensproeiervloeistof richt u goed op de opening van het
reservoir en giet u langzaam. Als u vloeistof morst, veegt u dit onmiddellijk op.
Sluit de dop van het reservoir goed na het bijvullen van de ruitensproeiervloeistof.
Als u de kap van de voorbak sluit, laat uw hem eerst iets zakken met uw handen en drukt u
vervolgens beide uiteinden van de kap van de voorbak naar beneden tot hij helemaal gesloten is.
Opgelet请勿直接猛力关闭前盖或使其自由落下。
Sluit de motorkap niet met grote kracht en laat hem niet van grote hoogte dichtvallen.
Vul ruitensproeiervloeistof toe die geschikt is voor de buitentemperatuur. Bij koude
weersomstandigheden gebruikt u ruitensproeiervloeistof waarin antivries zit om te voorkomen dat het
zicht door de voorruit verslechtert.
Bij gebruik van geconcentreerde ruitensproeiervloeistof volgt u de instructies van de
fabrikant om het met water te verdunnen.
Voeg geen water toe aan gebruiksklare ruitensproeiervloeistof omdat hierdoor de
ruitensproeiervloeistof kan bevriezen en het ruitensproeiervloeistofreservoir of andere onderdelen
van het ruitensproeiersysteem kan beschadigen.
Wanneer het buiten erg koud is, wordt het aanbevolen om ruitensproeiervloeistof toe te
voegen tot het reservoir driekwart vol is om te voorkomen dat de ruitensproeiervloeistof bevriest en
uitzet, waardoor het ruitensproeiervloeistofreservoir beschadigd kan raken.
Voeg geen ruitensproeiervloeistof toe waarin een waterafstotend middel of een
insectenverwijderingsmiddel zit aangezien deze tijdens het wissen van de voorruit strepen, vlekken,
piepen of andere geluiden kunnen veroorzaken.
Open de kap van de voorbak om koelvloeistof bij te vullen. Neem contact op met het NIO Service
Center voor hulp om letsel te voorkomen als gevolg van het per ongeluk aanraken van
hoogspanningscomponenten.
Koelvloeistof helpt ervoor te zorgen dat het e-aandrijflijnsysteem van de auto binnen een
geschikt temperatuurbereik blijft werken. Bijvullen van de koelvloeistof:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Open de dop van het koelvloeistofreservoir en giet een passende hoeveelheid koelvloeistof
bij (tot boven de MIN- en onder de MAX-markering).
Draai de dop van het koelvloeistofreservoir stevig vast.
Als u de kap van de voorbak sluit, laat uw hem eerst iets zakken met uw handen en drukt u
vervolgens beide uiteinden van de kap van de voorbak naar beneden tot hij helemaal gesloten is.
Opgelet请勿直接猛力关闭前盖或使其自由落下。
Sluit de motorkap niet met grote kracht en laat hem niet van grote hoogte dichtvallen.
Open de kap van de voorbak om remvloeistof bij te vullen. Neem contact op met het NIO Service
Center voor hulp om letsel te voorkomen als gevolg van het per ongeluk aanraken van
hoogspanningscomponenten.
Remvloeistof is het medium dat de rem druk in het hydraulische remsysteem overbrengt. Bijvullen
van de remvloeistof:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Open de dop van het remvloeistofreservoir en giet een passende hoeveelheid remvloeistof bij
(tot boven de MIN- en onder de MAX-markering).
Draai de dop van het remvloeistofreservoir stevig vast.
Als u de kap van de voorbak sluit, laat uw hem eerst iets zakken met uw handen en drukt u
vervolgens beide uiteinden van de kap van de voorbak naar beneden tot hij helemaal gesloten is.
Opgelet请勿直接猛力关闭前盖或使其自由落下。
Sluit de motorkap niet met grote kracht en laat hem niet van grote hoogte dichtvallen.
Banden controleren en voertuig onderhoud
Rijd niet op beschadigde, versleten, of verkeerd opgepompte banden. Controleer de banden
regelmatig om de rijveiligheid te garanderen:
Controleer de banden regelmatig op beschadigingen (lekken, insnijdingen, scheuren en
bobbels) en verwijder voorwerpen die zich in het loopvlakprofiel van de band bevinden.
Bij een lekke band vermindert de bandenspanning, dus het is belangrijk om de bandenspanning
vaak te controleren. Repareer of vervang lekke of beschadigde banden zo snel mogelijk. Als u tijdens
het rijden plots trillingen of hobbels voelt of vermoedt dat de banden beschadigd zijn, vertraag dan
onmiddellijk maar vermijd daarbij hard remmen of bruuske stuurmanoeuvres. Stop nadat u hebt nagekeken
of dat veilig kan, en neem dan onmiddellijk contact op met het NIO Service Center voor assistentie.
Als het ventieldopje van een wiel verloren raakt, moet u dit zo spoedig mogelijk vervangen.
Houd de banden uit de buurt van olie, vet of brandstof.
Bewaar wielen altijd op een koele, droge en donkere plek. Afzonderlijke banden die niet op
een wiel zijn gemonteerd, moeten rechtop worden bewaard.
Berg zomerbanden niet op en parkeer auto's met zomerbanden niet bij omgevingstemperaturen
lager dan –15 °C.
Controleer het profiel van het loopvlak regelmatig op slijtage, met name voor en na lange ritten.
Wanneer de profieldiepte is afgesleten tot 1,6 mm of minder (of 3 mm in de
winter), wordt een slijtage-indicator weergegeven. De grip van de band is dan sterk verminderd en
de band moet onmiddellijk worden vervangen om het risico van een ongeval te vermijden.
Om veiligheidsredenen moeten banden worden vervangen als ze de volgende beschadigingen
vertonen:
Beschadigingen zoals insnijdingen, scheuren en barsten tot op het karkas, en uitstulpingen
die wijzen op beschadiging van de inwendige koordlagen.
De band vertoont vaak lekken, of onherstelbare schade door de grootte of de plaats van de
insnijding of andere beschadigde plaatsen.
Lekken, bobbels of beschadigingen van de wangen van de band.
Vervorming of corrosie van de banden door langdurig parkeren.
Als u niet zeker bent, moet u contact opnemen met het NIO Service Center.
Opgelet若轮胎磨损不均匀,建议您到服务中心进行轮胎动平衡检查。
Als de banden ongelijkmatig slijten, wordt aanbevolen het NIO Service Center te bezoeken om de
banden dynamisch te laten balanceren.
Controleer en onderhoud uw banden regelmatig op basis van uw rijgewoonten en wegomstandigheden
om slijtage van de banden te beperken en de levensduur ervan te verlengen:
Nieuwe banden moeten de eerste 500 kilometer ingereden worden. Het inrijden moet met matige
snelheid en met een voorzichtige rijstijl gebeuren om de levensduur van de banden te verlengen.
Wanneer u over een trottoirband of een vergelijkbare hindernis moet rijden, moet u langzaam
rijden en ervoor zorgen dat de wielen zoveel mogelijk haaks op de hindernis staan.
Hard stoten van de banden tegen een trottoirband of een obstakel met scherpe randen, zoals
een grote steen, of stoten tegen scherpe randen kunnen onzichtbare schade aan de banden veroorzaken,
met een cumulatief effect op de levensduur van de banden. Afhankelijk van de kracht van de klap, kan
zelfs de velgrand beschadigd raken.
Te snel nemen van bochten, te hard optrekken en abrupt remmen leiden tot grotere slijtage
van banden.
Wanneer u grotere kuilen, verkeersdrempels of obstakels tegenkomt, moet u voor uw eigen
veiligheid vertragen en voorzichtig verder rijden.
Nadat een nieuwe band op de velg is gemonteerd, moet het wiel dynamisch gebalanceerd
worden.
Als de auto niet rechtuit blijft rijden of tijdens het rijden naar links of rechts trekt,
moet u naar het NIO Service Center gaan om de wieluitlijning te laten controleren en indien nodig af
te stellen.
Als de achterbanden minder slijtage vertonen dan de voorbanden, kunnen de voor- en
achterbanden worden omgewisseld. We adviseren om voor- en achterbanden om de 10.000 km onderling om te
wisselen.
Inspectie en onderhoud remblokken en -schijven
Tijdens regenachtige of besneeuwde dagen moet het rempedaal af en toe ingetrapt worden zodat door
de wrijvingswarmte de remblokken opwarmen en drogen. Doe hetzelfde bij extreem nat of koud weer.
Als uw auto is gereinigd, laat u de remmen kort drogen zodat de remmen goed blijven werken en de
remschijven niet gaan roesten.
Slijtage van de remblokken en remschijven is grotendeels afhankelijk van uw rijstijl en de
gebruiksomgeving, waardoor het onmogelijk is om de slijtage te bepalen op basis van de werkelijke
kilometerstand.
Dit hoogwaardige remsysteem wordt gebruikt om de auto zeer goed te laten remmen bij verschillende
rijsnelheden en temperaturen. Bij bepaalde rijsnelheden, remvermogens en omstandigheden (zoals temperatuur
en vochtigheid) kunnen de remmen een scherp geluid maken.
Nieuwe of vervangen remblokken en remschijven leveren de beste remprestaties na een inrijperiode
van minstens 500 kilometer. Tijdens de inrijperiode moet u het rempedaal harder intrappen om de lagere
remprestaties te compenseren.
Remschijven reinigen
Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen en tik op
Rijden en parkeren > Remschijven reinigen om deze functie in te
schakelen:
Nadat deze functie is ingeschakeld, worden alleen de remklauwen gebruikt bij het remmen om de
wrijving tussen de remschijven en de remblokken te verhogen en zo roest en vocht te verwijderen. Hierdoor
wordt regeneratief remmen tijdelijk uitgeschakeld, wat een zekere invloed heeft op het resterende
rijbereik.
Dit kan roest op de remschijven verwijderen dat ontstond doordat de auto te lang geparkeerd
heeft gestaan.
Dit kan watervlekken op het remschijfoppervlak na een regenbui snel verwijderen en
vermindert abnormale remgeluiden en het veranderen van het remgevoel in uw voet tijdens het remmen.
Het kan de inrijperiode van het remsysteem verkorten.
Wanneer u wisselt tussen de rijmodi, wordt de remschijfreiniging automatisch uitgeschakeld.
Inspectie en onderhoud luchtfilter
Na het vervangen van het luchtfilter gaat u vanaf de onderkant van het middendisplay naar de
interface Comfort en tikt u op Luchtfilterindicator om de timer voor de
levensduur van het filter te resetten. Deze geschatte levensduur dient uitsluitend ter referentie aangezien
de daadwerkelijke levensduur afhankelijk is van de omgeving en andere factoren. Vervang hem zo nodig.
Verzeker u ervan dat de grillejaloezieën van de airconditioning vrij zijn van verstoppingen
(zoals bladeren en sneeuw) voordat u gaat rijden.
Onderhoud van de 12 volt accu
De 12V-accu bevindt zich in de bagageruimte achterin en levert een voeding van 12 V aan de
startapparatuur en elektrische uitrusting van de auto.
Als u de 12 volt accu volledig opgeladen houdt, gaat hij langer mee.
Als de 12V-accu ver ontladen is (nadat de auto lange tijd niet is gebruikt), neemt u
contact op met het NIO Service Center en vervangt u de 12V-accu niet zelf.
Verzeker u ervan dat voordat u de auto verlaat alle elektrische uitrusting
(bijvoorbeeld verlichting, multimedia-apparaten, enz.) is uitgeschakeld, en probeer de auto op een
koele, droge plaats te parkeren.
Opgelet断开并重新连接低压电池后,车窗自动升降及防夹功能将不可用。
Nadat de 12V-accu is losgekoppeld en weer aangesloten, zullen de automatische hef- en
antibeknellingsfuncties van de ruiten tijdelijk niet beschikbaar zijn.
Onderhoud en recyclen van de hoogspanningsaccu
Onderhoud van de hoogspanningsaccu
De hoogspanningsaccu is een kritieke component in de aandrijving van de auto. Let bij het
gebruik ervan op het volgende:
Vermijd de auto te parkeren in omgevingen met een buitensporig hoge of te lage
temperatuur omdat dit rechtstreeks de levensduur van de hoogspanningsaccu kan beïnvloeden. Laat de
auto niet langer dan 8 uur geparkeerd staan op plaatsen met hoge of lage temperaturen;
Om het risico van brand te verkleinen, vermijdt u de auto te parkeren in de buurt van
plaatsen met hoge temperaturen of warmtebronnen;
De auto moet op een droge plaats worden geparkeerd, waarbij vochtige of natte
parkeerplekken moeten worden vermeden;
Het wordt geadviseerd om niet langdurig in diep water te blijven staan (bij voorkeur niet
dieper dan de bodemplaat van de accu) wanneer de auto door hoog water rijdt omdat dit schade kan
veroorzaken aan de hoogspanningscomponenten;
Om de levensduur van de hoogspanningsaccu te verlengen, adviseren wij u om niet
veelvuldig gelijkstroom-snellaadmethoden met een hoog vermogen te gebruiken;
Als de auto gedurende langere tijd niet wordt gebruikt, verzekert u zich ervan dat de
ladinggraad van de hoogspanningsaccu hoger is dan 50% (zoals aangegeven op het instrumentenpaneel)
en parkeer de auto op een koele, droge plaats om de levensduur van de accu te verlengen. Het wordt
aanbevolen om het accuniveau elke week te controleren en de auto minstens eenmaal per maand te
gebruiken;
Gebruik voor correct opladen apparatuur die voldoet aan de oplaadspecificaties en houd u
aan de richtlijnen vermeld op het laadstation; en
Wanneer u rijdt over een wegdek met hobbels, grind of verhoogde obstakels, rijdt u
voorzichtig en langzaam of vermijdt u de obstakels om schade aan het chassis van de auto of de accu
te voorkomen. In geval van een stoot of impact tegen de onderkant van de auto, neemt u onmiddellijk
contact op met het NIO Service Center voor een veiligheidsinspectie van componenten zoals het
chassis en de hoogspanningsaccu.
Raadpleeg het instrumentenpaneel voor informatie over de resterende acculading en het
rijbereik van de auto. Andere apparaten (inclusief maar niet beperkt tot de NIO-app, NIO Phone, NIO
Watch en andere draagbare apparaten) bieden mogelijk niet de meest recente informatie en dienen
uitsluitend te worden gebruikt voor raadpleging.
De accu is een hoogspanningscomponent. Om letsel te voorkomen, mag u de componenten en
bijbehorende bedrading niet aanraken, verplaatsen of demonteren.
Als het rijbereik van de auto 0 kilometer is (zoals aangegeven op het
instrumentenpaneel), moet u de auto binnen 24 uur opladen. In dat geval kan de laadsnelheid laag
zijn totdat de hoogspanningsaccu tot 50% is opgeladen om de prestaties van de accu te herstellen.
Als de hoogspanningsaccu niet binnen 72 uur wordt opgeladen, kan dit onherstelbare schade aan de
accu toebrengen.
Recyclen van de hoogspanningsaccu
Verbruikte hoogspanningsaccu's moeten op de juiste wijze worden gerecycled. Als tijdens het
onderhoud en de reparatie van voertuigen wordt vastgesteld dat de hoogspanningsaccu aan de volgende
voorwaarden voldoet, moet deze worden gerecycled:
De capaciteit en staat van de hoogspanningsaccu worden beoordeeld tijdens het onderhoud en
de reparatie ervan door een NIO Service Center. Voor accu's die volgens de relevante wet- en
regelgeving moeten worden gerecycled, draagt NIO de eerste verantwoordelijkheid en recyclet ze op
basis van de huidige marktomstandigheden;
Wanneer een accu ongeschikt worden bevonden voor continu gebruik maar nog wel in
acceptabele staat verkeert, ondergaat deze kleine reparaties voordat deze wordt gerecycled voor
voortgezet gebruik; of
Als de accu ernstige storingen of schade heeft opgelopen waardoor voortgezet gebruik
onmogelijk is, wordt de accu gerecycled voor hergebruik.
Opgelet请勿随意处理或丢弃废旧动力电池,以免对环境造成严重污染。
Verwerk de verbruikte hoogspanningsaccu op de juiste wijze om ernstige
milieuverontreiniging te voorkomen.
Auto's, auto-onderdelen en accu's moeten worden verwerkt door gecertificeerde recyclebedrijven.
Ze mogen niet worden meegegeven met het normale huishoudelijke afval of op een vuilnisbelt worden gestort
aangezien dit ernstige milieuschade kan veroorzaken. Zie de website van NIO voor meer informatie.
Dit symbool op de accu betekent dat dit product niet mag worden verwerkt als huishoudelijk
afval.
Het recyclingproces voor hoogspanningsaccu's omvat inzameling en daaropvolgende verwerking
uitgevoerd door NIO of aangewezen recyclingorganisaties van derden.
Plaats geen zekeringen die geschikt zijn voor een hogere nominale stroomsterkte. Vervang de
beschadigde zekering door een zekering van dezelfde stroomsterkte en afmeting.
Plaats geen zekeringen die geschikt zijn voor een hogere nominale stroomsterkte. Vervang de
beschadigde zekering door een zekering van dezelfde stroomsterkte en afmeting.
Plaats geen zekeringen die geschikt zijn voor een hogere nominale stroomsterkte. Vervang de
beschadigde zekering door een zekering van dezelfde stroomsterkte en afmeting.
Plaats geen zekeringen die geschikt zijn voor een hogere nominale stroomsterkte. Vervang de
beschadigde zekering door een zekering van dezelfde stroomsterkte en afmeting.
Plaats geen zekeringen die geschikt zijn voor een hogere nominale stroomsterkte. Vervang de
beschadigde zekering door een zekering van dezelfde stroomsterkte en afmeting.
Plaats geen zekeringen die geschikt zijn voor een hogere nominale stroomsterkte. Vervang de
beschadigde zekering door een zekering van dezelfde stroomsterkte en afmeting.
Serienummer
Specificatie
Beschrijving
TRR01
POWER MINI
Relais ventilator achter
TRR02
POWER MINI
Relais voedingsaansluiting
TRF01
30A
Voeding 1 regeleenheid versterker
TRF02
30A
Voeding 2 regeleenheid versterker
TRF03
20A
Relais TRR01
TRF04
50A
Relais TRR02
TRF05
15A
Carrosseriecontroller (klep van laadpoort)
TRF06
15A
Drie-in-één draadloos-oplaadplaat
TRF07
10A
Radar voor kinderdetectie
TRF08
10A
Bluetooth-antennemodule rechts/achter/uiteinde
TRF09
10A
Koelkast
TRF10
10A
Massabeveiliging laadpoort
TRF11
15A
(Signature edition) USB-laadpoort op tweede zitrij
TRF11
10A
(Signature edition) USB-laadpoort op tweede zitrij - links
TRF12
10A
(Signature edition) USB-laadpoort op tweede zitrij - rechts
TRF13
10A
(Signature edition) USB-laadpoort op derde zitrij - links
TRF14
10A
(Signature edition) USB-laadpoort op derde zitrij - rechts
TRF15
25A
12V-stopcontact achter
TRF16
-
-
TRF17
-
-
Reiniging van en onderhoud aan de carrosserie
Door uw auto regelmatig te reinigen en in de was te zetten kunt u hem beschermen tegen schade
veroorzaakt door de buitenomgeving. Het interval voor het reinigen en in de was zetten van de auto is
afhankelijk van de gebruiksfrequentie, de parkeeromstandigheden van de auto (in een garage, onder bomen, in
direct zonlicht, enz.) en de weersomstandigheden.
Vervuiling met vogeluitwerpselen, insecten, hars, industrieel stof, teerspetters, sintels en
andere afzettingen op de lak van de carrosserie en het dak zal het oppervlak van de lak, koplampen en
achterlichten van uw auto beschadigen. Als de auto wordt blootgesteld aan hoge temperatuur en fel licht, zal
de corrosie van de lak van uw auto worden verergerd. Het kan daarom nodig zijn uw auto elke week te wassen.
Bij het wassen maakt u het vuil eerst nat met voldoende water om het te laten inweken voordat u het
verwijdert.
Opgelet强烈建议您开启洗车模式
Voordat u de auto wast, adviseren wij u met klem om op het middendisplay de wasmodus in te
schakelen, de portieren en ruiten snel te sluiten met één aanraking, en de detectiefunctie uit te
schakelen om onnodige verliezen te voorkomen.
Gebruik voor het wassen en in de was zetten van de auto gespecialiseerde reinigings- en
onderhoudsproducten. Controleer of de houdbaarheidsdatum van de producten niet is verlopen en bewaar ze
na gebruik buiten het bereik van kinderen.
Waarschuwing请勿在车辆充电时清洗车辆。
Was de auto niet terwijl deze wordt opgeladen.
Handmatig wassen
Wanneer u uw auto handmatig wast, gebruikt u eerst voldoende water om het buitenoppervlak van
de auto nat te maken en spoelt u zo veel mogelijk vuil eraf. Vervolgens reinigt u de auto zorgvuldig van
boven naar beneden met behulp van een zachte spons, doek of zachte borstel. Als vuil moeilijk te
verwijderen is, kunt u een reinigingsmiddel gebruiken. Als er veel vuil op de spons of doek zit, is het
verstandig deze te vervangen door een nieuwe. Na het reinigen van uw auto, spoelt u hem grondig af met
water en veegt u hem schoon met een doek. Nadat het strooizoutseizoen in de winter is afgelopen, moet u de
onderkant van de auto zorgvuldig wassen.
Om het milieu te beschermen wast u uw auto op een speciaal daarvoor bedoelde wasplaats. Als
deze faciliteit niet beschikbaar is, moet u een geschikte plaats kiezen om uw auto te wassen.
U kunt op het middendisplay naar de interface Instellingen gaan en op Rijden en Parkeren > Wasmodus tikken, waar u het openen en sluiten van de
portieren, ruiten, bagageruimte achterin en laadpoort kunt kiezen en de instellingen, ruitenwissers en
portierhendels kunt ontgrendelen om beschadiging van de auto-onderdelen tijdens het wassen van uw auto te
verminderen.
Opmerking请勿在阳光直射处清洗车辆,否则会有损伤油漆的风险。
Was de auto niet in direct zonlicht omdat hierdoor de lak, koplampen en achterlichten
beschadigd kunnen worden.
Richt bij het wassen van de auto in de winter met een tuinslang niet rechtstreeks op de
portierhendels op de buitenkant van de auto, de laadpoort en de naden rondom de portieren en het
glazen dak. Deze onderdelen kunnen anders bevriezen.
Gebruik geen schuursponzen of bijtende reinigingsmiddelen om de auto te wassen om
beschadiging van het lakoppervlak te voorkomen.
Was de auto niet met water warmer dan 60 °C.
Gebruik geen droge doek of spons om de lampen te reinigen. Gebruik alleen water of
zeepwater.
Alcoholhoudende of organische reinigingsmiddelen kunnen de lampen beschadigen en barsten
veroorzaken. Zorg ervoor dat de lampen beschermd zijn wanneer u de auto reinigt of folie aanbrengt.
Automatisch wassen
Uw auto mag worden gewassen in een wasstraat. Echter, de constructie en het filter van de
autowasapparatuur en het type reinigingsmiddel en onderhoudsmiddel kunnen van invloed zijn op de lak van
de carrosserie. Als de lak van uw auto dof of zelfs gekrast is na het wassen, meldt u dit onmiddellijk bij
de uitbater van de autowasapparatuur. Zo nodig moet de autowasapparatuur worden vervangen.
Voordat u uw auto automatisch laat wassen, moeten alle portieren en ruiten worden gesloten, de
automatische ruitenwissers worden uitgeschakeld en de zijspiegels worden ingeklapt. Bovendien moet de
uitbater van de autowasapparatuur van tevoren worden geïnformeerd dat uw auto is voorzien van dakrails,
een radioantenne, enz.
U kunt op het middendisplay naar de interface Instellingen gaan en op Rijden en Parkeren > Wasmodus tikken, waar u het openen en sluiten van de
portieren, ruiten, bagageruimte achterin en laadpoort kunt kiezen en de instellingen, ruitenwissers en
portierhendels kunt ontgrendelen om beschadiging van de auto-onderdelen tijdens het wassen van uw auto te
verminderen.
Opgelet 车辆进行自动洗车前,请在中控屏应用程序中心,点击。
Voordat u uw auto in een automatische wasstraat wast, zet u hem in de neutraalstand (N). Ga
naar de interface Instellingen op de bedieningsbalk onderaan het middendisplay en tik op Rijden en Parkeren>NEUTRAAL (N).
Wassen met een hogedrukspuit
Wanneer u voor het wassen van uw auto een hogedrukspuit gebruikt, volgt u altijd de
gebruiksaanwijzing en houdt u met name voldoende afstand aan tussen de spuitmond en de lak of zachte
materialen (zoals rubber slangen of geluiddempende materialen) van de carrosserie. Het wordt aanbevolen om
een afstand van meer dan 500 mm, een druk van minder dan 100 bar en een maximumtemperatuur van 60 °C aan
te houden. Probeer bij het spoelen de waterstraal zoveel mogelijk loodrecht op het oppervlak van uw auto
te houden. Als niet aan deze vereisten wordt voldaan, kunnen auto-onderdelen worden beschadigd of kunnen
waterdruppel doordringen in uw auto.
Gebruik nooit een vuilfrees of roterende waterstraal, met name bij het wassen van de banden.
Zelfs als een grote spuitafstand wordt aangehouden en de spuittijd kort is, kunnen de banden worden
beschadigd.
Gebruik nooit een hogedrukspuit om het identificatieplaatje van de auto en de openingen langs
de randen en hoeken van de portierruiten schoon te spuiten.
Polijsten en in de was zetten
Een waslaag van hoge kwaliteit kan de lak van uw auto effectief beschermen tegen
omgevingsinvloeden en zelfs lichte krassen voorkomen. Wanneer waterdruppels niet meer gemakkelijk van het
gereinigde lakoppervlak van de carrosserie afrollen, moet onmiddellijk een laag hoogwaardig, hard
washardingsmiddel worden aangebracht. Als regelmatig wordt gereinigd en hardingsmiddel worden aangebracht,
wordt aanbevolen om minstens tweemaal per jaar harde was aan te brengen om de lak van de carrosserie te
beschermen.
Polijsten is alleen noodzakelijk wanneer de lak van de carrosserie zijn glans heeft verloren en
het glanzende uiterlijk niet kan worden hersteld door hem in de was te zetten. Onderdelen die zijn gecoat
met matte lak en kunststofonderdelen mogen niet worden gepolijst.
Ruitenwisserbladen
Was in warm zeepwater. Gebruik geen reinigingsmiddelen op basis van alcohol of
aardolieproducten.
Ruiten en zijspiegels
Reinig de binnen- en buitenoppervlakken van alle ruiten regelmatig met glasreiniger.
Reinig het binnenoppervlak van de achterruit met een zachte doek en veeg het horizontaal af.
Kras het glas niet en gebruik geen schurende reinigingsmiddelen om te voorkomen dat het verwarmingselement
wordt beschadigd.
Was de zijspiegels met zeepwater. Gebruik geen schurende reinigingsmiddelen om te voorkomen dat
het spiegelglas wordt beschadigd.
Kunststofonderdelen
Kunststofonderdelen moeten worden gereinigd met behulp van conventionele reinigingsmethoden.
Als vlekken niet kunnen worden verwijderd, mogen alleen oplosmiddelvrije reinigingsmiddelen speciaal voor
kunststofonderdelen worden gebruikt. Anders kunnen de kunststofonderdelen worden aangetast.
Verschroomde onderdelen
Verchroomde onderdelen kunnen worden gereinigd met behulp van een vochtige doek en daarna
worden gepoetst met behulp van een zachte, droge doek. Als het resultaat nog niet goed genoeg is, kunt u
chroompoetsmiddelen gebruiken. Wanneer u een chroompoetsmiddel gebruikt, behandelt u het gehele oppervlak
gelijkmatig en volledig. Reinig en poets verchroomde oppervlakken niet in een stoffige of zanderige
omgeving.
Velgen
Om lichtmetalen velgen glanzend te houden, moeten ze regelmatig onderhouden worden. Het wordt
aanbevolen om ze elke twee weken te reinigen om te voorkomen dat zeer kleine schurende deeltjes, vuil of
zoutkristallen afkomstig van de remmen van de auto zich eraan hechten. Anders kan het lichtmetaal worden
aangetast. Gebruik na het reinigen van de velgen een zuur- en alkalivrij reinigingsmiddel dat speciaal is
ontwikkeld voor lichtmetalen velgen. Breng elke drie maanden een harde was aan op de velgen. Als de
beschermende laklaag beschadigd is als gevolg van steenslag of een andere reden, moet dit onmiddellijk
worden gerepareerd en mogen geen poetsmiddel voor de lak van de carrosserie of andere poetsmiddelen worden
gebruikt.
Een dikke vuillaag op de velg kan tevens leiden tot onbalans in het wiel. Dit uit zich in
trillingen afkomstig van de wielen die worden doorgegeven aan het stuurwiel. In sommige gevallen kan dit
leiden tot voortijdige slijtage van de stuurinrichting.
Bescherming van de bodemplaat
De bodem van uw auto is behandeld tegen chemische en mechanische schade. Het is echter
onontkoombaar dat de beschermlaag tijdens het rijden wordt beschadigd. Het wordt aanbevolen om regelmatig
de beschermlaag op de bodem en het chassis van uw auto te inspecteren, bij voorkeur vóór de winter en in
de lente, en zo nodig reparaties uit te voeren.
Buitenkant van de radar
De buitenkant van de radar kan handmatig worden gereinigd met behulp van een flanellen doek
doordrenkt met een voldoende hoeveelheid water of neutrale reinigingsoplossing.
In geval van sneeuw of ijs is het noodzakelijk om eerst de buitenkant van de radar ijs- en
sneeuwvrij te maken en het daarna af te vegen met een flanellen doek of aan de lucht te laten drogen.
Als u de auto wast met behulp van een hogedrukspuit, spuit u niet rechtstreeks op de buitenkant
van de radar om beschadiging te voorkomen.
Wees voorzichtig de sensoren in de voor- en achterbumper niet te vervuilen of beschadigen
tijdens het onderhouden van uw auto.
Breng geen folie, was of coating aan op de buitenkant van de LiDAR. Anders, verslechteren de
detectieprestaties van de LiDAR.
Reiniging en onderhoud interieur
Reinig het interieur regelmatig met schoonmaak- of onderhoudsmiddelen om het in goede staat te
houden. Stofzuig het interieur eerst, voordat u schoonmaakmiddelen gebruikt.
Sommige kleurstoffen (zoals van donker gewassen jeans of kleding van schapenvacht) kunnen
vlekken maken op de bekleding. Als dit gebeurt, reinigt u het gekleurde oppervlak zo snel mogelijk.
Gebruik geen sterke oplosmiddelen zoals reinigingsvloeistoffen, benzine of
petroleumoplosmiddelen die de bekleding kunnen beschadigen.
Spuit geen reinigingsvloeistoffen rechtstreeks op elektronische knoppen, schakelaars of
onderdelen. Veeg vlekken af met een zachte doek die gedrenkt is met reinigingsvloeistof.
Scherpe voorwerpen kunnen de bekleding beschadigen.
Stoffen interieur
Gebruik alleen speciale schoonmaakmiddelen, droog schuim en een zachte borstel om de stoffen
delen op de deuren, in de kofferbak, op het dak en andere plaatsen schoon te maken.
Lederen interieur
U kunt licht nat gemaakte katoenen of wollen doek of een schoonmaakdoek gebruiken om normaal
vuil op het lederen interieur schoon te maken. U kunt een doek gedept in zacht autoshampoo gebruiken om
hardnekkige vlekken schoon te maken. Verzeker dat het leder niet volledig nat is en voorkom dat het water
door de naden sijpelt. Op het leder achtergebleven water moet snel afgeveegd worden met een zachte, droge
doek. Vlekken van inkt van balpennen, inkt, lipstick, schoensmeer en andere stoffen op lederen
oppervlakken, moeten zo snel mogelijk verwijderd worden. We raden u aan om een 100% zuivere polyurethaan
spons te gebruiken voor het schoonmaken van Nappaleder.
We raden aan om het gebruik van verzorgingsproducten voor leder zo veel mogelijk te beperken,
niet meer dat twee keer per jaar voor leder met lichte kleur en niet meer dan een keer per jaar voor
donker leder.
Opmerking不可用含溶剂的清洁剂清洁仪表板、气囊饰盖或皮革制品
Gebruik geen reinigingsmiddelen om het instrumentenpaneel, de airbaghoezen of de lederen
bekleding te reinigen.
Om te voorkomen dat het leer vervaagt, mag u het voertuig niet lange tijd in fel zonlicht
laten staan. Als u het voertuig in fel zonlicht moet parkeren, bedek dan alle lederen bekleding.
Scherpe voorwerpen op kleding zoals ritsen, klinknagels en scherpe gespen kunnen sporen
of deuken op het leer achterlaten.
Vermijd het drinken van koffie of het gebruik van zonnebrandcrème in voertuigen met een
nappa-lederen bekleding. Verwijder zo spoedig mogelijk koffie- of zonnebrandvlekken op nappaleder
met een mild zeepsop.
Spuit geen formaldehydereinigers op leer. Als u dit doet, kunnen er moeilijk te
verwijderen witte vlekken op echt leer achterblijven.
Veiligheidsgordels
Gebruik alleen milde autoshampoo om de veiligheidsgordels schoon te maken. Haal de
veiligheidsgordels niet uit het voertuig. Laat de veiligheidsgordels volledig drogen terwijl ze afgerold
zijn.
Toepassing van antibacteriële producten
Haptex
Haptex kunstleer met antibacteriële eigenschappen door middel van een functionele laag
gebaseerd op Biomaster AT300 (werkzame stof zilverchloride CAS-nummer 7783-90-6) voor gebruik in de
bekleding van auto-interieuronderdelen (bijvoorbeeld in de stoelen, het instrumentenpaneel, de console en
de stijlen): Biedt als antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën
(bijvoorbeeld Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 31402 of ISO 22196). Wanneer
bestuurder en passagiers de auto normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te
worden genomen.
PVC
Het synthetische PVC-leder met antibacteriële eigenschappen is gebaseerd op SILVADUR™ 960 Flex
Antimicrobial, een polymeersysteem dat een antimicrobiële stof met zilverionen bevat (actief bestanddeel
CAS-Nr. 7761-88-8) voor gebruik in de bekleding van auto-interieuronderdelen (bijvoorbeeld de bovenzijde
van het instrumentenpaneel, DP Top Roll, binnenzijde console): Biedt als antimicrobieel product
bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën (bijvoorbeeld Staphylococcus aureus en
Escherichia coli conform ISO 22196). Wanneer bestuurder en passagiers de auto normaal gebruiken, hoeven
verder geen extra voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
Stuurwielleder
Kunstleer met antibacteriële eigenschappen door middel van een functionele laag gebaseerd op
Laedana® (werkzame stof zilver geadsorbeerd aan siliciumdioxide als nanomateriaal in de vorm van een
stabiel aggregaat met primaire deeltjes op nanoschaal) voor gebruik in de stuurwielbekleding: Biedt als
antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën (bijvoorbeeld
Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 31402 of ISO 22196). Wanneer bestuurder en
passagiers de auto normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
Lak
Akzo Nobel watergedragen coatings met antibacteriële eigenschappen op basis van
zilverchloride (werkzame stof CAS-Nr. 7783-90-6) voor gebruik in de afdekking van de
bestuurdersairbag: Biedt als antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve
bacteriën (bijvoorbeeld Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 31402 of ISO 22196).
Wanneer bestuurder en passagier de auto normaal gebruiken, hoeven verder geen extra
voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
MUSASHI coatings met antibacteriële eigenschappen gebaseerd op zilverfosfaatglas (actief
bestanddeel CAS-Nr. 308069-39-8) voor gebruik in het sierwerk van het stuurwiel: Biedt als
antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën (bijvoorbeeld
Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform GB/T 31402). Wanneer bestuurder en passagier de auto
normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
PETER coatings met antibacteriële eigenschappen gebaseerd op zilverfosfaatglas (actief
bestanddeel CAS-Nr. 308069-39-8) voor gebruik in auto-interieuronderdelen (bijvoorbeeld
portierkruk-inleg, ventilatiepaneel achter, USB-paneel achter en PRND-ornament): Biedt als
antimicrobieel product bescherming tegen grampositieve en gramnegatieve bacteriën (bijvoorbeeld
Staphylococcus aureus en Escherichia coli conform ISO 22196). Wanneer bestuurder en passagier de auto
normaal gebruiken, hoeven verder geen extra voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
Filter
Filter met antibacteriële eigenschappen door middel van een functionele laag gebaseerd op
dimethyltetradecyl[3-(trimethoxysilyl)propyl]ammoniumchloride (N-46279) (actief bestanddeel CAS-Nr.
41591-87-1) voor gebruik in luchtbehandelings- of airconditioningsystemen: Bacteriostatische en
fungistatische eigenschappen, werkzaam tegen een groot aantal grampositieve en gramnegatieve bacteriën,
gisten en schimmels conform ISO 846 en JIS L 1902. Er hoeven geen extra voorzorgsmaatregelen te worden
getroffen wanneer het filter op de markt wordt gebracht.
Coating van de verdamperkern en de binnencondensor
Een hydrofiele composietcoating met antibacteriële eigenschappen door middel van een
functionele laag gebaseerd op de werkzame stoffen CAS-nummers 7631-86-9, 26530-20-1 en 4299-07-4 werd
aangebracht op het oppervlak van de verdamper en binnencondensor. De coating vertoont sterk
schimmelwerende eigenschappen tegen Aspergillus Niger en Penicillium sp., en antibacteriële eigenschappen
tegen Escherichia coli en Staphylococcus aureus conform GB 21551.2. Er hoeven geen extra
voorzorgsmaatregelen te worden getroffen wanneer de verdamper en binnencondensor op de markt worden
gebracht.
Informatie over de auto
Contact NIO
+800 999 8899
Website van NIO
https://www.nio.com
Het identificatieplaatje van de auto bevindt zich aan de rechterkant onderaan de B-stijl.
Het merklogo van de auto is te vinden op de volgende plaatsen:
Instrumenten en bedieningselementen
1. Elektronische schakelaar voor de portierknop aan binnenzijde
8. Noodoproep en leeslampen
2. Bedieningspaneel ruiten
9. NOMI Slimme assistent
3. Schakelaars op de linkerkant van het stuurwiel
10. Aanraakscherm
4. Hendel voor richtingaanwijzers en koplampen
11. Versnellingen en centraal bedieningspaneel
5. digitaal instrumentenpaneeldisplay
12. Draadloos-oplaadplaat in de middenconsole
6. Schakelaars aan de rechterkant van het stuurwiel
13. Gaspedaal
7. Hendel voor ruitenwissers en -sproeiers
14. Rempedaal
Waarschuwingssymbolen
Nr.
Titel
Diagram
Beschrijving
1
Waarschuwingssymbool hoogspanning
Raak hoogspanningscomponenten niet aan. Gevaarlijk!
2
Waarschuwingssymbool hoogspanningscomponent 1
Hoogspanningscomponenten. Let op: Gevaar. Raak hoogspanningscomponenten niet aan als u
geen beschermende uitrusting draagt. Pas op voor elektrische schokken!
3
Waarschuwingssymbool hoogspanningscomponent 2
Hoogspanningscomponenten. Let op: Gevaar. Raak hoogspanningscomponenten niet aan als u
geen beschermende uitrusting draagt. Pas op voor elektrische schokken en brandwonden!
4
Waarschuwingssymbool hoogspanningsaccu
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van hoogspanningsaccu's.
5
Symbool hoogspanningskabel
Alle hoogspanningscomponenten van de auto zijn met elkaar verbonden door oranje
hoogspanningskabels. Raak hoogspanningscomponenten niet aan als u geen beschermende uitrusting
draagt!
6
Compatibiliteitsaanduidingen voor het opladen van de auto
In de laadpoort van de auto vindt u compatibiliteitsaanduidingen die u helpen bij het
opladen van de auto. Wanneer u de keuze hebt uit verschillende oplaadpistolen, moet u ervoor zorgen
dat de aanduiding op het oplaadpistool overeenkomt met een van de aanduidingen in de oplaadpoort van
de auto, namelijk C, K of L. Deze compatibiliteitsaanduidingen geven het voltagebereik voor het
opladen aan:
C: AC ≤ 480 V
K: DC 50 V tot 500 V
L: DC 200 V tot 920 V
Voertuigidentificatienummer (VIN)
Het voertuigidentificatienummer (VIN) staat in het vloerpaneel gestanst onder de
voorpassagiersstoel.
Het voertuigidentificatienummer is te vinden op de volgende plaatsen:
Binnenkant van de kap van de voorbak.
B-stijl aan de rechterkant van de carrosserie.
Onder het frame van het portier rechtsachter.
Aan de linkerkant van de dwarsbalk van het instrumentenpaneel.
Onder de linkerhoek van de voorruit.
Boven het vloerpaneel achterin.
Aan de rechterkant van de achterklep.
U kunt het voertuigidentificatienummer ook aflezen met een compatibel diagnoseapparaat (NIO
Diagnostisch systeem Generatie II (BD2)):
Sluit het diagnoseapparaat aan op de diagnosepoort van de auto en schakel het in.
Start het diagnoseapparaat en log in op de hoofdinterface van het apparaat.
Het diagnoseapparaat leest automatisch het voertuigidentificatienummer en geeft het nummer
weer op de huidige interface van het diagnoseapparaat.
Microgolfvenster
De auto heeft een speciaal venster in de voorruit.
Uw tolgeldbetaalapparaat kan op deze locatie worden aangebracht.
Identificatielabels aandrijfmotoren
Het identificatielabel van de voorste aandrijfmotor bevindt zich op het onderste gedeelte van de
motor.
Het identificatielabel van de achterste aandrijfmotor bevindt zich op het onderste gedeelte van
de motor.
Aanbevolen vloeistoffen en hoeveelheden
Item
Specificaties
Hoeveelheid
Remvloeistof
DOT4
0,98 liter
Koelvloeistof
–40 °C OAT (waterige oplossing van ethyleenglycol met additief)
De auto is uitgerust met een lithiumion-hoogspanningsaccu. Verzeker u ervan de
hoogspanningsaccu niet te beschadigen wanneer de auto wordt opgekrikt. Wees extra voorzichtig dat u de
bodemplaat van de accu niet beschadigd wanneer u gereedschap gebruikt.
Waarschuwing高压电池警告
Voordat u hoogspanningscomponenten repareert, demonteert of monteert, moet de voeding
worden losgekoppeld en moet u controleren of de noodstroomonderbrekerschakelaar en de
12V-voedingen zijn losgekoppeld. Na het loskoppelen van de voeding, laat u de auto gedurende
langer dan 5 minuten onaangeroerd staan.
Het is personeel zonder de benodigde kwalificaties verboden aan de
hoogspanningscomponenten te werken. Monteurs moeten isolerende beschermingsmiddelen dragen, zoals
isolerende handschoenen die voldoen aan de vereisten. Zij mogen geen metalen voorwerpen dragen of
bij zich hebben.
Aandrijfmotor
Het elektrische aandrijfsysteem levert het vermogen van de auto door de gelijkstroomenergie van
de hoogspanningsaccu op een regelbare manier om te zetten in een mechanisch koppel, en dit op de wielen
over te brengen om de auto aan te drijven. Bovendien kan de elektrische aandrijving bij afremmen ook de
remenergie recupereren om de hoogspanningsaccu op te laden. De auto is uitgerust met twee elektrische
aandrijfsystemen. Het voorste aandrijfsysteem is geïnstalleerd op het voorste subframe, en het achterste
systeem is gemonteerd op het achterste subframe.
12V-accu
De 12V-accu levert de energie voor het aanvullend beschermingssysteem (SRS), de ruiten, sloten,
aanraakschermen, verlichting, enz.
Airbags
De frontaal airbags bestaan uit de hoofdairbags voor de voorste zitrij, waarvan de
bestuurdersairbag zich in de afdekkap van het stuurwiel bevindt en de voorpassagiersairbag zich in het
instrumentenpaneel bevindt. De zijairbags bestaan uit de zijairbags van de voorste zitrij (aan beide
zijkanten van de bestuurdersstoel en aan de buitenkant van de voorpassagiersstoel) en de gordijnairbags
(aan beide zijden in de dakhemel boven de portieren, van de A-stijl tot de C-stijl, waarin zich de
gascilinders voor de gordijnairbags bevinden). De plaatsen waar zich een airbag bevindt zijn gemarkeerd
met het woord "AIRBAG" om u aan de aanwezigheid ervan te herinneren.
Persluchtcilinder voor de luchtveren
De persluchtcilinder voor de luchtveren bevindt zich aan de achterkant van de auto, stevig
bevestigd aan de carrosserie met behulp van een beugel met een rubberen afdekking. Het voorziet het
luchtveringssysteem van voldoende perslucht. Door de druk aan te passen, kan de ophanging op verschillende
hoogtes worden ingesteld.
Specificaties van de auto
Item
Specificatie
Lengte A (mm)
5099
Breedte B (mm) (zonder buitenspiegels)
1989
Hoogte C (mm)
1750
Wielbasis D (mm)
3070
Spoorbreedte voor E (mm)
1692
Spoorbreedte achter F (mm)
1702
Overhang voorkant G (mm)
922
Overhang achterkant H (mm)
1107
Bodemvrijheid (mm)
160
Rijmodus
Permanente vierwielaandrijving (4WD)
Maximumsnelheid (km/u)
200
Maximale hellingsgraad
35%
Oploophoek
17°
Afloophoek
21°
Aantal zitplaatsen
6
Specificaties massa
Item
70 kWh
150 kWh
75 kWh
100 kWh
Band
R20
R20
R20
R21/R22
R20
R21/R22
Massa rijklaar (kg)
2560
2614
2565
2579
2585
2599
Voorasbelasting bij massa rijklaar (kg)
1240
1268
1244
1251
1254
1261
Achterasbelasting bij massa rijklaar (kg)
1320
1346
1321
1328
1331
1338
Maximaal toelaatbare totale massa, door de fabrikant opgegeven (kg)
3190
3190
3190
3190
3190
3190
Voorasbelasting bij de door de fabrikant opgegeven maximaal toelaatbare totale massa
(kg)
1341
1341
1341
1341
1341
1341
Achterasbelasting bij de door de fabrikant opgegeven maximaal toelaatbare totale
massa (kg)
1849
1849
1849
1849
1849
1849
Specificaties velgen en banden
Item
Waarde
Specificaties
255/50R20 109V XL
265/45R21 108V XL
265/40R22 109V HL
Bandenspanning (bar)
2,6 (onbelast)
Wielvluchthoek voor
-0,5±0,5°
Verschil wielvluchthoek links- en rechtsvoor
0±0,5°
Sporingshoek
0,3±0,2°
Naspoorhoek voor
4,7±0,5°
Verschil naspoorhoek links- en rechtsvoor
0±0,5°
Wielvluchthoek achter
-1,3±0,5°
Verschil wielvluchthoek links- en rechtsachter
0±0,5°
Totale sporingshoek achter
0,2±0,2°
Rijhoek
0±0,15°
Stuurwielhoek
0±3,5°
Hoogte tussen wielkast en grond voor (mm)
474±5
Hoogte tussen wielkast en grond achter (mm)
480±5
Aanhaalmoment wielbouten (Nm)
210
Opmerking: De bandenspecificaties zijn afhankelijk van de feitelijke voertuigconfiguratie.
Opgelet为确保行车安全,车轮螺母建议拆装 20 次后进行更换。
Om de rijveiligheid te garanderen, wordt geadviseerd de wielmoeren of -bouten te vervangen
nadat deze 20 keer zijn verwijderd en gemonteerd.
Markeringen op de banden
Op de flanken van de banden staan alle markeringen en kenmerken van de banden.
Bandenmaat
Een band met de markering 265/40R22 betekent dat de breedte van het loopvlak van de band
265 millimeter is, de hoogte-breedteverhouding 40% is, R de radiale constructie van de band aangeeft
en de wieldiameter 22 inch is, waarbij HL staat voor hoge belasting.
Belastingsindex en snelheidsindex van banden
De belastingsindex vertegenwoordigt het overeenkomstige gewicht op de band, en de
snelheidsindex is de maximumsnelheid waarop de band langdurig mag worden gebruikt.
Belastingsindex
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
Gewicht
750 kg
775 kg
800 kg
825 kg
850 kg
875 kg
900 kg
925 kg
950 kg
975 kg
1000 kg
1030 kg
1060 kg
Q
R
S
T
U
H
V
W
Y
Snelheidsindex
160 km/u
170 km/u
180 km/u
190 km/u
200 km/u
210 km/u
240 km/u
270 km/u
300 km/u
Markering belastingsindex
Toelaatbare maximale belasting en maximale bandenspanning van de band (niet voor normaal
rijden)
Productnaam
DOT-bandidentificatienummer
Deze begint met de letters DOT, gevolgd door cijfers en letters, waarbij de eerste 2
cijfers/letters staan voor de identificatiecode van de bandenfabriek, de daaropvolgende 2
cijfers/letters de bandenmaat aangeven, de volgende 4 cijfers/letters het type band aanduiden, en de
laatste 4 cijfers de week en het jaar aangeven waarin de band geproduceerd is. Zo staat 1721 voor de
17e week van 2021. Deze informatie kan worden gebruikt voor contact met de klant als er problemen met
een band zijn en de band moet worden teruggeroepen.
Parameters voor de motor
Item
Waarde
Voor
Achter
Aandrijfmotortype
AC-synchroonmotor met permanente magneet
AC-asynchroonmotor
Aandrijfmotormodel
TZ180S001
YS300S002
Nominaal vermogen/snelheid/koppel van aandrijfmotor (kW/t/min/N-m)
70/4460/150
35/4775/70
Piekvermogen/-snelheid/-koppel van aandrijfmotor (kW/t/min/N-m)
180/16000/350
300/15000/500
Specificaties voor de remmen en ophanging
Item
Waarde
Dikte van remblok (mm)
Voor
Achter
2 – 8
2 – 8
Dikte van remschijf (mm)
Voor
Achter
30 – 32
18 – 20
Nominale werkdruk van accumulator luchtvering (bar)
Rijden met een te lage of te hoge bandenspanning kan ongevallen veroorzaken en tot letsel
leiden.
Controleer de bandenspanning regelmatig om de rijveiligheid te garanderen. Let er bij het
controleren van de bandenspanning op dat de banden koud zijn (de temperatuur van de band moet gelijk zijn
aan de omgevingstemperatuur, of de band moet na een rit 3 uur afkoelen). De aanbevolen koude-bandenspanning
is aangegeven op het portierframe aan bestuurderskant. Als warme banden wordt gemeten, ligt de
bandenspanning over het algemeen ongeveer 0,3 bar hoger dan bij koude banden.
Wanneer de bandenspanning te hoog is, heeft dit een nadelige invloed op het rijcomfort en maakt
de band gevoelig voor beschadigingen op een oneffen wegdek. In ernstige gevallen bestaat zelfs het risico
van een klapband, waardoor de veiligheid van de auto in gevaar komt. Wanneer de bandenspanning te laag is,
kan dit leiden tot ongelijkmatige slijtage, waardoor de wendbaarheid van de auto in het gedrang komt en de
accu sneller leeg raakt.
U kunt blijven rijden binnen het opgegeven snelheidsbereik (tot 120 km/u) mits de auto
zelfafdichtende banden heeft, de diameter van het lek kleiner is dan 5 millimeter en het middendisplay
een normale bandenspanning aangeeft. Maar zelfafdichtende banden kunnen niet worden gebruikt als
langetermijnoplossing. Als u een aanzienlijke luchtlekkage, lekke band of ernstige schade aan de band
opmerkt, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO Service Center voor inspectie of vervanging van de
band.
De banden oppompen met de luchtpomp uit de gereedschapsset van de auto:
Parkeer de auto op een veilige weg, trek een veiligheidshesje aan en zet de gevarendriehoek
op een geschikte plek.
Open in de bagageruimte achterin de afdekking van de voertuiggereedschapsset en neem de
luchtpomp eruit.
Neem de luchtpompslang die aan de zijkant van de luchtpomp zit eruit en sluit de slang aan
op het ventiel van de band.
Sluit de stekker van de bandenpomp aan op de 12V-aansluiting in de auto.
Zorg ervoor dat de auto is ingeschakeld, zet de schakelaar van de luchtpomp aan en begin de
banden op te pompen. Wanneer de bandenspanning 2,6 bar bereikt, schakelt u de stroom van de luchtpomp
handmatig uit en koppelt u deze los van de 12 V-aansluiting van het voertuig.
Als u klaar bent met het oppompen, maakt u de luchtpompslang los van het ventiel van de
band en bergt u alles op.
Bandenspanningbewakingssysteem
De auto is uitgerust met een bandenspanningbewakingssysteem (TPMS). Als de spanning of
temperatuur van een of meerdere banden abnormaal is, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje
voor de bandenspanning branden en
wordt de betreffende defecte band aangegeven om u te waarschuwen zo snel mogelijk te stoppen en de banden te
controleren, op te pompen of leeg te laten lopen tot de juiste bandenspanning is verkregen.
In geval van abnormale bandenspanning of snel luchtverlies gaat het waarschuwingslampje voor het
bandenspanningbewakingssysteem
branden en klinkt een geluidssignaal om u te waarschuwen de banden te controleren. Als het
direct-bandenspanningbewakingssysteem uitvalt of de bandentemperatuur de veilige waarde overschrijdt,
knippert het waarschuwingslampje voor het bandenspanningbewakingssysteem gedurende 75 seconden en blijft
daarna continu branden, en klinkt
een geluidssignaal. In dit geval moet u de auto zo snel mogelijk tot stilstand brengen en onmiddellijk
contact opnemen met het NIO Service Center.
U kunt op het middendisplay op de hoofdinterface tikken op Mijn
EL8 om de huidige bandenspanning te controleren die door het TPMS wordt gedetecteerd. Als de
huidige bandenspanning op het display wordt aangegeven als "--", betekent dit dat het systeem geen geldige
waarde heeft verkregen. In dat geval moet u gedurende 10 minuten rijden met een snelheid hoger dan 25 km/u
en opnieuw controleren. Als de bandenspanning te laag is, de band oververhit is, of als het
direct-bandenspanningbewakingssysteem defect is, wordt de betreffende band op het display gemarkeerd, samen
met de specifieke storingsinformatie.
Het bandenspanningbewakingssysteem werkt op basis van de temperatuur van de banden en de
omgevingstemperatuur. Op grote hoogte of in gebieden waar het koud is, kan het nodig zijn om de banden op
een iets hogere spanning te brengen om de waarschuwing voor te lage bandenspanning op te heffen.
Als radiozendapparatuur (bijvoorbeeld draadloze headsets of walkietalkies) worden gebruikt in of
in de buurt van de auto, kan de werking van het bandenspanningbewakingssysteem worden verstoord.
Sneeuwkettingen
De auto is niet uitgerust met sneeuwkettingen, maar deze kunnen worden gekocht voor gebruik op
de auto. Let bij het gebruik van sneeuwkettingen op het volgende:
Ongeschikte sneeuwkettingen kunnen de banden, de velgen en het remsysteem van de auto
beschadigen. Controleer zorgvuldig de specificaties van de originele banden en raadpleeg de
instructies van de fabrikant voor het juiste gebruik van de sneeuwkettingen. Alleen de originele
achterbanden zijn geschikt voor sneeuwkettingen.
K-Summit XXL K67 wordt aanbevolen voor 20-inch achterwielen;
K-Summit XXL K77 wordt aanbevolen voor 21- en 22-inch achterwielen.
De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 50 km/u of de lagere maximumsnelheid die is
opgegeven door de fabrikant van de sneeuwkettingen.
Rijd voorzichtig en vermijd obstakels op de weg, kuilen, scherpe bochten en blokkerende
wielen omdat deze factoren een negatieve invloed kunnen hebben op de auto.
Om schade aan de banden en overmatige slijtage van de sneeuwkettingen te voorkomen, moeten
deze worden verwijderd wanneer u op wegen rijdt die niet met sneeuw bedekt zijn.
Sneeuwsokken
Er wordt geen AutoSock bij de auto geleverd, maar u kunt ze apart aanschaffen. Let goed op de
volgende punten als u AutoSock gebruikt:
Bij verkeerd gebruik van AutoSock kunnen de banden en velgen, en het remsysteem van de auto
beschadigd raken. Controleer de specificaties van de banden van de originele uitrusting (OE) en de
relevante instructies van de fabrikant van AutoSock. AutoSock kan op alle vier wielen van de auto
worden gebruikt.
AutoSock mag alleen op ijs en sneeuw worden gebruikt. Wanneer u op een droge weg rijdt
(zoals asfaltwegen, betonwegen of onverharde wegen), moet u ze onmiddellijk verwijderen. AutoSock moet
worden verwijderd als de auto staat geparkeerd.
Wanneer de auto start, kunnen ijs en sneeuw op de grond omhoog komen door de verhoogde grip
van AutoSock. Ga niet achter de auto staan.
Het elektronische stabiliteitssysteem van de auto hoeft niet te worden uitgeschakeld
wanneer AutoSock wordt gebruikt.
De auto mag niet harder dan 50 km/u rijden met AutoSock aangebracht. Vermijd ook hard
accelereren, hard remmen, scherpe bochten en andere agressieve handelingen, omdat er anders een grote
kans op schade aan AutoSock bestaat.
Als u vreemde geluiden hoort terwijl AutoSock op uw auto is gemonteerd, zet de auto dan
stil op een veilige plek en controleer als dat veilig kan of AutoSock goed is gemonteerd.
Als de zwarte stof in de onderste laag onder de witte stof die contact met de weg maakt
bloot ligt, gebruik AutoSock dan niet meer en vervang ze door nieuwe.
AutoSock mag niet als vervanging voor winterbanden worden gebruikt.
Na gebruik moet AutoSock moet gedroogd, in de oorspronkelijke verpakking worden gedaan en
op een droge plek worden opgeborgen. Het materiaal van AutoSock is gemakkelijk in gebruik en kan op
kamertemperatuur worden gewassen, zodat de stof die met de weg in contact komt schoon blijft, maar
deze stof mag niet worden gestreken.
Winterbanden
De auto wordt geleverd met zomerbanden. In een koude omgeving zijn de rijeigenschappen van de
banden minder goed, ze hebben minder grip en worden gevoeliger voor stootschade. High-performance banden
kunnen bij koud weer tijdelijk stijver worden en de eerste kilometers kan rolgeluid hoorbaar zijn, tot de
banden opwarmen. Om uw auto optimaal te laten presteren, raden we aan om in de winter winterbanden te
gebruiken. Kies geschikte winterbanden of spijkerbanden, in overeenstemming met de in uw land geldende
wetgeving.
Wij adviseren om de winterbanden op uw auto te monteren wanneer de omgevingstemperatuur lager
is dan 7 °C. De rijeigenschappen van zomerbanden worden minder goed bij lagere temperaturen, en ook het
rijcomfort vermindert. Zo kunnen er rammelende geluiden door de banden worden veroorzaakt bij manoeuvreren
op droog en glad wegdek, of bij het optrekken na een bocht.
Bij zeer lage temperaturen onder -15 °C kan permanente schade aan zomerbanden ontstaan.
Gebruik op alle wielen winterbanden van hetzelfde merk en met hetzelfde profiel om veilig te
kunnen manoeuvreren.
Bandenmaat
Snelheidsindex
255/50 R20
109T XL
265/45 R21
108T XL
265/40 R22
106T XL
Opgelet冬季胎
Wanneer de maximale snelheidsindex van de band wordt overschreden, raakt de band
beschadigd. Hierdoor kan er een klapband ontstaan. Overschrijd nooit de maximale snelheidsindex
van de banden.
Winterbanden met een profieldiepte van minder dan 4 mm moeten onmiddellijk worden
vervangen. Deze banden zijn niet meer geschikt voor gebruik in de winter en bieden onvoldoende
grip. Bij onvoldoende grip kunt u de controle over uw auto verliezen en een ongeluk veroorzaken.
Bandenreparatie
Waarschuwing若在轮胎穿刺漏气的情形下继续行驶车辆,容易发生爆胎事故,危及人身安全。
Als u blijft doorrijden met een lekke band, kan de band scheuren en letsel veroorzaken.
Houd het bandenafdichtmiddel uit de buurt van de huid en ogen. Bewaar het buiten bereik van
kinderen. Wanneer u bandenafdichtmiddel gebruikt, zijn vonken, open vuur en roken verboden.
Als het bandenafdichtmiddel in aanraking komt met de huid of ogen, spoelt u onmiddellijk
het getroffen gebied grondig met veel water. Trek onmiddellijk de vervuilde kleding uit. In het geval
van een allergische reactie, roept u onmiddellijk medische hulp in. Als bandenafdichtmiddel is
ingeslikt, spoelt u onmiddellijk uw mond grondig en drinkt u veel water. Probeer niet te braken.
Opgelet 使用补胎液前,请查看补胎液罐上标示的有效期,确保在有效期内使用。 -20寸
Voordat u het bandenafdichtmiddel gebruikt, controleert u de houdbaarheidsdatum die op de
verpakking staat.
Wanneer de diameter van het lek in een 20"-band minder dan 6 mm groot is, adviseren we om
het voorwerp te verwijderen en de band te repareren. Als de diameter van het lek groter is dan 6 mm
of als de band ernstig beschadigd is, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO Service Center om
de band te laten vervangen. Blijf in dergelijke gevallen niet doorrijden.
Als u het voorwerp niet verwijdert en de band repareert, kan de band tijdens het rijden
abnormale geluiden produceren, en kan zelfs lucht eruit lekken tijdens het rijden van lange
afstanden.
Voor auto's die zijn uitgerust met zelfdichtende banden of banden van geluidsabsorberend
schuim, wordt het niet aanbevolen om bandenafdichtmiddel te gebruiken voor reparaties. Neem contact
op met het NIO Service Center voor verdere hulp.
U kunt blijven rijden binnen het opgegeven snelheidsbereik (tot 120 km/u) mits de auto
zelfafdichtende banden heeft, de diameter van het lek kleiner is dan 5 millimeter en het
middendisplay een normale bandenspanning aangeeft. Maar zelfafdichtende banden kunnen niet worden
gebruikt als langetermijnoplossing. Als u een spijker in uw lekke band aantreft of ernstige schade
aan de band opmerkt, neemt u onmiddellijk contact op met het NIO Service Center voor inspectie of
vervanging van de band.
Probeer bij het repareren van de band het lek aan de bovenkant van de band te vinden.
Alleen het profielvlak van de band kan met bandenafdichtmiddel worden gerepareerd.
Parkeer de auto op een vlak, verhard wegdek en schakel de parkeerstand (P) in. Zorg bij druk of
fileverkeer voor voldoende afstand. Trek uw veiligheidshesje aan, stel de gevarendriehoek op en schakel de
alarmknipperlichten in. Gebruik nu het bandenafdichtmiddel en de bandenpomp uit de voertuiggereedschapsset
om de band te repareren:
Parkeer de auto op een veilige weg en zet de gevarendriehoek op een geschikte plek.
Open in de bagageruimte achterin de afdekking van de voertuiggereedschapsset en neem de bus
afdichtmiddel en de bandenpomp eruit.
Haal de sticker met de maximumsnelheid van de bus bandenafdichtmiddel en breng hem aan op
het stuurwiel. Zo vergeet u niet dat u met de gerepareerde band niet harder dan 80 km/u mag rijden.
Verbind de bus afdichtmiddel met het wiel: verwijder het ventieldopje vanaf het ventiel en
sluit de vulslang van het afdichtmiddel aan op het ventiel van de band.
Sluit de stekker van de bandenpomp aan op de 12V-aansluiting in de auto.
Zorg ervoor dat de auto is ingeschakeld, schakel de bandenpomp in en begin het
afdichtmiddel in de band te spuiten. Let op de drukmeter en schakel de luchtpomp uit wanneer de wijzer
≥2,2 bar bereikt (dit duurt 5 tot 10 minuten). Schakel de bandenpomp uit en haal de stekker uit de
12V-aansluiting.
Opmerking充气泵开始工作时,胎压指针可能会短暂最高指示至6bar, 随后压力恢复正常。
Wanneer de luchtpomp werkt, kan de bandenspanningsindicator kortstondig de maximumwaarde
van 6 bar aangeven en vervolgens terugzakken en de juiste bandenspanning aangeven.
Maak de vulslang los van het ventiel van de band, en berg alles op.
Rijd 3 tot 10 km (ongeveer 5 tot 10 minuten) langzamer dan 80 km/u om het afdichtmiddel
gelijkmatig in de band te verdelen en het lek te dichten.
Parkeer de auto op een veilige weg, zet de gevarendriehoek op een geschikte plek en
controleer de bandenspanningsgegevens op het middendisplay. U kunt voortrijden als de bandenspanning
≥2,2 bar is. Pomp de band op tot ≥2,2 bar als de bandenspanning te laag is, en rijd 3 tot 10 km (of
ongeveer 5 tot 10 minuten) met de auto, langzamer dan 80 km/u. Controleer de bandenspanning opnieuw.
Als de bandenspanning nog steeds lager is dan 2,2 bar, dan betekent dit dat de band ernstig beschadigd
is en dat het afdichtmiddel het lek niet kan dichten. Parkeer de auto op een veilige plaats en neem
onmiddellijk contact op met NIO.
Als de bandenspanning niet binnen 12 minuten in het groene gebied komt wanneer de band
wordt gerepareerd, is de band ernstig beschadigd. Parkeer de auto op een veilige plek en schakel
pechhulp in.
Een reparatie met bandafdichtmiddel is slechts een tijdelijke oplossing in noodgevallen.
Na het repareren van de band kunt u tot 200 km of maximaal 3 dagen blijven rijden. Ga zo snel
mogelijk naar de dichtstbijzijnde werkplaats om de band te laten repareren en het bandafdichtmiddel
te laten verwijderen.
Een band vervangen
Wanneer de band erg veel lucht verliest zodat er niet meer mee kan worden gereden, moet u de auto
op een vlakke, verharde weg parkeren en in de parkeerstand zetten. Zorg bij druk of fileverkeer voor
voldoende afstand. Trek uw veiligheidshesje aan, stel de gevarendriehoek op, schakel de alarmknipperlichten
in en neem contact op met het NIO Service Center om de band te laten vervangen.
Voor het vervangen van de banden selecteert u nieuwe banden met dezelfde specificaties als
de originele banden. Als banden met andere specificaties worden gebruikt, kan de wendbaarheid van de
auto worden beïnvloed en leiden tot verlies van controle over de auto.
Krik de auto niet omhoog als er mensen in zitten.
Gebruik geen krik om de auto omhoog te krikken op een af- of oplopende ondergrond of
wanneer de ondergrond naar beide kanten afloopt.
Krik de auto alleen omhoog op de kriksteunpunten aan de onderkant van de auto.
Wanneer u een krik gebruikt om een auto omhoog te krikken, plaatst u geen voorwerpen op of
onder de krik.
Als u een krik gebruikt om de auto omhoog te krikken voor het vervangen van een band,
plaatst u geen lichaamsdelen onder de opgekrikte auto omdat dit letsel kan veroorzaken.
De krik mag alleen worden gebruikt om de auto omhoog te krikken voor het vervangen van een
band.
Een band vervangen:
Zorg ervoor dat u een krik en een reservewiel met de juiste specificaties bij de hand hebt
om de band te vervangen.
Plaats een blok vóór de band schuin tegenover het wiel dat moet worden verwisseld, zodat de
auto niet wegrolt.
Ga onderaan het middendisplay op de bedieningsbalk naar de interface Instellingen en tik op
Rijden en parkeren > Krikmodus. Hiermee kunt u de huidige hoogte van
de ophanging van de auto vergrendelen, waardoor veranderingen in de hoogte van de ophanging tijdens
het verwisselen van de banden worden voorkomen.
Gebruik het verwijdergereedschap voor de wielmoerkap uit de noodset om de wielmoerkappen
te verwijderen en draai de wielmoeren met behulp van de wielmoersleutel linksom los.
De velgen hebben een speciale, beschermende coating. Neem bij het verwijderen of
monteren van moeren, banden of velgen redelijke voorzorgsmaatregelen om het montagevlak op de
velgen te beschermen en onopzettelijke krassen op het velgoppervlak te voorkomen.
Verzeker u ervan dat u de krik op de juiste kriksteunpunten plaatst. Als u niet de juiste
kriksteunpunten gebruikt, kan de auto beschadigd raken of van de krik afglijden, wat tot persoonlijk
letsel kan leiden.
Krik de auto op tot de hoogte voor het aanbrengen van het reservewiel. Zodra de krik in
contact komt met de auto en deze begint op te tillen, moet u nogmaals controleren of de krik correct
onder het kriksteunpunt zit.
Verwijder de wielmoeren en vervang het wiel. Zorg er bij het aanbrengen van het wiel voor
dat de wielmoeren zijn uitgelijnd met de montagegaten en dat de metalen kant van het wiel goed contact
maakt met het montagevlak.
Laat na het monteren van de wielmoeren de auto volledig op de grond zakken (met behulp van
de krik en verlaat op het middendisplay de modus voor het verwisselen van wielen), gebruik vervolgens
een wielmoersleutel om alle wielmoeren rechtsom vast te draaien en gebruik ten slotte een
momentsleutel om de wielmoeren van de auto vast te draaien tot de opgegeven koppelwaarde.
Controleer de bandenspanning van het reservewiel nadat het wiel is vervangen, breng de band
indien nodig op de voorgeschreven spanning en zet dan het dopje op het ventiel.
Berg het gereedschap, de krik en het wiel met de lekke band veilig op.
De gevarendriehoek opstellen
In geval van nood moet u de auto voorzichtig naar een veilige plaats rijden. Gebruik het
rempedaal om de auto helemaal tot stilstand te brengen, zet de auto in de parkeerstand en schakel de
alarmknipperlichten in op de middenconsole om andere bestuurders en voorbijgangers te waarschuwen.
Parkeerstandschakelaar
Alarmknipperlichten
Om toegang te krijgen tot de noodset aan boord, opent u de afdekking onder het opbergvak in de
bagageruimte. Binnenin vindt u de gevarendriehoek en een veiligheidshesje. Trek het veiligheidshesje aan en
plaats de gevarendriehoek op een afstand van 50 tot 100 meter achter de auto (op snelwegen op 150 meter
achter de auto. 's Nachts vergroot u de afstand met nog eens 100 meter. Bij regen of mist plaatst u de
gevarendriehoek 200 meter achter de auto).
Opstellen van de gevarendriehoek:
Klap de steun onder de driehoek uit;
Klap de zijkanten van de driehoek uit;
Maak de drukknop aan de bovenkant van de driehoek vast;
Verwijder de zachte, rubber dop aan het uiteinde van de steunpoot.
Opgelet打开软胶套过程中请注意安全,避免划伤。
Wees voorzichtig wanneer u de zachte, rubber dop verwijdert om te voorkomen dat u
zichzelf snijdt.
De pechhulpdienst bellen
In geval van een ongeval, zoals bij een botsing, waterschade, accubrand, enz., moet u na het
inschakelen/opstellen van de waarschuwingssignalen de auto zo snel mogelijk verlaten, terwijl u de
veiligheid van de omgeving in de gaten houdt, en een veilige afstand tot de auto (van meer dan 15 meter)
aanhouden. Bel daarna het NIO Service Center voor pechhulp, waarna het pechhulpteam u zo snel mogelijk komt
helpen.
In het geval van een risico van accubrand, zal de auto automatisch de stroom uitschakelen en
wordt een waarschuwingsbericht weergegeven op het instrumentenpaneel en het middendisplay. Verlaat
onmiddellijk de auto en roep hulp in nadat u de veiligheid van de omgeving hebt gewaarborgd.
Als de auto verbonden is met het netwerk, kunt u op de SOS-knop in de dakhemel drukken om
contact op te nemen met de pechhulpdienst. U kunt uw oproep op het middendisplay annuleren binnen 5
seconden na het plaatsen van de oproep. De achtergrondverlichting van de SOS-knop geeft de status van de
SOS-functie aan: een continu groen licht betekent dat de SOS-functie beschikbaar is; een groen
knipperend licht betekent dat de pechhulpdienst wordt opgeroepen; een rood continu of knipperend licht
betekent dat de SOS-functie niet beschikbaar is. In deze laatste situatie moet u zelf onmiddellijk
contact opnemen met het NIO Service Center.
Als uw auto is verbonden met het netwerk en een ongeval zich voordoet waarbij de airbag of de
gordelspanner wordt geactiveerd, roept uw auto automatisch de hulpdiensten op om u tegen gevaar te
beschermen.
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding is verplicht voor nieuwe automodellen in alle
EU-landen. Bij een ernstig ongeval kan het eCall-systeem automatisch via een audioverbinding contact
leggen met een geschikte alarmcentrale als het veiligheidssysteem van de auto wordt geactiveerd, of
handmatig als u op de knop SOS in de dak hemel drukt.
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding is standaard geactiveerd. Het wordt automatisch
geactiveerd als bij een ernstig ongeval het activeringsniveau voor de gordelspanners of airbags wordt
bereikt. Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding kan waar nodig ook handmatig worden geactiveerd. Als u
eCall handmatig wilt activeren, druk langer dan 250 milliseconden op de knop SOS in de dakconsole en laat
de knop binnen 10 seconden los. De handmatige activering is zodanig ontworpen dat onbedoeld gebruik wordt
voorkomen. Als u de oproep wilt annuleren, drukt u op de knop SOS en laat u deze weer los binnen vijf
seconden nadat de knop voor het eerst werd ingedrukt.
Bij een kritische systeemstoring kan het eCall-boordsysteem met 112-verbinding van de auto
mogelijk niet goed werken. De achtergrondverlichting van de knop SOS geeft de status van de noodoproep
aan. Als het lampje groen brandt, werkt het eCall-systeem goed; als het groen knippert, is er een
noodoproep bezig; als het rood knippert, is een kleine storing in het eCall-systeem, maar kan het nog
altijd worden geactiveerd; als het rood brandt, is er een grote storing in het eCall-systeem en kan het
systeem niet worden geactiveerd. In dat geval ziet u een storingsmelding op het middendisplay en moet u zo
nodig contact opnemen met NIO.
Het verwerken van persoonsgegevens via het eCall-boordsysteem met 112-verbinding wordt volgens
de voorschriften voor gegevensbescherming van Richtlijnen 95/46/EG (1) en 2002/58/EG (2) van het Europese
Parlement en de Raad uitgevoerd en is met name gebaseerd op de noodzaak om de essentiële belangen van de
personen in overeenstemming met Artikel 7(d) van Richtlijn 95/46/EG (3) te beschermen. Verwerking van
dergelijke gegevens is uitsluitend beperkt tot gebruik in verband met het verwerken van noodoproepen met
het Europese noodnummer 112 in noodsituaties binnen de betekenis van Artikel 5(2) van Verordening (EU)
2015/758.
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding in de auto kan uitsluitend de volgende gegevens
verzamelen en verwerken:
Voertuigidentificatienummer
Het type voertuig (personenauto)
Het type aandrijfsysteem van de auto (benzine/diesel/cng/lpg/elektrisch/waterstof).
De laatste drie locaties van de auto en de rijrichting. De recentste locaties van de auto
worden willekeurig geselecteerd, zodat het IVS niet traceerbaar is en niet constant wordt gevolgd.
Het geschatte aantal inzittenden.
Het logbestand van de eCall-activering van het systeem en een tijdstempel.
Ontvangers van de gegevens die door het eCall-systeem met 112-verbinding in de auto worden
verwerkt, zijn de relevante alarmcentrales in het gebied waar de auto zich bevindt. De gegevens kunnen met
anderen worden gedeeld, zoals politiebureaus, brandweerkazernes en ziekenhuizen, maar is beperkt tot het
verlenen van noodhulp.
Het eCall-boordsysteem met 112-verbinding werkt als volgt:
Gegevens die in het systeem worden opgeslagen zijn niet beschikbaar buiten het systeem
voordat een eCall-oproep wordt geactiveerd.
Het systeem is niet traceerbaar en wordt niet continu gevolgd in de normale gebruiksstatus.
Gegevens die in het systeem worden opgeslagen, worden automatisch en continu verwijderd.
De locatiegegevens voor de auto worden continu overschreven in het interne geheugen van het
systeem, zodat alleen de laatste drie actuele locaties van de auto noodzakelijk voor de normale
werking van het systeem worden bewaard.
Het logbestand met activiteitsgegevens in het systeem wordt niet langer bewaard dan
noodzakelijk voor het afhandelen van de noodoproep en in elk geval niet langer dan 13 uur nadat een
noodoproep is geactiveerd.
Neem contact op met NIO voor ondersteuning bij het uitoefenen van uw rechten als
gegevenseigenaar en voor de instantie die verantwoordelijk is voor het afhandelen van toegangsrechten. Zie
voor informatie over contactgegevens onze Privacy melding voor verbonden voertuigen of de contactgegevens
in deze handleiding. NIO GmbH
Gegevensbescherming
Montgelasstrasse 14
81679 München
Duitsland
privacy.eu@nio.io
00 8000 999 6699 (EU) / 800 24 789 (Noorwegen)
TPS eCall
TPS eCall is een door derden ondersteunde eCall-service met 112-verbinding in de EU. ARC Europe
SA fungeert als de TPS-provider voor TPS eCall van NIO, en exploiteert de TPS eCall van NIO met een
24/7-beschikbaarheid.
De TPS eCall-medewerkers bieden gebruikers diensten in hun eigen taal aan op basis van de taal
die in de auto is ingesteld. TPS eCall-medewerkers beoordelen of een oproep vals is of een echt noodgeval
betreft voordat zij doorverbinden naar de betreffende alarmcentrale, en zullen een onjuiste oproep
annuleren om het juridisch risico van onnodig verbinden met de alarmcentrale te vermijden. Als zich
incident voordoet, kan een TPS-medewerker de oproep van de gebruiker doorsturen naar een pechhulpdienst of
de gebruiker adviseren om contact op te nemen met zijn of haar verzekeringsmaatschappij als die pechhulp
levert. Als wordt beoordeeld dat het incident een aanrijding of noodgeval is, stuurt de TPS-medewerker
basisgegevens door naar de plaatselijke alarmcentrale en volgt hij de voortgang van de hulpdiensten.
Tijdens het ondersteuningsproces kunnen TPS-medewerkers optreden als vertaler tussen de gebruiker en de
plaatselijke pechhulpdiensten om taalbarrières in noodsituaties te omzeilen.
TPS eCall kan door de hoofdgebruiker worden ingesteld in "Instellingen – Algemeen" op de
instellingenpagina van het ICS van de auto, en vervangt dan de wettelijk voorgeschreven eCall. De
standaardinstelling is TPS eCall. Zodra de gebruiker een keuze heeft gemaakt, wordt dit opgeslagen in het
gebruikersprofiel.
Een NIO TPS eCall kan alleen door de TPS-medewerker worden beëindigd. Informeer de
TPS-medewerker in het geval een oproep per ongeluk is gemaakt; de TPS-provider zal de oproep voor u
beëindigen.
De noodzakelijke gegevens over uw auto worden verzameld en naar het NIO TPS gezonden en
vervolgens doorgestuurd naar de TPS-provider die het noodgeval zal afhandelen wanneer TPS eCall actief
wordt geactiveerd door de bestuurder, door een aanrijding of door EDA.
Geüploade TPS eCall-gegevens worden 6 maanden opgeslagen, zodat NIO op het ongeval kan reageren
en het kan afhandelen.
Na contact met de bestuurder en passagiers stuurt het TPS-bedrijf de noodzakelijke gegevens
door naar de plaatselijke alarmcentrale in de plaatselijke taal zodat de bestuurder verder kan worden
geholpen.
De TPS-provider mag alleen de volgende gegevens verzamelen en verwerken, en deze waar nodig
doorsturen naar de plaatselijke alarmcentrale:
Service-informatie over het rijden:
Type aanrijding (voor, zijkant, achter, enz.) en delta-snelheid (verandering in
snelheid) (Vx en Vy).OPMERKING: Delta Velocity verzamelt de verandering in
snelheid elke 10 ms op de X-as en Y-as gedurende 250 ms na de aanrijding.) ;
Huidige locatie en rijrichting van de auto;
Rijsnelheid;
Type aandrijvingsopslag van de auto;
Geactiveerde airbags (hoeveel airbags er na de aanrijding zijn geactiveerd);
Taal ingesteld op het middendisplay;
Aantal passagiers;
Contactgegevens:
Naam gebruiker (optioneel, als de gebruiker is geregistreerd);
E-mailadres gebruiker (optioneel, als de gebruiker is geregistreerd);
Mobiel nummer gebruiker (optioneel, als de gebruiker is geregistreerd).
Basisinformatie over de auto:
Merk/Model/Kleur/Modeljaar.
VIN-nummer.
Starthulp
Als de auto niet normaal kan worden gestart omdat de 12V-accu leeg is, kunt u starten door deze
met behulp van een startkabel aan te sluiten op de 12V-accu van een andere voertuig.
OpgeletFor NT2, when starting the vehicle with jumper cables, it is crucial to avoid contact
between two vehicles. If the two vehicles' low-voltage battery-positive terminals are connected, the
current may run right away, causing damage to the vehicles.
Wanneer de auto met behulp van startkabels wordt gestart, is het van groot belang dat de
twee voertuigen elkaar niet raken. Als de pluspolen van de 12V-accu van de twee voertuigen met
elkaar worden verbonden, kan de stroom direct gaan lopen, waardoor de voertuigen worden beschadigd.
Verzeker u ervan bij het aansluiten van de startkabels op de voertuigen om eerst de
pluspolen te verbinden, gevolgd door de minpolen.
Wanneer startkabels worden gebruikt om een externe voedingsbron te initialiseren, zijn
spanningsvereisten van toepassing. Neem contact op met het NIO Service Center wanneer de accu leeg
is om beschadiging van de accu te voorkomen.
Hoe u een auto moet starten met startkabels:
Zet de auto in de parkeerstand, verzeker u ervan dat de 12V-accu is uitgeschakeld en correct
is verbonden met het elektrisch systeem van de auto. Open de klep van de bagageruimte achterin en kijk
waar de 12V-accu zit in de te helpen auto (A).
Sluit het ene uiteinde van de rode kabel aan op de pluspool (+) van de 12V-accu van de te
helpen auto (A).
Sluit het andere uiteinde van de rode kabel aan op de pluspool (+) van de 12V-accu in het
helpende voertuig (B).
Sluit het ene uiteinde van de zwarte kabel aan op de minpool (–) van de 12V-accu van het
helpende voertuig (B).
Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een goed massapunt op de 12V-accu van de
te helpen auto (A).
Start het helpende voertuig, wacht enkele minuten en start daarna het te helpen voertuig.
Kijk of het te helpen voertuig A normaal gestart kan worden.
Nadat u de te helpen auto A met succes hebt gestart, schakelt u de voeding van het helpende
auto B uit. Koppel de startkabels los in omgekeerde volgorde van de aansluitvolgorde en berg ze goed op.
De auto in een noodgeval van buitenaf ontgrendelen
Wanneer de auto niet van buitenaf kan worden ontgrendeld met reguliere methoden (met de smart
key, sleutelloze ontgrendeling, de NIO-app of NFC-sleutel), kan de fysieke noodsleutel worden gebruikt om
het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Opgelet请将物理应急钥匙带出车外并妥善保管,以备紧急解锁或上锁时使用。
Bewaar de fysieke noodsleutel op een veilige plaats buiten de auto, zodat u deze kunt
gebruiken om in noodgevallen de auto te vergrendelen of te ontgrendelen.
De gebruiksinstructies voor de fysieke sleutel zijn als volgt:
Gebruik de schuifknop op de fysieke sleutel en trek het metalen deel van de fysieke sleutel
eruit.
Houd het voorste deel van de portierhendel op de buitenkant van het bestuurdersportier
ingedrukt zodat de portierhendel naar buiten beweegt.
Houd de portierhendel op de buitenkant van de auto met één hand vast terwijl u de fysieke
sleutel met de andere hand in het sleutelgat van de portierhendel steekt. Draai de sleutel linksom om
het bestuurdersportier te ontgrendelen.
Om de auto te vergrendelen kunt u de fysieke sleutel gebruiken om de groef in het
sleutelgat aan de zijkant van het portier naar de verticale stand te draaien. Nadat het portier
gesloten is, wordt deze vergrendeld.
Nadat u het bestuurdersportier hebt ontgrendeld met behulp van de fysieke noodsleutel, moet
u, als u daarna de portieren wilt vergrendelen met de smart key, eerst het bestuurdersportier één keer
ontgrendelen en vergrendelen om de cilinder van het portierslot terug te stellen. Hiermee wordt
voorkomen dat het bestuurdersportier ontgrendeld blijft.
Het portier van binnenuit openen in geval van nood
Als de hele auto is vergrendeld en het portier in een noodgeval moet worden geopend (bijvoorbeeld
wanneer de elektronische schakelaar op de binnenhandgreep niet werkt of de auto doordrenkt is met water),
moet u één keer aan de mechanische schakelaar van de binnenhandgreep trekken om het betreffende portier te
openen.
OpgeletES7 Opening the Door from Inside in an Emergency
Wanneer de 12V-accu van het voertuig bijna leeg is, kan de fysieke noodsleutel alleen
worden gebruikt om het portier aan de bestuurderszijde te ontgrendelen. Op dat moment kan de
noodsleutel niet worden gebruikt om het hele voertuig te ontgrendelen. De andere portieren kunnen
dan alleen worden ontgrendeld en geopend door te trekken aan de mechanische hendel op de
binnenhandgreep van het portier.
Geen van beide achterportieren kan van binnenuit worden geopend wanneer de
kinderslotfunctie is ingeschakeld. Ze kunnen alleen van buitenaf worden geopend nadat de auto is
ontgrendeld.
In het geval van een ongeval dat voldoende ernstig is om de airbag te activeren, wordt
het kinderslot van de achterportieren automatisch ontgrendeld.
De achterklep in noodgevallen openen
Open het ovaal-vormige blok boven de vergrendeling vanuit de binnenkant van de bagageruimte
achterin en gebruik uw vingers om de knop in de opening te verplaatsen en de achterklep te openen.
Evacuatie in noodsituaties
In geval van gevaar of een noodsituatie met de auto, evacueert u de auto zo snel mogelijk en
roept u hulp in terwijl u goed let op uw persoonlijke veiligheid.
Botsingen
Als uw auto betrokken is bij een ernstig aanrijdingongeval en het veilig is om uit de auto te
stappen, verlaat u onmiddellijk de auto en gaat u naar een veilig gebied om verdere schade te voorkomen.
Autobrand of abnormale temperatuur
Als uw auto rookt uitstoot, in brand staat of in een andere noodsituatie verkeert, moet u de
auto snel verlaten en naar een veilig gebied gaan om uw persoonlijke veiligheid te garanderen.
Als op het middendisplay van de auto waarschuwingen worden weergegeven over abnormale storingen
in de auto of het accupakket, parkeert u de auto terwijl u goed op uw veiligheid let. Stap snel uit de
auto en evacueer naar een veilig gebied om uw persoonlijke veiligheid te garanderen.
Auto onder water
Als uw auto vast komt te zitten in een ernstig overstroomd gebied, zoals een onderdoorgang of
een laaggelegen weg, verlaat u onmiddellijk de auto en gaat u naar een veilig gebied om uw persoonlijke
veiligheid te garanderen.
Ernstige autopech
Als uw auto tijdens het rijden een ernstig defect vertoont of als het middendisplay een
ernstige storing in de auto aangeeft, parkeert u de auto terwijl u goed op uw veiligheid let. Verlaat dan
snel de auto en roep hulp in.
Diverse
Andere scenario's waarin het nodig is om de auto onmiddellijk te evacueren.
EHBO-kit
Uw auto is uitgerust met een EHBO-kit die zich in het zijvak van de bagageruimte bevindt. De
EHBO-kit bevat de noodzakelijke medische hulpmiddelen voor een eerste behandeling in noodsituaties. Voor
specifieke instructies over het gebruik van de hulpmiddelen raadpleegt u de handleiding inbegrepen in de
kit.
De EHBO-kit is 5 jaar houdbaar . Nadat deze tijd verstreken is,
neemt u contact op met NIO om een nieuwe aan te schaffen.
Beschermende uitrusting voor reddingsacties
Het e-aandrijflijnsysteem van de auto wordt aangedreven door de hoogspanningsaccu. Na een
ernstige aanrijding kan lekkage van hoogspanningsstroom of accuvloeistof optreden. Daarom moet de
reddingsoperatie aan het voertuig worden uitgevoerd door professionele reddingswerkers die geschikte
beschermingsmiddelen dragen om hun persoonlijke veiligheid te garanderen.
Verwijder alle metalen objecten (zoals kettingen en horloges) vóórdat er iets wordt gedaan. Het
negeren van deze voorzorgsmaatregel verhoogt het risico op elektrische schokken.
Elektrische bescherming
Gebruik de volgende beschermingsmiddelen om letsel door elektrische hoogspanningsschokken te
voorkomen:
Isolerende rubberhandschoenen (elektrisch isolerend tegen spanningen >500V)
Veiligheidsbril
Isolerend veiligheidsschoeisel
Gereedschappen met geïsoleerde beschermlaag
Chemische bescherming
Draag in het geval van een acculekkage of mogelijk risico van acculekkage de volgende
beschermingsmiddelen om letsel aan uw huid en gezicht te voorkomen:
Gezichtsbescherming
Oplosmiddelbestendige handschoenen
Het hoogspanningscircuit onderbreken:
Als u het hoogspanningscircuit moet onderbreken, moet u eerst de stekker voor
hoogspanning-uitschakeling in noodgevallen uittrekken (deze bevindt zich aan de linkerkant in de
bagageruimte voorin) en daarna de kabel losmaken die op de minpool van de 12V-accu is aangesloten (deze
bevindt zich aan de linkerkant in de bagageruimte achterin).
Zo onderbreekt u het hoogspanningscircuit:
Trek tweemaal aan de afdekplaat van de hendel in het passagierscompartiment om de kap van
de voorbak te ontgrendelen.
Zet de kap van de voorbak omhoog.
Trek de stekker voor HV-uitschakeling uit, zo onderbreekt u het
hoogspanningsvoedingscircuit, verwijder de stekker en leg hem op een veilige plaats.
Koppel de kabel los van de minpool van de 12 V-accu en omwikkel deze na het losmaken in
isolerend materiaal om geleiding bij onbedoeld contact te voorkomen.
Berging van de auto na een ongeval
Opgelet本车辆不适合使用车轮着地的牵引方式进行牵引,请勿使用牵引链条直接牵引车辆。
Dit auto mag niet worden gesleept met vier wielen op de grond. Sleep de auto niet
rechtstreeks met een sleeptouw.
De sleepoog worden alleen aanbevolen voor het verplaatsen van de auto vanaf een vlakke
ondergrond op een auto-ambulance.
Wanneer het voertuig vastzit in de sneeuw, modder of zand, of wanneer de wielen geblokkeerd
zijn en niet vrij kunnen draaien, mag u niet een sleepoog gebruiken om het voertuig te slepen. Neem
contact op met het NIO Service Center.
Waar nodig kan de auto op een auto-ambulance worden vervoerd. De auto op de auto-ambulance
takelen:
Neem het sleepoog uit de noodset in de bagageruimte achterin.
Druk op de onderkant van de sleepoogklep aan de voorkant van de auto om de klep (1 in de
afbeelding) te openen. Steek het sleepoog in de opening en draai tot het sleepoog stevig vastzit (2 in
de afbeelding). Het sleepoog aan de achterkant van de auto (indien voorzien) wordt op dezelfde manier
bevestigd als het sleepoog aan de voorkant.
Trap het rempedaal in terwijl de auto in de parkeerstand staat. Ga op de bedieningsbalk
onderaan het middendisplay naar de interface Instellingen en tik op Rijden en
parkeren > Neutraalstand. De auto geeft de parkeerrem vrij en kan nu worden gesleept.
Voordat u de auto laat slepen moet u het contact uitschakelen, de alarmknipperlichten
aanzetten, u ervan verzekeren dat niemand meer in de auto is en vervolgens de hele auto vergrendelen.
Bevestig de sleepketting aan het sleepoog en sleep de auto langzaam op de auto-ambulance.
Als de auto op de juiste plaats op de auto-ambulance is gesleept, moet u wielblokken
aanbrengen en de wielen vastzetten met spanbanden.
Alvorens de auto te transporteren op een auto-ambulance, verlaat u op het middendisplay de
neutraalstand en tikt u op Rijden en parkeren >
Krikmodus. Hiermee kunt u de huidige hoogte van de luchtvering vastzetten om mogelijke
schade als gevolg van hobbels tijdens transport te voorkomen.
Opgelet在确保车辆没有安全风险的前提下才可拖离现场。-NT2
Alleen als er geen veiligheidsrisico is voor het voertuig, mag het van de locatie worden
weggesleept. Als het accupakket van de auto vervormd is, als er accuvloeistof lekt of rookvorming
is, moeten de veiligheidsrisico's eerst worden weggenomen.
Als u niet op de normale manier in de neutraalstand kunt schakelen, kunt u proberen om de
12V-accu opnieuw te starten. Als het niet mogelijk is om de parkeerrem los te zetten, kan het
voertuig over een zo kort mogelijke afstand worden verplaatst met behulp van wieldollies of een
platformlier.
Trap het rempedaal of het gaspedaal niet hard in terwijl u op het middendisplay de
Neutraalstand verlaat.
Wanneer de parkeerrem wordt vrijgezet en het voertuig kan worden gesleept, bestaat op een
helling het risico dat de auto naar beneden rolt. Indien nodig moet u in combinatie met de
parkeerrem ook stopblokken gebruiken.
Reddingsactie bij een te water geraakt voertuig
OpgeletIt is recommended not to stay in deep water (preferably not exceeding the battery
base plate) for a long time when the vehicle is wading. Otherwise, it may cause damage to the
high-voltage components of the vehicle.
Bij het doorwaden van ondergelopen wegen is het aanbevolen om niet gedurende lange tijd in
diep water te rijden (bij voorkeur niet hoger dan de bodemplaat van de accu). Anders kunnen de
hoogspanningscomponent van de auto beschadigd raken.
Ervan uitgaande dat de carrosserie en het chassis van het voertuig niet beschadigd zijn, wordt
het risico op elektrische schokken niet groter door een korte onderdompeling in water. Wanneer professionele
reddingswerkers aan de slag moeten bij een ondergedompeld of te water geraakt voertuig, moeten zij echter
een geschikte beschermende uitrusting dragen. Op voorwaarde dat de isolerende bescherming verzekerd blijft,
moet de auto uit het water worden gehaald. Daarna kan het portier worden geopend en moet de auto worden
uitgeschakeld. Vervolgens kan het interieur worden gereinigd en kunnen watervlekken e.d. worden verwijderd.
Na controle op elektriciteitslekken kunt u het hoogspanningscircuit op de normale manier onderbreken.
WaarschuwingWhen dealing with flooded vehicles, if rescue personnel do not wear appropriate
protective rescue equipment, serious injury or even death can occur as a result.
Als reddingswerkers bij het werken met ondergelopen of te water geraakte voertuigen geen
geschikte beschermende reddingsuitrusting dragen, kan dit leiden tot ernstig letsel of zelfs de dood tot
gevolg hebben.
Als het voertuig in brand staat, mag u geen enkel deel van het voertuig aanraken.
Reddingsoperaties moeten worden uitgevoerd door professionele hulpdiensten die de juiste
beschermingsmiddelen dragen.
De gassen opgeslagen de gascilinders van de gordijnairbags en de hogedrukgascilinders van
de luchtvering kunnen bij hoge temperaturen uitzetten en een explosie veroorzaken. Wees altijd
voorzichtig om persoonlijk letsel te voorkomen.
Brandblussers mogen worden gebruikt als de hoogspanningsaccu niet bij de brand in de auto
betrokken is.
Als de hoogspanningsaccu van de auto verhit of ontstoken is, of zelfs maar verbogen, gebarsten of
beschadigd is, koelt u de hoogspanningsaccu af met een grote hoeveelheid water of een brandblusser met
gemengd schuim (F500 wordt aanbevolen). Nadat de accu volledig is afgekoeld (dit kan tot 24 uur duren),
monitort u de situatie nog een uur en verzekert u zich ervan dat de accu niet meer warm wordt voordat u de
auto verplaatst naar een open ruimte met een vlakke ondergrond. Zet een veilig gebied af van 15 meter om te
voorkomen dat niet-betrokken personen de auto kunnen aanraken.
Nadat u maatregelen hebt genomen om de brandende hoogspanningsaccu af te koelen, moet u alert
blijven op het risico dat de accu opnieuw vlam vat om gevaren te voorkomen tijdens het transport van de
beschadigde auto.
Als lekkage van de hoogspanningsaccu door een botsing wordt veroorzaakt, dient de reddingsactie
uitgevoerd te worden door professionals die gebruik maken van beschermende gezichtschermen en
chemicaliënbestendige handschoenen. Raak de vloeistoffen nooit direct aan.
Als de hoogspanningsaccu lekt, kan deze warmte genereren en zelfs brand veroorzaken. Koel de
hoogspanningsaccu eerst af en ruim daarna de vloeistoffen op:
Als de lekkage niet ernstig is, gebruikt u een vloeistofabsorberend vel om de vloeistof op
te ruimen en plaatst u het vel vervolgens in een afgesloten bak of ruimt u het vel op door middel van
verbrandt.
Als de lekkage ernstig is, ruimt u de vloeistoffen op door de richtlijnen voor het
verwerken van gevaarlijk chemisch afval te volgen. Giet calciumgluconaatoplossing over de gelekte
vloeistoffen.
Indien vloeistoffen per ongeluk in contact komen met de huid, dient u de aangetaste kleding te
verwijderen en de huid 15 minuten lang onder stromend water met zeep te reinigen totdat alle chemische
restanten zijn verwijderd. Raadpleeg onmiddellijk een arts als de irritatie of het ongemak niet verbetert.
Bij het knippen in de auto moeten professionele hulpdiensten geschikt gereedschap gebruiken,
zoals hydraulische scharen, en geschikte beschermingsmiddelen dragen om ernstig persoonlijk letsel te
voorkomen.
Wanneer snijden of knippen door de hulpdiensten noodzakelijk is, moeten geschikte gereedschappen
worden gebruikt. Er mag niet worden gesneden of geknipt in de zones van de auto met hoogspanning of hoge
druk (bijvoorbeeld componenten die met de airbags te maken hebben en hoogspanningscomponenten), zoals
aangegeven in de kernzones in de onderstaande afbeelding.